Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Branding (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Branding
Afbeelding van BrandingToon afbeelding van titelpagina van Branding

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (14.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Branding

(1941)–Piet Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

[VII]

Er kwamen veel mensen toegelopen, die tot hun middel in het water stonden en allen iets wilden doen. Zij grepen de roeiers, terwijl die nog op de boot zaten, bij de arm om hen te helpen. Maar de flinksten lachten wat en sprongen er eigenerbeweging af. Alleen Reier van 't Hof, die bewusteloos was, moest gedragen worden. Zij legden hem tegen de duinvoet neer en Vermaas boog zich over hem heen. Hij kende de ruwe manier, waarop het kustvolk een drenkeling tot bewustzijn pleegt te brengen en waardoor soms de laatste levenskans werd weggenomen.

‘Is de dokter er niet?’ vroeg hij aan Hannes, die druipend naast hem stond.

Dokter Hagens baande zich een weg door de omstanders en knielde zwijgend bij den drenkeling neer. Na een kort onderzoek gooide hij zijn jas uit en begon de kunstmatige ademhaling toe te passen.

‘Is gauw genoeg weer bij!’ sprak hij rustig tot Vermaas. ‘Smeert u 'm nou maar naar 't dorp om droge kleren aan te trekken. Je hebt een longontsteking voor je 't weet.’

Vermaas wist Reier nu in veilige handen en liep naar de boot, die onbeholpen bij de zee lag. Nu de schrik

[pagina 69]
[p. 69]

voorbij was en niemand het leven had gelaten, was het strand bedekt met druk pratende mensen, die de redders vroegen naar de oorzaak van het ongeluk.

Veldwachter Klundert, bibberend in zijn oliegoed, weerde de nieuwsgierigen af.

‘Ik ga naar huis een cognakkie drinken!’ zei hij goedsmoeds. ‘Heb ik effe geboft! Geen drie tellen heb ik te water gelegen. Zo as die boot omgebliksemd was, klom ik er als een torretje tegenop! Legt die Reier nog buiten westen?’

En hij draafde in een sukkelgangetje het strand af en de duisternis in.

Om Steef stonden een paar mannen en vrouwen saamgegroept. Hij zag wat bleek, maar rookte rustig zijn cigaret.

‘Kan je nog meehelpen om de boot te keren?’ vroeg meneer Vermaas hem.

‘Weljae!’ zei Steef en spuwde zijn cigarettenpeukje weg. ‘Daer wor je nog warrem van ook! Is Ome Hannes er al bai?’

Ze hoorden de rauwe stem van den schipper al driftig bevelen geven.

‘Staene jullie nou niet te loiwammese en te lulle over dat ongeluk!’ snauwde de ouwe schipper. ‘Allemael anpakke! Morge kenne jullie nog genog ouwehoere op de beurs, is 't niet!’

't Was een heel werk om de zware boot om en dan op de wagen te krijgen. Maar eindelijk konden de paarden worden voorgespannen en ging men weer naar 't dorp. Alle levendigheid was verdwenen. Het was, of er een dode vervoerd werd.

Steef had gezien, dat de dokter met Reier terug was gegaan. Fraukje liep er bij. Reier liep wat waggelig

[pagina 70]
[p. 70]

op de benen. Het zou wel een dagje duren, eer die weer ging koddebeien....

Met meneer Vermaas en Hannes liep hij langs het harde strandvlak. Ze zwegen een poos en toen zei Ome Hannes eindelijk:

‘Nou we konden met den Psalmist zegge: Laat de watervloed main niet overstromen en laat de diepte main niet verslinde en laat de put sainen mond niet over mai toesloite! Maer 't heb eve goed een schimmetje gescheeld of we wasse met een heel plukkie verzope. Ik dach teminste, da'k die Steef nooit meer terug zou zien.’

Steef gromde wat. Hij kon het nog niet verwerken, dat hij het juist moest zijn, die Reier van 't Hof het leven had gered en hij piekerde voortdurend: Zou je 't ook gedaan hebben, als je had geweten, wie er onder de boot zat?

Steef schrikte op, toen meneer Vermaas zijn gedachten uitsprak:

‘Wist jij, dat Van 't Hof er onder zat, Steef?’

‘Natuurlijk niet!’ antwoordde Steef kort.

‘H'm - en als....’

‘Dat wéét ik niet!’ schreeuwde de stroper plotseling verwoed. ‘Ik wéét het niet! Misschien had ik 'm d'roit gehaeld en 'm op het strand een pak op z'n flikker gegeve. Ongeluk van 'n kerel, dat ie is! Zag ie dan niet, hoe rot die knaep met se pote an de rieme zat? Ik voelde 't achter me. D'r deugde geen donder van. Meneer de koddebaier dee poddome net of ie oit spelevaere was. As die met een echte redding meegaet, dan blaif ik thois. Dat is geen man meer voor de boot! Allemael hebbe ze de pest in, dat ie nog an de rieme zit en ze hebben gelaik! We hebben een goed ploegie, maer laet het dan poddome goed blaive ook!’

[pagina 71]
[p. 71]

‘Dat is critiek op mijn beleid, is 't niet Steef?’ zei Vermaas bedaard.

‘Da's critiek op niemand!’ verweerde Steef zich. ‘Ik zeg ook niet, dat we met een betere roeier as die koddebaier an de riem niet omgeflikkerd zoue weze, maer ik zeg eenvoudig, wat alle manne er van denke. Hai hoort niemeer bai ons en de hele bemanning gaet oit z'n verband as ie er bai is. 't Mot een aerdighaidje blaive!’

‘Wat jij een aardigheidje noemt!’ grinnikte meneer Vermaas. ‘Ik heb er daarnet de aardigheid niet van kunnen ontdekken!’

Steef lachte kort.

‘Dat we gekapsaisd sain....? Dat betekent niks, dat weet je nou eenmaal as je met je kont in de branding gaet zitte. Maer as de jonges d'r geen aerdighaid in houwe, dan gaet de hele redderai naer de bliksem. 't Is een sport, zeg ik maer!’

‘En wat vind jij er van, Hannes?’ vroeg meneer Vermaas.

Ome Hannes spuwde een straal tabakssap uit en veegde zich de lippen af.

‘Ik hou 't met den Prediker’, zei hij. ‘Ene dode vlieg doet de zalf des apothekers stinken en opwellen’. Die Raier was een goeie roeier en dat is ie natuurlijk nog wel. Maer hai hoort niet meer in 't spannetje thois. 't Is een vreemde eend in de bait geworre. 't Is nou, dat Steef 'm oit de zee gehaeld heb en dat was een knap stukkie werrek, maer Steef twaifelt zellef, of ie 'm niet had laete verzoipe as ie had gewete, dat 't Raier was. En dat kan je niet hebbe hè? Daer is 't nou geen reddingboot voor. Die Raier heb de pest an heel het dorrep en wat zegge nou die andere? ‘Vergezelschap u niet met een gramstorige en gae niet om met een zeer grimmig man’. Zo is 't nou eenmael en daer kan de

[pagina 72]
[p. 72]

doivel en z'n moer niks an verandere. In de reddingboot mot je een klussie met mekaer sain.’

Zwijgend liepen de drie druipende mannen langs het strand. Bij de opgang naar het dorp was juist de reddingboot verdwenen. Ome Hannes ging de boel nog even inspecteren. Meneer Vermaas liep naar het hotelletje om droge kleren aan te trekken, maar Steef verdween nat en wel in het kroegje beneden om een paar borrels tegen de vochtigheid te nemen.

Hij vond er zijn kameraden in opgewonden gesprek. Iedereen was er van overtuigd, dat het ongeluk te wijten was aan het slechte roeien van Reier. Had hij niet op het beslissende moment zijn riem verloren en was het niet altijd een kleinigheid, die een boot liet kapseizen? ‘Wat zeg jai Steef?’ riep Schorretje, toen hij Steef zag binnenkomen. ‘Heb die stronterige koddebaier ons dat nou geleverd of niet! Wat zeg jai nou Steef!’

‘Ik zeg, dat ik een klaere mot hebbe en dan nóg es eentje’, zei Steef en hij gooide zijn oliejas uit. ‘En ik zeg, dat ik die kachel best kan hebbe.’

Behagelijk ging hij zitten en hij haalde een doorweekt pakje shag uit zijn borstzak.

‘Da's nog het ergste, al m'n tabak naer z'n moer. Wie heb er een saffiaentje voor me?’

‘Ik zeg, dat 't altaid een klainighaid is, wat een boot onderstebove hellept!’ hield het schreeuwerige Schorretje vol en hij zwaaide met zijn glas jenever, dat het sprenkelde. ‘As die Raier de riem behoorlijk in se pote had gehouwe, wasse we d'r misschien net doorgekomme. 't Is altaid een klainighaid!’

‘'t Wil ook wel deris een grotighaid weze!’ merkte Steef goedsmoeds op. ‘Een bonkie water of zo. Wou jai misschien ook bewere, dat die koddebaier de sleepzak heb doorgesneje? Je mot niet zo voor je malle-

[pagina 73]
[p. 73]

moerskontweg staen te lulle Schorretje. Neem d'r nog een man, dat kalmeert!’

Ze stonden om Steef heen en lachten nu luid, omdat Schorretje met z'n grote bek er zo fijn tussen genomen werd. Eigenlijk viel de houding van Steef hun ook wel tegen. Ze hadden een felle veroordeling van Reier verwacht en nou zat ie daar, of het zakie hem niks aanging, die Schorretje tuk te nemen. 't Bleef toch een man, waar je nooit houvast an had.

Schorretje gooide het nu op een andere boeg, zeker als hij was, dat hij nu geen tegenspraak had te verwachten. ‘Je hadt 'm beter kenne laete verzoipe, dan wasse we van die bink af geweest!’ zei hij verwijtend.

‘Daer hangt Schorretje recht in met z'n kromme donder!’ viel Stoffel Gerrits hem bij. ‘Om daer nou je leve voor te waege, da's bai het zondige af!’

Steef maakte een verlegen grimas en zei met een mal kinderstemmetje:

‘Ik dacht, dat jai onder de boot zat, Stoffel. Voor een ander had ik 't vast niet gedaen. Neem me maer niet kwaelijk, man!’

En toen gierden ze met z'n allen, dat het daverde in het kleine lokaal.

Gelijktijdig kwamen meneer Vermaas en Ome Hannes het kroegje binnen. Zij werden met een luid hoeratje ontvangen.

‘Mannen, jullie vertering is voor mijn rekening!’ riep meneer Vermaas en toen begonnen ze van ‘Lang zal ie leven!’ te zingen. Er heerste een uitgelatenheid als op een ouwerwetse bruiloft.

‘Allemaal nog één en dan als de bliksem naar huis en droog goed aantrekken!’ gelastte meneer Vermaas. ‘Jullie lijken wel gek om hier met je kletsnatte kleren te zitten!’

[pagina 74]
[p. 74]

‘Dat sain wai wel gewend!’ vond Toon van Antje, de trawler-matroos. ‘En er sain schippers genog, die je dan geen borreltje laete drinke. Proost!’

Dat was nu net een overmoedig ogenblik om een mooie stroperij op touw te zetten. De mannen spraken af om er de volgende nacht met een flink koppeltje op uit te gaan en een vrachtauto te huren. Bij Haarlem lag een prachtig jacht, waar ze een paar keer per jaar eens heentrokken en met een lading konijnen thuis kwamen. Steef voelde niet veel voor zo'n uittocht, maar wilde geen spelbreker zijn. En terwijl zij al luidruchtig genoten van het wachtende avontuur, kwam Klundert in vol uniform binnen en zei kwasie officieel: ‘Weten de heren wel, dat het al lang sluittijd is....?!’

Ze sloegen den veldwachter op de schouder van de lol. Dat was nog es een bink, die kleine Klundert! Most je 'm daar zijn borreltje zien omslaan. Zo een veldwachter konden ze in Zandwijk nou net gebruiken!

‘Ome Hannes, zullen we eens even naar den patiënt gaan kijken?’ stelde meneer Vermaas voor. ‘En jullie naar bed, jongens!’

‘Jae pae!’ zei Schorretje....

 

De twee mannen liepen naar het afgelegen huisje van Reier van 't Hof. Meneer Vermaas sprak niet veel. 't Was een beroerde geschiedenis. De fout, die Reier had begaan, kon den besten roeier wel eens gebeuren en het was te zot om los te lopen, dat het ongeluk aan hem te wijten viel. Een samenloop van kwade omstandigheden, die de branding zo dikwijls opleverde. Negen keer kwam je er door, éénmaal was 't raak. Gebeurde zo iets bij een redding, dan stonden de kranten vol critiek. Afkomstig van mensen, die de branding alleen van het strand af kenden. Het varen met de reddingboot nam

[pagina 75]
[p. 75]

nu eenmaal risico mee. De mannen zelf hoorde je nooit kankeren, zelfs al verdronk een van hun kameraden. Zij wisten, wat zee was.

Wat moest je nu met zo'n Reier doen? Te handhaven viel hij niet. De geest van een bemanning was alles en die geest zou grondig worden bedorven, als Reier van 't Hof aan de riemen bleef.

Zij stapten het huisje binnen. De koddebeier zat in zijn leunstoel, de jeneverfles naast zich. Moeilijk stond hij op. ‘We kwamen eens even informeren, hoe je er aan toe bent!’ sprak opgeruimd meneer Vermaas.

‘Ikke best!’ gromde Reier.

En toen zij even hadden gezwegen, zei de koddebeier dof:

‘En 'k wou u effe zegge, dat ik niet meer mee doe. 'k Heb er genog van om door al die lapzwanse met de nek te worre angekeke. Main zulle ze niemeer zien en daer blaif ik bai.’

‘'t Is jammer van 't Hof’, zei meneer Vermaas vriendelijk. ‘Je bent vroeger altijd een goed roeier geweest. Ik dank je wel voor wat je allemaal gedaan hebt. Als je schade hebt geleden, dan vergoedt de Maatschappij dat natuurlijk.’

‘Die schaede kan u toch niet vergoede. Die zit van binne’, zei Reier somber.

Hij sloeg zijn glas om en ging met de rug naar de bezoekers staan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken