Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4 (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4
Afbeelding van Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.06 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4

(1877)–R.C. Bakhuizen van den Brink–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het monument voor Egmont en Hoorne.

Onbegrijpelijk groot zijn de vorderingen in de studie der geschiedenis in de laatste jaren in België gemaakt; onschatbaar de verpligtingen, die Noord-Nederland voor het onderzoek van zijne eigene vroegere geschiedenis aan de Belgische onderzoekers heeft. Maar zoo dezelfde bron voor beide natien vloeit, het is vooreerst niet te verwachten, dat de voorstellingen daaruit opgeweld voor beiden ooit dezelfde zullen worden. Het volksleven in België bezit meer poezy en meer katholicisme. Wat Nederland in beeld brengt draagt het karakter van de nuchterheid en het zelfstandig oordeel des volks. Zoo de nationale geschiedenis de leerschool der natie is, zij moet in Belgie met beelden, bij ons met lessen werken. Voor de aureole van een naam is Nederland zoo min vatbaar als voor een mirakel, niet omdat het scherpzinniger maar omdat het koeler is: en standbeelden, zoo als België opgerigt heeft te Brussel voor Godfried van Bouillon en Karel van Lotharingen, waren voor gelijksoortige personaadjen te 's Gravenhage en te Amsterdam onmogelijk. De derde in de rij der helden van den volkswaan zal thans zijn standbeeld hebben, de graaf van Egmont. Wel heeft die graaf in Holland eene zekere schoolboeken-populariteit genoten; maar de tijd, toen de Hollandsche maatschappij als

[pagina 340]
[p. 340]

stoffe van een prijsvers zijnen dood en dien van Hoorne uitschreef en Tollens den krakenden lauwer er voor durfde vragen is, God dank, lang voorbij. De nieuwste onderzoekingen, welke wij vooral aan België dauk weten, hebben de ond-Hollandsche overtuiging vernieuwd, welke het geuzenlied uitsprak, toen het elkeen voor ‘Egmont ongestadich’ waarschuwde: de overtuiging, dat dien man het hoofd zoo los op den romp zat, dat het er in tijden van beroerte, ook onder eene mindere tiranny dan die van Alva, moest afvallen. Vergeefs, dat het uitstekend penseel van Gallait door de voorstelling van Egmonts biecht en van Egmonts lijk ons Hollanders trachtte te verteederen: te vergeefs hebben wij dit jaar Egmonts weduwe in het klooster ter Kameren aanschouwd: te vergeefs hebben wij Egmont gezien in den slag van Grevelingen, neen niet in den slag, die was verder op en daar behoorde Egmont en dat begreep zijn paard beter dan hij, toen het, teruggedeinsd voor eene mand kwakende eenden, den held, dien het voerde, waarschuwde dat hier slechts kippen en kinderen te vertrappen vielen, maar dat ginds de nederlaag van een nog kampenden vijand te voltooijen was. Doch de jury onzer tentoonstelling verantwoorde zijne bekrooning van het stuk van Van Severdonck. Zoo hij gemeend heeft een nationaal werk te doen door Egmont à toute sauce te huldigen dan leze hij Motley en bekome van zijne dwaling.

Egmont kan in Nederland zoo weinig een nationaal held zijn, dat zelfs in België eene minderheid opgekomen is tegen den volkswaan, die nog altijd een groot voetstuk voor hem in gereedheid houdt. Op dat voetstuk heeft de raad van Brussel besloten een marmeren gedenkteeken voor hem en zijn lotgenoot Hoorne op te rigten; maar één man die tot Belgiës voortreffelijkste staatslieden behoort, omdat hij een van de zelfstandigste is, de burgemeester van Brussel, Ch. de Bronckère heeft tegen die beslissing eene krachtige stem doen hooren. Wij veroorloven ons zijne redevoering mede te

[pagina 341]
[p. 341]

deelen als een nieuw bewijs voor de oude waarheid, dat de minderheid doorgaans gelijk heeft.

‘In de laatste zitting van den raad’ dus sprak hij: hebben de meeste leden de oprigting der standbeelden van Egmont en Hoorne als eene besliste zaak voorgesteld, en zich slechts bezig gehouden met de plaats waar zij staan zouden. Morgen op den dag af, zeide een geacht raadslid, zal het 291 jaren geleden zijn, dat op dit plein, dat wij dagelijks met onverschilligheid betreden, weinig schreden afstands van het koningshuis, op een schavot met rouwfloers omhangen, de twee groote slagtoffers van onze omwenteling met hun hoofd de wenschen en zuchten des vaderlands en hunnen haat voor het vreemde juk hebben geboet. Ware die beschouwing juist, met hart en ziel zou ik mij met het voorstel vereenigen. Maar ik ben niet sterk in de geschiedenis en daarom heb ik veertien dagen doorgebragt met na te slaan, wat er over die mannen al geschreven was, en nergens heb ik van den graaf van Egmont zien spreken als van een staatkundig hoofd, als van iemand, die het vreemde juk had willen afschudden. Ik heb een groot legerhoofd in hem gezien, maar een nul in het cijfer waar het staatkunde betrof. Graaf zonder hoofd! zeide eens de prins van Oranje en hij zinspeelde, ik weet het, op het lot dat hem in de toekomst wachtte, maar ook daargelaten die zinspeling, sprak hij de waarheid. Bij zijne zending naar Spanje, wat deed hij? zorgen voor zijne familie. Bij de zamenkomst van Breda, wat deed hij? haar verklappen aan de hertogin van Parma en verslag geven wat hij gehoord en gezien had. Ik zie hem niet bij het verbond der edelen, en nergens waar het oogenblik beslissend is. Ik wil hem niet beschuldigen, en het zou beschuldigen zijn, wanneer ik beweerde, dat hij eene dubbelzinnige rol had gespeeld; maar ik verklaar dat hij een zwak man, een groot aanvoerder voorzeker in den oorlog, maar een nietig staatsman was. En nog zou ik toegeven, dat men hem alléén een gedenkteeken oprigtte; maar wat doet er de

[pagina 342]
[p. 342]

graaf van Hoorne bij? die personaadjen zijn nimmer één geweest dan in hun dood. Te midden van al onze beroerten zie ik Hoorne ver van het hof op zijne landgoederen, in schulden gedompeld, welke hij zich beklaagt, dat de koning niet betalen wil; maar er is geene groote staatkundige gebeurtenis, waaraan Hoorne werkzaam aandeel neemt. Men zegt, dat zij in stilte hebben gewerkt. Dat is groote heeren onwaardig, dat is den hoofden des adels, dat is hunner onwaardig. Het is noch groot, noch edel, de menigte op te ruijen en aan zijn leiband te doen loopen, om zich daarna aan het gevaar te ontrekken. Spreekt men mij van hunnen dood, dan vraag ik: zijn die mannen werkelijk op den dag hunner teregtstelling en in den nacht, die daaraan voorafging, zoo bewonderenswaardig geweest? Neen voorwaar! honderdmaal liever zijn mij die achttien slagtoffers, twee dagen vroeger op den Zavel onthoofd: deze zijn gestorven zingende en het geroffel der trommen heeft hun lied moeten verdooven. Dat is de heldenmoed der overtuiging, dat is als martelaar sterven voor zijn geloof. Maar Egmont!... ik heb slechts zijne verdediging te lezen, of den brief, dien hij aan zijne vrouw daags voor zijne onthoofding schreef, of zijn brief aan den koning, waarin hij verzekert, dat hij hem altijd trouw heeft gediend. Neen voorwaar, zoo sterft geen staatsman.

‘Wil men een gedenkteeken voor Egmont alléén, in Gods naam; hij was een groot krijgsman en hij stierf als slagtoffer onzer beroerten. Wil men een gedenkteeken voor Marnix van St. Aldegonde, gaarne mijnentwege. Wil men er een voor al de slagtoffers onzer omwenteling, het zij zoo; maar nimmer zal ik mijne stem geven aan een gezamenlijk gedenkteeken voor Egmont en Hoorne. Ik weet, dat vijf-en-twintig jaar geleden de historieschrijvers gewoon waren lofredenen op hun gedrag te houden. Maar sinds is er zooveel geschreven: het veroordeel vernietigt zich zelf en de tijd is niet ver meer, waarop men vragen zal, waarom men aan die twee mannen een standbeeld heeft opgerigt’.

[pagina 343]
[p. 343]

De raad van Brussel heeft bij meerderheid van stemmen de oprigting van het gedenkteeken bekrachtigd. De burgemeester stond met nog één enkel raadslid alleen. Leve de traditie!

 

(Konst- en Letterbode, 1859, No. 28.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren (5 delen)


auteurs

  • P.A. Tiele