Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De idealisten (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van De idealisten
Afbeelding van De idealistenToon afbeelding van titelpagina van De idealisten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (2.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De idealisten

(1919)–Lode Baekelmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Het huis der haren mutsen.

Laat het je niet afschrikken dat er nog eens een vagebond of een dronkaard van je terecht komt.
     A. Koeprien.

DE gendarmerie was een rood, baksteenen gebouw met arduinen stoep en boogramen met blauwe kozijnen en richels. Boven de deur in kleur van geronnen bloed, stak de vlaggestok uit.

Rechts was de woning van den Commandant, links het gevang, boven de woning der manschappen... In het achtergebouw stonden de paarden gestald. In het tuintje, afgesloten met ijzeren rasterwerk, bloeiden dahlia's, stonden boonstaken en groeiden savooien en roode koolen.

Heelder dagen floten de treinen die over den dam achter het huis rolden. Daarachter lagen de weiden, de Scheldedijk en het klotsende water. De schepen bromden en gilden, de beiaard aarzelde en boven de torens en tinnen der stad troonde Onze Lieve Vrouwetoren.

Wanneer de Commandant van zijn ronde terugkeerde bleef hij steeds staan kijken naar het levende water, de bedrijvige vaart en de rumoerige stad. Tegen de glooiing van den dijk zaten vrijende koppels, eenzame vagebonden of zonnekloppers. Een meisje liet haar geit grazen terwijl zij een zeilbootje en zwemmende jongens nazag. In de weiden drentelde het vredig vee en loeide. De avondzon speelde roodblikkerend op de ruiten aan den overkant, twinkelde op de wijzerplaat en de toren stond, lichtgrijs tegen den hemel vol stijgende duisternis.

De Commandant was een eenzelvig, rustig man, met ziekelijk, vaal gelaat. Boven zijn uitstekende jukbeenderen zaten de goedige, bruine oogen diep in de kassen gedoken. Zijn afgebeten, neerhangende snor gaf hem

[pagina 132]
[p. 132]

een neerslachtig uitzicht. Zijn kepi scheen te groot en stond scheef, zijn witte met zwart gespikkelde brandebourgs waren verkleurd en zijn broek met roode biesjes hing afgezakt op zijn laarzen.

Hij wachtte tot de overzetboot gemeerd lag, zag het volk over de valbrug op de kade strompelen en kuierde dan huiswaarts.

In de huiskamer, voor het raam, zat tante Trees, de oolijke, negentigjarige schoonmoeder. Zij droeg een gebloemde jak, een kempische kanten muts en zat kousen te breien. Het was een klein, verneuteld vrouwken met pientere, zwarte oogjes. Haar gelaat was gaaf en haast ongerimpeld, en in haar platgestreken blessen begon het eerste zilver te lichten.

Het raam stond open. Op het bloemberd fleurden geraniums, fuchsia's, heliotropen en muskusplanten. Beneden achter den steenweg boog de vestingsgracht, waarachter de groene wallen van het fort oprezen.

In de kamer hing een geur van gestreken linnen en verschen koffie.

Trinette liet haar strijkijzer rusten en zag bekommerd op naar haar man, wiens stem vermoeid klonk. Zij was een stevige, flinke vrouw, met zachtbruine oogen in haar bleek gelaat.

De Commandant lei zijn kepi af, knoopte zijn tuniek los, ging in een leunstoel zitten en onderzicht de ingekomen dienststukken. Hij hoestte.

Trinette keek hulpeloos naar haar moeder. Dat hoesten wou maar niet beteren, het klonk nacht en dag in het huis en op de koer. De stille Commandant kloeg nooit, maar hij scheen nog mistroostiger in de laatste maanden. Die leelijke verkoudheid had hij opgedaan in den nacht toen hij de dievenbende te Burght gesnapt had. Tot aan den hals had hij in het grachtwater op loer gezeten, was doornat thuis gekomen in den killigen voorjaarsnacht. - Hij lag in zware koorts toen zijn oversten hem feliciteerden om zijn ijverige plichtsbetrachting. - Bevordering had hij van de hand gewezen, omdat hij te zeer aan zijn werkkring gehecht was. Hij kende

[pagina 133]
[p. 133]

al zijn vieze klanten en was een vriend voor de manschappen. Nooit moest hij er op uit om een weerspannige te halen. Zij kwamen zich uit eigen beweging bij den Commandant aanmelden wanneer zij wat te boeten hadden. Op kermisdagen was het voldoende dat hij kalmpjes rondwandelde om de brooddronken woestheid te doen bedaren. - Oudere soldaten namen dan de jonge schachten, die zich te buiten gingen, onder den arm, en voerden hen naar het fort. De droefgeestige Commandant scheen het niet te merken... Dronken kerels of vagebonden gehoorzaamden aan het teeken van zijn oogen en liepen gedwee voor hem uit naar den amigo. 's Anderdaags verschenen zij voor hem, hij zuchtte dan en schuddebolde, vermaande zachtzinnig, en liet ze bedremmeld hun weegs gaan. Daarna ging hij de paarden een klontje suiker geven en streelde hen. Wanneer hij uitreed met de haren muts op, dan groette men hem met gemeenzamen eerbied... Droomend knikte hij, maar zijn blikken dwaalden over den wijden polder naar de groene, zompige weilanden en de roerlooze wielen.

In huis was hij even teruggetrokken, zat stilletjes te luisteren naar wat de vrouwen vertelden, schreef stipt zijn dienststukken, las aandachtig de gazet of rookte zijn pijp. Maar zijn pijp lag sinds lang nu onaangeroerd op zijn werktafel in de groote huiskamer.

- De Commandant zal honger hebben, zei tante Trees.

Zij kende de gewoonten, de diensturen, was vertrouwd met het leven in de gendarmerie. Zij was zelf de weduwe van een luitenant der gendarmen.

Trinette begon den strijk op te bergen en de tafel te dekken.

- De pastoor is mij komen bezoeken, vertrouwde tante Trees.

- Ja, zei Trinette, en ‘Het Laatste Nieuws’ lag op tafel.

- De pastoor vroeg of ik die slechte gazet las... en ik zei dat het geen kwaad meer kan voor een oude vrouw van negentig jaar!...

[pagina 134]
[p. 134]

- Dan lachte de pastoor, vulde Trinette aan, en hij vroeg waarom Moeder niet meer naar de kerk komt...

- Ik zei, de beenen deugen nog wel, Mijnheer Pastoor. maar ik vrees de bekoring!

- Hij trok een vies gezicht...

- Wel ja, mijnheer Pastoor, zei ik, er loopt nog een oude flierefluiter van zes-en-tachtig jaar rond, Tist Vermeulen, ik vrees de bekoring! Daarom blijf ik maar liever uit de kerk.., Ik heb dat nog zien gebeuren in mijn jonkheid en dat doet leelijk bij oude menschen... Maar vertel het in Gods naam niet voort. Mijnheer Pastoor, want moest de Commandant het weten hij zou in staat zijn om Tist in den bak te steken... Mijn galant wandelt nu al te veel onder mijn venster.

- Moeder, moeder, glimlachte de Commandant.

- Wat wilt ge, ik blijf jong van hart en ik kan de kwezels niet verdragen... Onze Lieve Heer ziet gaarne menschen van mijn soort, hij laat ze oud worden en hun verstand bewaren!

- Dat zal wel, beaamde de Commandant ernstig.

Het laatste avondlicht week uit de kamer en schemerde over het bloemenberd. Het vuur lichtte met een vurige tong op den donkeren vloer. De waterketel zong. Op den weg blafte een hond. Er hing een zoete weifeling in den rustigen valavond, wat weemoedige ijlheid.

- Sander heeft paling gebracht, zei Trinette, levende en dikke paling.

- Hij droeg ook een portie naar de Pastorij, bedacht tante Trees.

- Ik heb hem natuurlijk betaald, meende Trinette.

- Natuurlijk, oordeelde de Commandant.

Toen werd er op de kamerdeur geklopt.

- Commandant, sprak een der manschappen, er zijn twee mannen...

- Stuur ze naar binnen!

- Ja maar, Commandant.

- Laat ze maar binnen, Louis...

[pagina 135]
[p. 135]

- Zooals ge wilt, Commandant.

Twee schaduwen donkerden in het kamerduister.

- Wel, vroeg de Commandant stroef.

- Ik ben gekomen omdat het mijn tijd is, - sprak een harde stem.

- 't Is nog te vroeg, zei de Commandant.

- Ik wou den Commandant de moeite sparen mij te komen halen...

- Dat is heel goed, jongen, maar kom dan overmorgen...

- Ja, Commandant.

- Wie zal er voor uw kinderen zorgen wanneer ge weg zijt?

De stem klonk nu zacht en moe, zoodat de konijnendief er door getroffen werd.

- Mijn zuster, Commandant, fluisterde hij week, maar die heeft zelf niet te veel.

- Ik zal Mijnheer Pastoor spreken... - Tot overmorgen.

- En pas nu op in 't vervolg...

De man schoof de kamer uit. In de gang trapte hij in zijn klompen en slefte weg.

- En gij?

- Ik kwam den Commandant verzoeken in den bak te mogen slapen, antwoordde een krijschende stem.

- Ge zijt onverbeterlijk, Solferstek!

- Ja Commandant.

- Kunt ge het niet laten?

- Neen Commandant... en 't is te laat om mij te beteren... ik moet rondtrekken en drinken als ik cens heb...

- Gaan de zaken slecht?

- Er valt niet te leuren... Morgen ga ik naar de stad om beenhouwerszagen te scherpen... Vandaag heb ik niets gegeten!... En t is te koud op den dijk om er te slapen...

- Hoe lang zwerft ge nu reeds rond?

- Ik weet het niet meer Commandant... Ik heb nog een aardigen naaldenkoker voor Madame Trinette, mag ik hem aanbieden?

[pagina 136]
[p. 136]

- Wat kost hij?

- Niks, Commandant... Gij zijt zoo goed... Doe mij het plezier en laat mij hem geven?...

- Waarom gaat gij niet naar Hoogstraeten?

- Solferstek trekt liever rond, Commandant, en hij doet niemand kwaad...

- Neen, zei de Commandant met vreemde bevangenheid. Trinette zal u wat te eten geven... Ga nu maar naar den bak.

- God zal u zegenen, prevelde de schuwe vagebond, de wereld is nog vol goede menschen!...

- De Commandant zorgt voor zijn klanten, zei de kittige oude vrouw, terwijl de man wegging.

In de verte, op de rivier, toette een stoomer.

- Nonkel Jan van hierover, - bazelde tante Trees, bracht weer eten aan de kinderen van den armen schoenmaker... Zijn vrouw was naar het lof... zij mag het niet weten, want zij is gierig... Zij zou kijven en zij bracht de cens mee in het huwelijk... Doe nog maar wat meer melk in zijn koffiie, Trinette, en breng Solferstek maar eerst zijn boterhammen.

- De arme sloeber, zei Trinette.

- Lekkere paling, smulde de oude vrouw.

Na het avondmaal probeerde de Commandant een pijp te rooken, maar een geweldige hoestbui overviel hem. Weggezakt in den leunstoel staarde hij voor zich uit, luisterend naar al de varende avondgeruchten. Hij hoorde manschappen uitrukken, de beiaard rammelen en kindergeschrei opstijgen uit de schunnige, wrakke huisjes aan de overzijde van den steenweg.

- Slaapt wel, kinderen, groette tante Trees.

- Ik ben moe, kloeg de Commandant.

Trinette had de tafel afgedekt, de stoelen aan kant geschoven en stak het nachtlichtje aan. Het venster sloot zij, draaide de lamp neer die met een lichtflap uitging.

In zijn bed woelde de Commandant. Hij hoestte zonder ophouden, en Trinette lag bezorgd en klaar wakker naast hem te waken. De anstige vrouw vond geen opbeurende woorden.

[pagina 137]
[p. 137]

Plots, midden in den nacht, gaf de Commandant bloed op. Het verfde donker zijn oorkussen en het laken.

Trinette wipte het bed uit, kleedde zich haastig, zond Louis om den dokter. Tante Trees kwam met droef omfloerste oogen aan het bed.

- Wel, Commandant, toch, kreunde zij.

Hij knikte haar toe, staarde dan naar zijn vrouw met droeve oogen, zag haar weenen.

- Trinette, hijgde hij, ik had zoo gaarne stillekens in den buiten gewoond... een hof met bloemen... een windwijzer op het dak... met u en met moeder... ik zal nooit mijn pensioen genieten... een hof met bloemen... een geit... een klein huizeken in ons dorp... wat zult ge eenzaam zijn... wat zult ge eenzaam zijn... De wereld is zoo schoon... en de menschen zijn niet slecht... de menschen zijn maar ongelukkig... Solferstek weet het wel, de wereld is vol goede menschen... Een hof met bloemen...

's Morgens, wanneer de zon opging, bleven de luiken van het huis der haren mutsen gesloten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken