Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
Afbeelding van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der PeulsToon afbeelding van titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

Scans (7.30 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

(1884)–Johan Hendrik van Balen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXVIII.
De eerste vangst. - Een ongelukkige in vrijheid gesteld. - Het einde van de menschenjacht. - De terugreis.

Fernando bereikte in zeer ontevreden stemming de stad.

Het eerste wat hem trof, was al weder de blijkbare afschuw dien hij den bewoners inboezemde. Hij had de mannen van zijn geleide afgedankt met strengen last niet meer op hun post terug te keeren en de menschen die, er waarschijnlijk geen groot vermaak in vonden hunne broeders als wilde dieren te jagen en gevangen te nemen, gingen stilletjes naar huis, in hun hart den jongen blanke zegenende en slechts wenschende, dat alle blanken aan hem gelijk mochten zijn.

Toen hij alleen de stad intoog, viel hem alweder, maar nu sterker dan des morgens, de volkomen afwezigheid der bewoners op. Timbo scheen uitgestorven. De eenige personen, welke hij van tijd tot tijd in de verte ontwaarde, waren oudjes, die geen vrees behoefden te koesteren, dat eenig slavenjager zich om hen zou bekommeren. Maar zelfs die menschen trokken zich met dreigende gebaren terug voor den jongen man.

[pagina 148]
[p. 148]

Zoo bereikte Fernando zijne woning.

Ofschoon de bediende voor een lekker maal had zorg gedragen, was het hem niet mogelijk ook maar één bete door de keel te krijgen. Hij liep met groote schreden de veranda op en neer in eene zeer opgewonden stemming.

- Zij vluchten voor mij, zeide hij opeens tot Thomas den neger.

De neger keek hem verbaasd aan.

- Wie, senor? vroeg hij.

- De menschen, zei Fernando - wie anders? Zij vluchten voor mij alsof ik de pest ware. Zij ontwijken mij als den dood, mij, die aan niets schuld heeft. De dorpen waren verlaten, alles was gevlucht. Hier in de stad wierpen de oude vrouwen zelfs zand in de richting, waarin ik was. Zij schuwden mij als de booze geesten en poogden mij te bezweren. Zij loopen voor mij weg alsof ik een melaatsche ben. 't Is verschriklijk! Nooit zal ik slavenhandelaar worden, al moest ik van honger sterven.

De neger keek hem bewogen aan.

- Gij hebt een goed hart, meester, te goed! mompelde hij.

- Misschien, vervolgde Fernando, is het goed, dat ik met eigen oogen de gruwelen heb aanschouwd; maar ik wil nu ook weg van hier zoo spoedig als ik kan. Ik blijf hier niet, al moest ik alleen teruggaan naar de kust.

Plotseling herinnerde hij zich de oude vrouw.

- 't Is waar ook, mompelde hij en snelde de deur uit.

Als bij ingeving begreep hij, dat hij in den omtrek van 's vorsten paleis moest zijn, en door zijn bediende gevolgd, die hem terstond was nagesneld, ijlde hij met snelle schreden voort.

De straks nog zoo ledige straten waren thans, zonderling genoeg, overvol, maar Fernando merkte spoedig op dat zij gevuld werden voornaamlijk door oude vrouwen en mannen, en

[pagina 149]
[p. 149]

krijgers en bedienden van het vorstelijk huis, dus allen menschen, die geen gevaar hadden te duchten. Jonge menschen zag men niet.

Die allen hadden zich geschaard rondom een troep van ongeveer dertig zwarten, die door krijgers omringd en bewaakt werden. Het was de eerste ‘vangst’, die binnengekomen was; de eerste bezending ongelukkigen, die tot slavernij gedoemd waren.

De arme menschen, Foelah's van den laagsten stand en Mandingo's, stonden en zaten in de kleine ruimte, die door de krijgers werd ingesloten. Eenigen lieten den vrijen loop aan hunne droefheid en zaten met het hoofd in de handen te schreien; anderen, moedige mannen, stonden met gebalde vuisten en op elkander gesloten tanden somber voor zich starende of wanhopige blikken werpende door de straten, of er geen kans bestond om te ontkomen. Sommigen zaten als de verpersoonlijkte wanhoop met het hoofd op de borst en alleen de telkens terugkeerende zenuwachtige schokken, die hun door de leden voeren, bewezen, dat er nog leven in was.

Fernando bleef als versteend staan kijken. Het tooneel van een troep slaven was voor hem niet nieuw meer, maar nog nimmer had het hem zoo getroffen als nu. En zijne gedachten dwaalden af naar het achter de hooge muren slechts even zichtbare paleis, waar de vorst troonde, die zijne onderdanen als beesten, als wild liet jagen en opdrijven om ze te vangen en voor wat fraaie kleederen, geweren en snuisterijen aan de blanken te verkoopen. Hij dacht aan prins Mahomedoe met wien hij had gedweept, aan den Almany, voor wien hij achting had gekoesterd, en hij zag al zijne illusiën in rook verdwijnen.

Zijne gedachten werden afgeleid door een klein opstootje in zijne onmiddellijke nabijheid en toen hij omzag, bespeurde hij

[pagina 150]
[p. 150]

de vrouw van dien morgen, aan wie hij de invrijheidstelling van haar zoon had beloofd. Een paar krijgers schenen haar te willen beletten tot de slaven door te dringen.

In een oogenblik was Fernando naast haar en vroeg, of haar zoon er bij was.

De oude wees hem met een door tranen overstroomd gelaat een jongen man aan, die met over elkander geslagen armen en een wanhopig gelaat naar zijne moeder keek.

Fernando zag hem nauwlijks, of hij drong door de omstanders heen en eer de krijgers begrepen wat hij wilde, had hij met zijn mes de touwen doorgesneden en den neger buiten den lering gebracht.

Op dat oogenblik echter trad een der hoofden hem in den weg en verzette zich eerbiedig tegen deze handelwijze.

- Laat hem vrij! zei Fernando, ik wil het, ik heb het aan zijne moeder beloofd.

Nochtans maakte de hoofdman bezwaar, de slaaf was het eigendom van den Almany en vertegenwoordigde natuurlijk eene zekere waarde.

- Laat hem gaan! zei Fernando, aan dien twist een einde makende, ik betaal hem.

De Foelah-hoofdman liet zijne lans zakken en verwijderde zich weder.

De oude vrouw en haar zoon schenen eerst niet goed te kunnen begrijpen dat zij niet droomden, doch toen de kreten van goedkeuring van de omstanders al luider en luider werden, toen begrepen zij, dat het inderdaad waar was, en zich voor de voeten van Fernando werpende omhelsde de oude vrouw zijne beenen, terwijl de neger hem de handen kuste.

Fernando maakte aan dat tooneel snel een einde en gebood hen vriendelijk op te staan.

- Ik heb u immers gezegd, dat ik geen slavenkoopman

[pagina 151]
[p. 151]

ben, zeide hij luid genoeg om door iedereen gehoord te worden, die slaven zijn niet voor mij, maar voor den anderen blanke die bij mij is. Gaat naar uw dorp en verbergt u tot wij weg zijn, want een andermaal zou ik u misschien niet in vrijheid kunnen stellen.

Een eindeloos gejubel volgde op deze woorden. Van alle zijden drongen de menschen, die des morgens nog voor hem uit den weg waren gegaan als voor de pest, rondom hem om zijne handen te kussen, en Fernando, die er nu meer dan genoeg van had, verwijderde zich snel.

Den volgenden dag kwam kapitein Campo weerom. Fernando had intusschen den tijd gehad tot kalmte te komen. Hij begreep, dat, al gaf hij den kapitein nog zoo sterk zijne ontevredenheid te kennen, dit niet zou baten. De kapitein was een zendeling van zijn oom en moest dus zijn best doen diens wenschen op te volgen. Bovendien had de kapitein immers beloofd, dat dit zijn laatste tocht in het binnenland en de reis naar Cuba zijne laatste reis als slavenhaler zou zijn, en hoezeer het nu voorgevallene te betreuren viel, zoo was het in ieder geval reeds veel, dat hij den ruwen slavenkoopman zoo ver had kunnen krijgen.

Intusschen kwamen er dagelijks slaven aan te Timbo. Mijlen ver het land in had men de wegen geblokkeerd en de dorpen overrompeld en den akeligen ‘buit’ vermeerderde met den dag.

Fernando hield zich echter binnenshuis op, en toen eindelijk de laatste troep ‘wild’ binnen en de laatste krijgers van een vruchteloozen tocht terug waren gekomen, verlangde hij slechts naar het vertrek, want het verblijf te Timbo was voor hem ondraaglijk geworden.

Gelukkig kwam dat oogenblik spoedig. De kapitein wenschte ook de kust weder te bereiken en maakte snel de noodige toebereidselen.

[pagina 152]
[p. 152]

Op den bepaalden dag had het afscheid plaats, maar het was van den kant van Fernando vrij wat koeler dan bij de ontvangst. Het was hem niet meer mooglijk tegen dien vorst en dien prins hartelijk te zijn en hij was blijde toen het feest, dat ter eere van hun vertrek werd gegeven, afgeloopen was.

Een dag daarna vertrok men en de karavaan bestond nu niet meer uit een twintigtal, maar was vermeerderd met ruim honderd slaven onder toezicht van een aantal Foelah-krijgers.

Wij willen hen op denzelfden weg, dien wij eens gegaan zijn, niet volgen. Te Jallica vernam men den zegepraal van de Foelah's op de opstandelingen en als bewijs daarvan werden een veertigtal krijgsgevangenen aan den kapitein verkocht.

De tocht met dezen nasleep van slaven ging natuurlijk niet zoo vlug als de eerste maal, maar Fernando herademde met eiken dagmarsch, die hem nader bij de kust bracht, en toen men eindelijk het eerste gezicht op de Rio Pondo kreeg, klopte zijn hart tot barstens van blijdschap en verlangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken