Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
Afbeelding van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der PeulsToon afbeelding van titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

Scans (7.30 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

(1884)–Johan Hendrik van Balen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXXV.
Vader en zoon. - Zwemmen om het leven. - Het dwaallicht. - In de grot. - Gered.

Toen de ontploffing plaats had, was het reeds bijna duister, de zon was ondergaan en de avond viel snel.

- Daar gaat hij waarachtig de lucht in! riep de eerste officier.

- Bij m'n ziel hij springt! riep de heer Wells.

Het was gedurende eene minuut lang eene wolk van zeilen, stukken hout en menschen, die men te midden van rook en walm zag opvliegen; maar toen dat voorbij was, zag men den slavenhaler nog op het water leggen.

[pagina t.o. 184]
[p. t.o. 184]


illustratie
vloog de slavenhaler niet al wat zich op het dek bevond in de lucht. Blz. 184.


[pagina 185]
[p. 185]

De zaak was, dat slechts het dek met wat zich daarop bevond uit elkaar geslagen en opgevlogen was. Alleen van den achtersten mast stond nog een kleine stomp met een lap zeil er aan, het midden en het voorste gedeelte hadden het meest geleden; de boeg was vreeslijk gehavend en de voorste mast hing met een groot gedeelte van de vleet in het water.

- Hij komt er goed af, zei de heer Wells, vooruit met de sloepen, mijnheer! en zie wat er te redden valt.

De eerste officier, die brandde van verlangen om te zien wat er gebeurd was, liet zich dit bevel geen tweemaal zeggen, en stak ijlings af met al de booten.

Op hetzelfde oogenblik dat dit op den kruiser gebeurde, dook nabij de ‘Stormvogel’ een man tusschen het ronddrijvende hout op. Hij klampte zich aan het eerste het beste stuk hout dat hij zag vast, klom er op, zoodat hij met het bovenlijf boven water was, en streek zich de natte haren uit het gezicht, proestte eenige malen als een natte hond en keek toen onder het mompelen van eenige hartige woordjes rond.

Het was niemand anders dan kapitein Campo.

- Waar of de jongen is? mompelde hij nieuwsgierig rondblikkende. God geve! dat hij gered is.

Na eenige seconden onderzoekend te hebben rondgeblikt, kreeg hij eene donkere massa in het oog, die zich op vrij grooten afstand van hem bewoog.

- Dat is hij! mompelde de kapitein.

Er was geen de minste grond om dit te verwachten, maar het scheen dat eene geheime stem hem zeide, dat daar Fernando was.

Zonder dan ook te talmen, sloeg de kapitein de armen uit en zwom in die richting.

- Fernando! riep hij, zijt gij daar?

De kapitein hoorde ‘Campo!’ uitroepen, en eene andere stem

[pagina 186]
[p. 186]

welke hij als die van Fernando herkende, riep op een anderen toon uit:

- Goddank, de kapitein is gered!

Eenige forsche slagen brachten kapitein Campo bij het stuk hout, waarop Fernando met twee man van de bemanning zich geheschen hadden.

- Mijn zoon! mompelde de kapitein, met eene van aandoening trillende stem en, zichzelf niet meer meester, omarmde hij Fernando.

Deze keek den kapitein eenige oogenblikken verbaasd en verrast tevens aan, toen schoot hem eene zonderlinge ontroering door het lichaam.

- Vader! zeide hij zacht, bijna fluisterend.

- Mijn jongen, herhaalde de kapitein diens beide handen grijpende. Goddank! dat gij gered zijt. Heere God, als ik er aan denk, dat wij beiden op deze wijze de eeuwigheid zouden zijn ingegaan zonder elkander te kennen.

- Maar waarvoor hebt ge niet eer gesproken, vader? zei Fernan do.

- Ja, waarom niet? zei de kapitein. Eens was ik op het punt dat te doen; het was op dien dag op onze reis naar Timbo, toen ik je mijne geschiedenis had verteld en over mijn eenigen zoon sprak.

- O ja, dat herinner ik mij. Arme vader! wat moet het u eene kracht hebben gekost, wat moet gij geleden hebben.

- Ja, maar 't is nu voorbij, zei Campo. Stil! wat is dat?

Het was het geluid der riemslagen van de sloepen der Engelschen, die naderden.

- Stil, zei Campo, laten wij later spreken als wij gered zijn; thans moeten wij zorgen den wal te bereiken. Zoudt ge in staat zijn naar den wal te zwemmen, Fernando?

- Waarom? vroeg deze.

[pagina 187]
[p. 187]

- Om de gevangenschap te ontgaan, zei Campo; als de Engelschen ons opnemen, zijn wij verloren.

- 't Is waar ook! zuchtte Fernando. Ik weet niet, of ik het zal volhouden. Laten wij het beproeven.

Kapitein Campo stelde nu ook aan de beide mannen voor om naar de kust te zwemmen en deze namen het terstond aan. Zij wisten te goed wat hun wachtte.

Intusschen behoefde men vooreerst nog geen vrees te koesteren voor de Engelschen. Deze toch waren den slavenhaler genaderd, juist op het oogenblik dat de negers van den schrik der ontploffing bekomen en, in plaats van de dekbalken, de blauwe lucht boven zich ziende, waren begonnen naar boven te klimmen. Daar de ontploffing zich niet verder dan tot het dek had uitgestrekt, waren de zwarten gelukkig ongedeerd gebleven, en een driewerf hoera! der Engelschen gaf hunne vreugde over deze ontdekking te kennen. Zij begonnen nu onmiddellijk de zwarten met de booten over te brengen, want het schip had meer schade aan den boeg bekomen dan men eerst had gedacht, en het stond te bezien of het niet zou zinken. Met deze bezigheid hadden de Engelschen dan ook de handen zoo vol, dat zij er niet aan konden denken om met hunne booten den omtrek te doorkruisen, of er ook nog drenkelingen op te visschen waren. Daarbij kwam, dat hunne sympathie voor de slavenhalers gelijk nul was, en zij zich dus niet zouden inspannen om die hier en ginds te zoeken.

Kapitein Campo echter kwam dit uitstekend te pas, daar hij nu toch niet voor ontdekking behoefde te vreezen.

Met moed werd de moeilijke tocht ondernomen en het was geen kleinigheid den wal zwemmende te bereiken. Gelukkig wist kapitein Campo welke richting men moest nemen.

De vier mannen zwommen met geregelde slagen zonder eenig gerucht te maken voort. Nu en dan alleen liet de

[pagina 188]
[p. 188]

kapitein zijne krachtige stem hooren, waarop de anderen, ten teeken dat zij hem volgden, antwoordden.

Een half uur ging voorbij, een uur, en nog was de kust niet bereikt. Wel zag men den donkeren hoogen oever voor zich, maar hoe lang zou men misschien nog moeten zwemmen eer men er was. Fernando en de beide matrozen begonnen vermoeid te worden, alleen de kapitein zwom met even groot gemak door.

Opeens liet Campo een vreugdekreet hooren.

Vlak voor hem bespeurde hij de toppen van eenige even boven het water uitstekende klippen.

- Moed gehouden, zeide hij tot Fernando, nog een oogenblik en ge kunt rusten.

- Het wordt tijd ook, zei Fernando, ik kan niet meer.

De kapitein keerde zich onmiddellijk om en greep hem onder zijn rechterarm met de hand vast om hem te ondersteunen, terwijl hij alleen met den linker zwom, Fernando als het ware voor zich uitduwende.

- Wij moeten er komen, zeide hij, houd moed?

Al duidelijker en duidelijker werden de omtrekken en nog eenige flinke slagen, toen voelden zij grond en klauterden tegen de glibberige steenen op.

- Dat's een karrewei geweest, zeide een der matrozen blazend en hijgend.

- Dat is het, antwoordde Campo, maar het ergste is achter den rug, We hebben de kust vlak vóór ons. Als wij een poosje uitgeblazen hebben, gaan wij er opnieuw in en dan hebben we geen kwartier meer te zwemmen.

Op het oogenblik dat men eindelijk weer te water ging, bespeurde Campo op eens het schijnsel van een licht aan wal.

- Wat zou dat zijn? vroeg Fernando.

- Ik weet het niet, zei Campo, maar dat is om het even, kwaad kunnen wij hier niet ontmoeten.

[pagina t.o. 188]
[p. t.o. 188]


illustratie
een man, een blanke, die zich aan de rotsen had vastgeklemd. Blz. 190.


[pagina 189]
[p. 189]

Hoe meer men naderde, hoe duidelijker het licht werd. Het scheen gedragen te worden, want het bewoog zich. Ten slotte, toen men de hooge steile kust genaderd was, bespeurde men het in de hoogte boven zich.

Opeens klonk eene stem, die zeide:

- David, ik geloof dat ik iets zie bewegen.

De onzichtbare lichtdrager sprak in de Engelsche taal.

- Hola! riep de kapitein, is daar iemand. Help ons dan.

- Zwem de grot binnen, klonk het, vlak voor u is die te vinden.

- Dank u, riep de kapitein.

Op hetzelfde oogenblik verdween het licht en na een paar slagen te hebben gezwommen, zag men het in de laagte in het water schijnen.

- Daar is de grot! riep de kapitein.

Het lichtschijnsel was aan het eind van eene donkere opening te zien. Een aantal zeevogels, waarschijnlijk opgeschrikt, vlogen schreeuwend uit het hol over de hoofden der zwemmers.

Plotseling stuitte de kapitein op eene nauw merkbare klip en een daarbij liggend stuk van een spier, dat met de touwen vastgemaakt was aan den bodem.

Hij liet een kreet van pijn hooren, maar herstelde zich dadelijk.

- Hebt ge u bezeerd? vroeg Fernando.

- Ja, zei de kapitein, mijn arm; maar het is niets, probeer maar eens of ge die spier los kunt krijgen dan steun ik daar op.

De beiden matrozen waren inmiddels ook op de klip gekomen en met vereende pogingen gelukte het de spier los te te krijgen.

- Zie zoo, zeide de kapitein, den eenen arm er omslaande, help mij nu een handje, Fernando!

Deze greep het touw, nam dat tusschen de tanden en begon te zwemmen.

[pagina 190]
[p. 190]

Zoo naderden zij de grot, niets meer dan eene kloof in de rotsen. Stijle wanden verhieven zich overal en de zeevogels vlogen krijschend uit en in, omhoog en omlaag.

Het licht, dat eenige oogenblikken als het ware gedwaald had, kwam nu eensklaps weer zeer dicht bij hen te voorschijn en toen bespeurde men een man, een blanke, die zich aan de rotsen had vastgeklemd en een fakkel in de hand hield.

- Hierheen! riep hij, hierheen. Ziezoo! klim nu maar op als ge kunt en volg mij.

Fernando liet de spier los en klom tegen de glibberige steenen op, hielp toen den kapitein, die, zijne pijn niet tellende, thans alleen om zijne redding dacht. Een oogenblik later volgden ook de beide matrozen.

- Volgt mij nu, zeide de vreemde, maar weest op uwe hoede, de weg is smal, steil en gevaarlijk.

En hij had er inderdaad niet te veel van gezegd. Het pad, dat zich langs de rotsen slingerde, was een waar gemzenpad, waarop onze drenkelingen echter, dank zij de herhaalde waarschuwingen en raadgevingen van den vreemdeling en het licht van zijne fakkel naar boven kwamen.

Hij, die zoo ter juister ure te hulp was gekomen, was een Engelsch zendeling, die niet ver van de kust in een negerdorp woonde. Het hevige geluid van de ontploffing had hem met eenige negers naar de kust doen snellen, om te zien wat er gaande was. Op de rotsen vertoevende had de wind hem de stem van den kapitein overgevoerd en begrijpende dat het waarschijnlijk schipbreukelingen waren, die daar naderden, had hij eene fakkel ontstoken om hun een sein te geven.

Nadat hij door allen om het zeerst was bedankt, vertelde kapitein Campo hem wat er was voorgevallen.

De waardige Engelschman luisterde zwijgend toe en schudde treurig afkeurend het hoofd over het onmenschelijke van het

[pagina 191]
[p. 191]

beroep van slavenhaler, maar als een wijs man hield hij op dit oogenblik geen sermoen tegen de geredden, maar verzorgde hen zoo goed als dat in zijn vermogen was.

Toen men den volgenden dag naar de kust ging, was er niets meer te zien. De kruiser was met de lading zwarten vertrokken naar de Engelsche bezittingen op de Westkust, om de slaven in vrijheid te stellen en de enkele gevangengenomen matrozen in handen van de rechters over te leveren. Alvorens te vertrekken had hij de ‘Stormvogel’ in brand laten steken, daar het schip dreigde te zinken en deze illuminatie van de zee op groote schaal, had den matrozen en den negers een driewerf hoera! ontlokt.

Het was niet te ontkennen, dat er op dat oogenblik een goede geest aan boord van ‘The seabird’ heerschte. Allen waren in hun schik over den uitslag van de jacht. Alleen de hoogbootsman Rock vloekte, daar hij met een gekneusden arm in een doek liep, welk buitenkansje hij bij den aanval van de sloepen had opgedaan, toen kapitein Campo de geheele rij riemen wegschoot, en sergeant Powder had heel wat redeneeringen aan te hooren van zijn makker, iets wat hij echter met zijne gewone deftigheid geduldig aanhoorde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken