Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 3 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 3
Afbeelding van Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.29 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 3

(1876)–R.C. Bakhuizen van den Brink–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Lublink Weddik. - Brester.

De Spectator mag zijnen jaargang niet besluiten zonder den dood van twee letterkundigen te vermelden, van ongeveer gelijken leeftijd, gelijke rigting, gelijke vermaardheid. In de eerste helft van de maand November [1862], kort na elkander, werden beiden weggenomen, zonder dat men zeggen kan dat op de plaats, welke zij eenmaal bekleedden, eene leegte is ontstaan, welke hun verlies zeer voelbaar of treffend maakt. Want beiden behoorden tot eene literatuur, die zich zelve overleefd had of niet krachtig genoeg gebleken is om op de baan onzer ontwikkeling blijvende sporen achter te laten.

Bartholomeus Theodorus Lublink Weddik, die op den 7en November jl. in 61jarigen ouderdom overleed, verdient om de talrijkheid zijner schriften in de eerste plaats te worden genoemd; maar vooral daarom, omdat hij door die schriften een eigenaardig genre in onze literatuur poogde te scheppen en ook werkelijk eenige navolgers en leerlingen vond. Hij was, zoo wij wel onderrigt zijn, in ruime omstandigheden geboren, door veelzijdig onderwijs beschaafd, dat hem, bij zijnen vatbaren, aandoenlijken, nadenkenden geest, voor de toekomst eene voortreffelijkheid voorspelde, welke hij nimmer bereikt heeft. Eene wisseling in zijn lot dwong hem als jongeling

[pagina 510]
[p. 510]

nog, die kundigheden welke hij had aangeleerd, niet langer als een sieraad maar als een middel van bestaan te beschouwen. Zijn eerste optreden als schrijver viel in een tijd, toen zeker tijdperk onzer literatuur ten val neigde, zonder dat zich in de schemering liet onderscheiden, wat er nieuws zou geboren worden. Men was den strijd moede tusschen de Bilderdijkianen en de partij der Letteroefeningen gevoerd; de verhandelingen begonnen te vervelen; de preekbundels liet men in hunne digte drommen met zekere ongevoeligheid voorbij gaan; Lafontaine en Ewald hadden tot verzadigens toe ons publiek gesticht en met begeerigheid greep het naar de romans van Walter Scott, om zoo allengs op den, in het oog van velen boozen, weg der Britsche romantiek te worden medegesleept. Toen ontstond onder leiding van ds. Decker Zimmerman het Utrechtsche tijdschrift de Euphonia, waarvan de titel reeds aanduidde, dat het er minder op de gedachte, dan wel op den klank zou aankomen. Het gaf het publiek zoowat van alles; vooral geen twistgeschrijf met Bilderdijk of Da Costa; vooral geen verhandelingen die met M.H. aanvingen en met een zedeles eindigden; vooral korte verhalen die den lezer ontspanden van de veeldeelige werken van Walter Stott. Intusschen was de zucht voor iets ontstaan, dat niemand te begrijpen of te bepalen wist, de zucht voor humor. Wat die was had mr. J. Weiland in de inleiding voor zijne vertaalde Gedachten van Jean Paul het best geleerd; maar met die vertaling was hij, tot schade onzer letterkunde, van den leerstoel afgetreden. Toen zocht ieder den humor waar hij dien best dacht te vinden, bij Jean Paul, bij Claudius, bij Krummacher, bij Sterne, bij Shakspere; maar het minst zocht ieder dien waar hij zoeken moest: in zich zelven, in een tot ondeugendheid toe overrijpen geest. Voor jongelieden bleef echter het genre van Jean Paul het verkiesselijkst; ofschoon Geel, de beste beoordeelaar voorzeker, het philisterij noemde. Met een bibliotheca classica en een conversationslexikon knoopte men kap en kovel aan elkander en het

[pagina 511]
[p. 511]

half beschaafd publiek deed zich aan die halfgeleerdheid, welke zoo pleizierig van toepassing was, te goed.

Lublink Weddik was al vroeg een der ijverigste medewerkers aan de Euphonia, en in den kring van humor welken wij beschreven bewoog de Euphonia zich al te vaak. Bovendien leed zij op den duur aan hare Duitschheid en heeft die kwaal nooit door een toestand van gezonde gedachten, in gezond Hollandsch uitgedrukt, weten te vervangen. De bijdragen van Lublink Weddik behoorden tot de beste; maar de naam zelf waaronder zij verschenen, Spiritus asper et lenis, verrieden een onzeker standpunt. Een van beide, nimmer beide tegelijk, vormen een vasten klank; bovendien het Moffianismus van het geheel gaf ook op Lublink Weddik af. Beter en zelfstandiger werk mogen zijne Gedachten en Beelden heeten, die rijk aan poëzie, rijk aan fijn gevoel en zeer dikwijls keurig van uitdrukking waren. Het publiek nam ze op met een toejuiching welke zij verdienden; het verheugde zich een Hollandschen humorist gevonden te hebben; het sloot een verbond van welwillendheid met Lublink Weddik, van hetwelk diens zelfstandigheid het slachtoffer werd. Er woei ondertusschen van de Utrechtsche hoogeschool een andere mousson: de Socratische school, welke Plato's wijsheid onder Jan en Alleman bragt. Aan de fraaije mise en scène van den Platonischen dialoog vergaapte zich elkeen; het fijn gesponnen net der dialektiek uit te pluizen bleek voor de meesten een te zware taak; ook voor de Gesprekken in Socratischen vorm, welke Lublink Weddik destijds uitgaf. Hij gevoelde toch, geloof ik, zelf, dat er om op dat terrein, op de wijze van Hemsterhuis, Mendelssohn of Jacobi vast te staan, meer wetenschappelijkheid noodig was, dan hij bereikt had. Hij koos een nieuwen vorm, die gedeeltelijk van Claudius was afgezien, door zich in het kleed van een oudwinkelier te wikkelen en op eene bevallige wijze de meest goedmoedige wereldbeschouwing over allerlei onderwerpen te laten gaan. Dat was het juiste peil voor onzen niet onbe-

[pagina 512]
[p. 512]

schaafden middelstand; op nieuw werd Lublink Weddik en oudoom Jacob toegejuicht en de kritiek was bijna schuw voor een man welke haar gerustelijk het multo plures sumus kon toeroepen. Er vormde zich zelfs een humoristisch schooltje, waarvan Teknander de zelfstandigste leerling was, en dat zijne gedachten en beschouwingen in een soort van tijdschrift: Pandora, uitstortte.

Ondanks al zijn schrijven heeft Lublink Weddik zich nimmer uit de Duitsche vormen, waarin hij zich al te vroeg had leeren bewegen, tot zuivere nationaliteit kunnen verheffen: de kennis der onderwerpen, over welke hij zijne beschouwingen leverde, heeft hij geen stap vooruit gebragt, omdat grondigheid, stelselmatigheid en een vaste rigting hem vreemd waren; als de Prediker wilde hij niet al te wijs en niet al te dwaas zijn, en al die negatieve hoedanigheden oefenen, waardoor hij aan het hoofd van een talrijk publiek daarmede gelijken tred kon houden: hij beheerschte zijn publiek niet, maar hij bleef het met een verstandig, leerzaam, en, hetgeen bovenal tot zijn lof strekt, liefderijk praatje op zijde. Lublink Weddik heeft ook gedichten en een leven van Luther geschreven; maar noch zijne poëtische, noch zijne historische werken staan op gelijken rang met zijne humoristische, of zoo gij wilt, gezellige geschriften. Een kalme, gevoelige, vriendelijke zin straalt door al zijne werken. Het Nederlandsch publiek heeft hem vele stille, aangename, enkele keeren zelfs vrolijke, uren te danken; zoo het hem ondankbaar is, omdat hij hoogere eischen niet bevredigd heeft, het wijte een deel van de schuld aan zich zelven. Het Nederlandsch publiek is een publiek dat van oudsher het zwak heeft, zich de maag aan zoetigheid te bederven.

Een ander populair schrijver, wiens dood dien van Lublink Weddik slechts weinige dagen vooraf ging, was Jan Brester. Hij stierf op den 4den November in den ouderdom van 57 jaren. Ook zijne ontwikkeling viel in dien schemerigen tijd, toen een afgeleefde literatuur hare ontbinding te gemoet ging.

[pagina 513]
[p. 513]

Uit den burgerlijken middelstand gesproten, kind des volks, niet zonder geest en dichtvaardigheid, wendde hij zich tot wat hem het naaste lag, het volk. Hij zou een dichter geworden zijn van het gehalte van IJntema en Westerman en menigen nutsavond lof hebben behaald door zijn gehoor onder een glimlach van tevredenheid naar huis te zenden. Maar tegen dien gemakkelijk behaalden lof stonden welmeenende censors over, die aan Brester het gebrekkige van zijn streven onder het oog bragten, scherpe censors, zooals zijn vriend Potgieter en zijn zwager Van Gilse. De man, die de meeste uren van den dag vlijtig aan zijne beroepsbezigheden toewijdde, zeide al ras de zucht vaarwel om een veelschrijvend dichter te worden. Zijn populairen toon verwisselde hij nooit voor een verhevener, en hij deed er wel aan; maar hij legde er zich op toe zijnen smaak te kuischen en zijne verzen te beschaven. Zijne naïviteit, de gaaf waardoor hij het meest uitmuntte, won in gehalte, naarmate zijne vruchtbaarheid afnam. Nu en dan wist hij den goeden toon van Claudius te treffen, en vele zijner vertalingen van Hebel mogen welgeslaagd heeten. De zeden onzes volks wist hij bevallig en juist voor te stellen, en in zijne ijsstukjes - want Brester zette ons gaarne op schaatsen, - was de natuur op de daad betrapt. Misschien straalde in zijn werken de zucht om zedelijk nut te bejagen sterker door, dan aan den kunstenaar geoorloofd is, maar het doet het hart des mans eer aan, die steeds zelf naar hooger ontwikkeling strevend, als mensch en burger zooveel nut en licht wist te verspreiden, als aan weinigen gegeven is op het bescheiden standpunt, dat Brester innam.

 

(De Ned. Spectator, 1862, No. 52.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren (5 delen)


auteurs

  • P.A. Tiele


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Jan Brester Azn.

  • over B.Th. Lublink Weddik