Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
Afbeelding van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der PeulsToon afbeelding van titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

Scans (7.30 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

(1884)–Johan Hendrik van Balen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XIII.
De levensgeschiedenis van kapitein Campo. - De aanvang van zijne zeemansloopbaan. - Slavenhaler en matroos bij de Engelsche Marine.

- Ik weet van mijne geboorteplaats evenmin iets af als van mijne ouders, aldus begon de kapitein. Er ligt mij alleen eene flauwe herinnering bij, dat ik ten gevolge van eene groote ramp ouderloos werd. Als ik moeite doe de flauwe vonkjes, die hier en daar in mijne herinnering verspreid liggen, bijeen te garen, dan krijg ik zoo iets als de zeer armlijke overblijfselen van een smeulend vuurtje, dat ik te vergeefs tot een vlam poog aan te blazen. Zoo weet ik mij iets voor den geest te halen van eene ontzettende gebeurtenis, ik denk eene schipbreuk of scheepsbrand of iets van dien aard, waarbij ik onder vreemde mannen in eene boot geraakte en aan land werd gebracht. Ik vermoed, dat die gebeurtenis was het verongelukken van mijns vaders schip, eene gebeurtenis, waarover ik later meermalen moet hebben hooren praten, omdat het mij als eene vertelling in de ooren ruischt.

Het schijnt, dat ik na dien tijd bij verwanten ben grootgebracht. Althans het staat mij duidelijk voor den geest, dat

[pagina 65]
[p. 65]

ik bij iemand woonde, dien ik oom noemde. Is dat zoo geweest, dan mag men echter als zeker aannemen, dat deze oom niet met zijn jeugdigen neef wegliep, want de ruwe behandeling, waaraan ik daar doorgaande blootstond, pleitte daar niet voor. Het slot van de zaak was, dat ik besloot weg te loopen en dit ook werkelijk uitvoerde.

Indien mijne onderstelling, dat ik op zee gewonnen en geboren ben, niet waar is, dan begrijp ik niet, hoe ik op een zeer jeugdigen leeftijd met onweerstaanbare kracht naar de zee werd getrokken, want toen ik het huis van mijn oom ontvluchtte, begaf ik mij naar Havanna, om, alsof dat vanzelf sprak dienst te zoeken op een schip.

Dit gelukte mij. Een Duitscher, die gebrek aan een jongen had, nam mij zonder scherp verhoor aan en zoo kwam ik op zee.

Ik kan echter niet zeggen dat dit begin prettig was, en de liefde tot de zee moet wel bij mij ingeworteld zijn geweest om door dien allerellendigsten aanvang van mijne zeemansloopbaan niet ineens vernietigd te worden. Aan boord van de ‘Friedrich Wilhelm’ toch had ik een leven erger dan een hond. Ik was de zondenbok van allen, en toen ik mij niet goedschiks kromde onder de slagen, die mij werden toegedeeld, maar die, zoo klein als ik was, steeds poogde terug te geven, werd ik door de ellendelingen letterlijk mishandeld.

Mijn plan, om bij de eerste de beste gelegenheid weg te loopen, scheen men geraden te hebben, want waar wij aan wal kwamen werd mij de gelegenheid te eene male benomen, maar toen wij na een kort reisje weder te Havanna terug waren, stond mijn voornemen vaster dan ooit.

Het toeval wilde, dat wij ten anker waren gekomen tusschen verscheidene schepen. Een van onze buren echter had terstond mijne aandacht getrokken. Het was een klein vaartuig, dat er bewonderenswaardig net en vlug getuigd uitzag. Het voerde

[pagina 66]
[p. 66]

de spaansche vlag en dat alleen oefende reeds eene aantrekking uit op mg, die goed van mijne nationaliteit bewust was.

Terwijl wij daar lagen, was ik meermalen in de gelegenheid geweest een blik op dat vaartuig te werpen en had mij dan steeds verbaasd over dit fraaie schip en zijne flinke bemanning, die uit kloeke robuste kerels bestond en ten laatste waren mijne gedachten er geheel op gericht. Mijne verbeelding maakte er een geheimzinnig schip van en bevolkte het met zeeroovers of boekaniers, maar ondanks dat verminderde mijne sympathie voor het Spaansche schip niet.

Zooals ik zeide, kwam een toeval mij verlossen uit mijne ongelukkige positie.

Op een dag dat ik bezig was eenig tafelgereedschap te schuren, liet ik bij ongeluk een tinnen beker van den stuurman over boord vallen. Bij de behandeling die ik steeds ondervond, begreep ik dat dit tot veel onaangenaamheid zou leiden en ik dacht er reeds aan hoe ik de zaak zou vertellen, toen de kok, die het gezien had, er reeds den stuurman mededeeling van had gedaan.

Een oogenblik later kwam hij naar mij toe met een dreigend gelaat, en zonder een woord te zeggen gaf hij mij een paar hevige slagen. In mijn angst sprong ik op zijde, maar even vlug was hij bij mij en nu regende het slagen.

Door hem achtervolgd vluchtte ik naar het achterschip, toen opeens op het Spaansche schip een hoofd boven de verschansing verscheen en eene luide krachtige stem mijnen vervolger toeriep er uit te scheiden.

Dat was echter olie in het vuur. De stuurman braakte een stroom van verwenschingen uit en greep een handspaak om er mij een slag mede te geven.

- Houd op, beest! riep men van het Spaansche schip, en toen riep dezelfde stem: Spring overboord, jongen!

[pagina 67]
[p. 67]

- Ik talmde niet, ik kon zwemmen als een waterrot en ik liet mij snel langs een eind afzakken en heesch mij in de boot van den Spanjaard, die hij naar voren had gebracht.

Toen ik boven was gekomen vroeg men mij, of hij mij erg had bezeerd, en toen men zag dat ik bloedde, verleende men mij hulp.

Onze stuurman was echter niet gezind het daarbij te laten. Hij liet zich naar het Spaansche schip roeien en eischte mij op.

Zijn eisch werd met een spottend gelach ontvangen.

- Ik lever u den jongen niet uit vóór gij eene schriftelijke verklaring hebt gegeven, dat de jongen voortaan goed zal behandeld worden, zei de stuurman van het Spaansche schip.

- En ik ga niet van boord vóór ik hem heb, gaf onze stuurman ten antwoord. Met uwe schriftelijke verklaring kunt ge naar de maan loopen!

- Gij blijft hier niet langer dan ik het verkies, zei de Spanjaard. Als ge u niet spoedig wegmaakt, zal ik u overboord smijten!

En daar de bemanning zich bereid verklaarde terstond de handen uit te steken, aarzelde onze stuurman niet dadelijk heen te gaan.

Toen hij vloekend en scheldend vertrokken was, beraadslaagde de Spaansche stuurman met eenige matrozen wat hun te doen stond.

- Zij zullen er den Consul bij halen, zeide hij, de jongen moet weg.

Ik bad echter zoo dringend bij hen te mogen blijven, dat hij zeide:

- Weten jelui er ook weg op om hem ergens te verstoppen.

- Als wij hem eens bij vader Michel brachten, opperde er een.

[pagina 68]
[p. 68]

- Ja, dat was niet kwaad!

- Laat het dan maar aan mij over, zeide de matroos, zoodra het donker is, breng ik hem er heen en als wij heengaan, halen wij hem terug.

Daar bleef het bij. Toen de avond gevallen was, brachten zij mij naar een herbergier, die mij in huis hield tot het Duitsche schip vertrokken was en toen kwam ik voorgoed aan boord van den Spanjaard als jongen.

Ik vernam nu, dat, zooals men verwacht had, de Consul van Duitschland zich met de zaak had bemoeid en persoonlijk aan boord was geweest om mij op te eischen. De Spanjaarden hadden echter gezegd, dat de jongen was weggeloopen en zij niet wisten waar hij zich bevond. Zij gaven den Consul vrijheid het schip te doorzoeken doch daar allen verklaarden er een eed op te willen doen, dat ik niet aan boord was, was de zaak uit en mijn vroeger schip vertrok zonder mij.

De wensch van mijn hart was nu vervuld. Ik was aan boord van het fraaie schip, het vaartuig, dat ik zoozeer had bewonderd en dat voor mij iets zonderlings, iets romantisch had.

Na eenige weken ging ik op mijn nieuwen bodem onder zeil naar de kusten van Afrika. Hoe jong ik toen ook was, kwam het mij toch zonderling voor, dat het schip zoo sterk bewapend en bemand was. Ik had genoeg van gewone koopvaardijschepen gezien om te weten dat die, wat dat betreft, in slechten staat verkeerden en dit schip zag er waarachtig uit alsof het een oorlogsschip was.

Mijn zonderling voorgevoel werd spoedig verklaard, de Spanjaard was niet meer of minder dan een slavenhaler.

Op dien tijd van mijn leven, nog een knaap, gaf ik mij geen rekenschap van de gebeurtenissen. De ontdekking, dat ik op een slavenhaler diende, maakte op mij geen anderen indruk dan dien van verrassing. Daarbij kwam dat ik het onder deze

[pagina 69]
[p. 69]

ruwe gasten vrij wat beter had dan bij de ellendige Duitschers. In vergelijking daarmede had ik den hemel op aarde.

Ik was jong en ik had niemand die mij op het verkeerde van mijne handelwijze wees, ik zag op dien tijd niets dan de avontuurlijke zijde van mijn beroep en die komst op den Spaanschen slavenhaler was van veel invloed op mijn volgend leven.

Ik zal u niet vermoeien of vervelen met de vele ontmoetingen en avonturen, die ik had gedurende de weinige jaren dat ik op de ‘Imperatrice’ diende. Alleen zal ik u vertellen hoe er eene nieuwe lotsverwisseling in mijn leven plaats greep.

Eens dat wij met eene lading slaven naar Havanna op reis waren, kregen wij de Engelschen op het lijf. Een kruiser achterhaalde ons en er begon een scheepsgevecht. Daar de Engelschen ons niet in den grond wilden boren, enterden zij ons met de sloepen.

Dat gaf een verschriklijk gevecht. Wij, die allen wisten dat de galg ons wachtte tenzij ons gratie in den vorm van dwang arbeid of deportatie verleend werd, vochten met den moed der vertwijfeling. In het hachlijkste oogenblik echter kwamen de negers los, wapenden zich met al wat zij in handen konden krijgen en richtten, terwijl de Engelschen ons enterden, een waar bloedbad onder ons aan. Daar ik steeds goed voor hen was geweest, werd ik gespaard met enkele mannen, die aan het moordtooneel ontsnapten.

Terwijl de anderen naar Engeland werden gezonden, verleende men mij, om mijn jeugdigen leeftijd en daar ik een wees was, gratie onder voorwaarde dat ik in engelschen dienst zou gaan.

Ik nam dit aan, gelukkig dat ik mijne vrijheid behield, en zoo werd ik matroos bij de Engelsche Marine.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken