Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs) (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)
Afbeelding van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.39 MB)

Scans (24.10 MB)

ebook (6.28 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9 (onder de naam W.J.M.A. Asselbergs)

(1951)–Anton van Duinkerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

IV. Het calvinistische ‘Tweede réveil’

TOEN BERNARD TER HAAR IN 1874 OM GEZOND-heidsredenen ontslag nam als Utrechts hoogleraar in de theologie, werd hij tot ieders verwondering opgevolgd door Nicolaas Beets, die op 13 September 1874 zestig jaar oud was geworden. Hij bekleedde dit professoraat tot 7 Juli 1884 en bleef daarna nog bijna twintig jaar in leven, door de burgerij algemeen hooggeschat, maar sedert de kritiek van Verwey (Mei 1884) door de jongeren als afgedaan beschouwd. ‘Met de meest geruchtmakende schrijvers vond hij niet noodig zich te bemoeien’, zegt zijn ambtgenoot, de godsdienst-historicus Pieter Daniël Chantepie de la Saussaye (Leeuwarden 9 April 1848-Bilthoven 20 April 1920) in zijn Leven van Nicolaas Beets (1904). Ook de ideologische tegenstellingen in de Ned. Herv. Kerk gingen grotendeels buiten hem om, al zei hij er te gepaster tijd zijn woordje over. Op 6 Mei 1887 gaf de inwijding der nieuwe localen van een normaalschool voor christelijke onderwijzers te Nijmegen hem de gelegenheid, zijn standpunt te verdedigen in het twistgeding over de verhouding van Christendom en cultuur: ‘In eene sedert vele eeuwen gekerstende maatschappij, is dit het aangewezen standpunt, waar men uitgaat van de onderstelling, laat mij zeggen, van het feit, dat niemand volslagen, niemand in iedere zin aan het Christendom vreemd is... Ook het betrekkelijk goede is uit God’. Dit was de cultuurbeschouwing der ethische richting, gedeeld door Chantepie de la Saussaye, die alleen de tegenstelling tussen Christus en Satan voor absoluut verklaarde en al het andere ter wereld als betrekkelijk beschouwde. Waarheid en leugen, goed en kwaad, dragen in onze dampkring nooit een onvermengd karakter.

Een zelfde synthetisch en irenisch oordeel over de wereldse cultuur huldigde Johannes Hermanus Gunning (Vlaardingen 20 Mei 1829-Utrecht 21 Februari 1905), die van 1882 tot 1889 hoogleraar vanwege de Ned. Herv. Kerk te Amsterdam, vervolgens tot zijn emeritaat in 1899 hoogleraar te Leiden was. ‘Alle mijne sympathieën liggen op 't gebied van historie en literatuur zeer beslist’, had hij op 13 Maart 1861 aan Mr G. Groen van Prinsterer geschreven en omdat hij de orthodoxie vertegenwoordigde, oefende

[pagina 17]
[p. 17]

zijn ruimhartige bewondering voor kunst en letteren in kerkelijke kringen enige invloed uit. Ten opzichte der cultuur verwierp hij de antithetische stelling, die het rechtgelovig Calvinisme, verschrikt door de toenemende goddeloosheid en door de lyrische kunstvergoddelijking der tachtigers, ging innemen. In zijn studie Schiller's Taucher (1871) beschouwde hij het gedicht als persoonlijke levensopenbaring en trok de conclusie, dat Schiller ‘onbewust een christen’ was.

Met de zienswijze van deze ethischen kwam Abraham Kuyper (Maassluis 29 October 1837-Den Haag 8 November 1920) in conflict. Hij had te Leiden theologie gestudeerd onder J.H. Scholten, de grondlegger van het Leidse modernisme en was op 20 September 1862 gepromoveerd. Zijn beroeping als predikant naar Beesd op 9 Augustus 1863 betekende voor hem de inleiding tot een diepgaande geloofscrisis, waaruit hij, aanvankelijk sympathiserend met het rationalisme en het naturalisme der modernen, bekeerd tot de orthodoxie te voorschijn kwam. Zelf heeft hij deze overgang uitvoerig geschetst in zijn Confidentie (1873). In November 1867 naar Utrecht, van daar in Augustus 1870 naar Amsterdam beroepen, voelde hij zich hier het meest verwant aan Gunning en Chantepie de la Saussaye, wier geschriften hij echter spoedig ‘te relatief, te onvast in de definitie, te vloeiend en stromend, te gistend en zwevend’ vond. Toen ook buitenlandse theologen van de ethische richting hem niet bevredigden, ging hij, geholpen door Herman Friedrich Kohlbrugge (Utrecht 15 Augustus 1803-Elberfelt 5 Maart 1875), de leer van Calvijn uit de bronnen bestuderen. Hij ontwikkelde zich van orthodox tot gereformeerd calvinist tussen 1867 en 1873. In de strijd der richtingen vond hij toen Philippus Jacobus Hoedemaker aan zijn zijde (Utrecht 16 Juli 1839-Utrecht 26 Juni 1910), die met hem de Doleantie voorbereidde, doch daarna zijn felle bestrijder werd. Kuyper werd in 1874 lid der Tweede Kamer, maar moest het volgende jaar naar Zwitserland vertrekken om rust te nemen; onderwijl maakte de wetswijziging van 1876 de oprichting van vrije universiteiten mogelijk en Kuyper, die sedert de dood van Groen van Prinsterer (19 Mei 1876) als leider der Anti-revolutionnaire Partij optrad, kon op 20 October 1880 zijn eigen stichting, de Vrije Universiteit te Amsterdam, openen met een oratie, die een volledig cultureel program inhield en ten titel droeg Souvereiniteit in eigen kring. De hoofdgedachte is, dat God, die in zijn vrijmacht de ganse cosmos schiep, alles binnen die cosmos aan vaste ordonnantiën heeft onderworpen. Door middel van deze ordeningen oefent God zijn absolute souvereiniteit uit en houdt Hij de wereld in stand. De ordonnantiën fungeren als Gods dienstknechten. In elk schepsel is een deel van Gods macht samengetrokken; hieraan ontleent dit schepsel zijn eigen betekenis. Ieder schepsel heeft zijn eigen, door God afgebakend gebied. Zulk een eigen gebied hebben dus zowel de concrete natuurverschijnselen als de verschillende levenskringen der menselijke maatschappij. Ook de onderscheiden levensfuncties

[pagina 18]
[p. 18]

van de mens, zijn intellectueel, religieus, ethisch en aesthetisch bewustzijn, beschikken over een eigen sfeer. Deze sferen lopen evenwijdig. De ene mag daarom niet uit de andere worden afgeleid.

Het standpunt, dat Abraham Kuyper hiermede ten opzichte van kunst en letteren inneemt, komt, binnen de erkenning van Gods volstrekte vrijmacht over het heelal, tamelijk nabij aan de gedachte der autonomie van de schoonheid. Het aesthetische is een zelfstandige sfeer, teweeg gebracht door de natuurlijke vruchtbaarheid van het menselijke verbeeldingsvermogen. Het heeft een eigen werking, van andere aard dan de werking der wetenschap of der wijsbegeerte. Het beantwoordt aan een eigen levenswet, waaraan het onderworpen is.

Bij de totstandkoming van deze beginselvaste cultuurbeschouwing is Kuyper zeker geleid door zijn afkeer van een cultuurschuwe vroomheid, gelijk hij die bij Anabaptisten en bij Piëtisten van verschillende richting waarnam. Zijn opvatting, in de kern volledig uiteengezet in de oratie van 1880, maar breder uitgewerkt in Het Calvinisme en de Kunst (1888) en in De gemeene Gratie in Wetenschap en Kunst (1895) is allerminst een tegemoetkoming aan de tachtiger schoonheidsleer, waartegen hij zich scherp zal verzetten, als hij in het Christelijk-letterkundig orgaan Ons Tijdschrift polemiseert met de dichter Hendrik Mulder, die onder de schuilnaam Adel Anckersmith de kunstbeginselen van Lodewijk van Deyssel verdedigde en als hij in 1906 zijn befaamde feestrede over Willem Bilderdijk uitspreekt. Een reis, naar de Levant gemaakt in 1905, beschreef hij onder de titel Om de oude Wereldzee, zijn belangrijkste werk van strikt letterkundige aard, waarin hij opnieuw zijn cultuurbeschouwing uitlegt. Zijn betekenis strekt veel verder dan de letterkunde, zodat hij meestal ten onrechte in letterkundige handboeken wordt doodgezwegen of slechts terloops als journalist en redenaar vermeld. Hij legde de grondslag tot de herleving der Protestantse letterkunde na 1896, toen de eerste hartstocht van De Nieuwe Gids was uitgewoed.

Aantekeningen

Over J.H. Gunning Jr: C. Busken Huet, L.F. en K. XV, 206; Poezij en Christendom door E.L.C. (Dr Schaepman) in De Wachter, jrg 2, (1872), I, 141 (een kritiek op zijn oordeel over het dichterschap). Zie verder M.J.A. de Vrijer, Gunning Tragicus, Den Haag, 1946.

Over Abraham Kuyper zie: Levensbericht M.N.L. 1923, 41 door H. Colijn. P. Kasteel, Abraham Kuyper, Kampen, 1938. J.C. Rullmann, Kuyperbibliografie I - III, 1923 - 1940.

Meer bijzonder over Kuyper's aesthetisch denken: S.J. Ridderbos, De theologische Cultuurbeschouwing van Abraham Kuyper, (diss. V.U.), Kampen, 1947. J.D. Dengerink, Critisch-historisch overzicht naar de sociologische Ontwikkeling van het Beginsel der ‘Souvereiniteit in eigen Kring’ in de 19e en 20e Eeuw, (diss. V.U.), Kampen, 1948, 106 en vlg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken