Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De portier van de Langepoort (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De portier van de Langepoort
Afbeelding van De portier van de LangepoortToon afbeelding van titelpagina van De portier van de Langepoort

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

Scans (49.28 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrators

J.G. Kesler

Pol Dom



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De portier van de Langepoort

(1929)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 162]
[p. 162]

X.
Een blik in de toekomst.

Dat snoepvrouwtje kon toch, met zulk een bewondering voor onze kennis, naar ons, schooljongens, luisteren, wanneer wij haar vertelden, wat wij van den oorlog wisten. Ik zie ze nog voor me staan, de twee vuisten op haar toonbank geleund, en telkens het hoofd schuddende, wanneer wij, - tusschen het kraken en pellen en met de tanden genotvol fijnmalen der olienootjes, of een beetje met een holle stem, omdat we een stroopbrok of suikerbal in den mond hadden, - er haar een denkbeeld van probeerden te geven, hoe de Duitschers tegen hooge heuvels met versperringen van ijzerdraad waren opgeklauterd, terwijl van alle kanten op hen met geweren en kanonnen geschoten werd.

De goeie ziel beklaagde ons, dat we jongens waren en misschien later ook in den echten oorlog moesten gaan, Dan lachten wij haar uit, en zeiden, dat 't ons niets schelen kon, en zij bewonderde onzen moed, En wij vonden dat oude vrouwtje, met de witte muts om de grauwe haren, vrij wat aardiger dan de meeste groote

[pagina 163]
[p. 163]

menschen. Vaders en moeders en zusters en broers - en vooral de meesters niet te vergeten! - hadden eeuwig en altijd wat over ons te complimenten. Nu deugde dit niet, en dan was wat anders alweer niet in orde. Als ik al de standjes, die ik gekregen heb, opgeteekend had, zou ik er een dik boek van kunnen maken. Maar dat snoepvrouwtje in de Comenstraat had ontzag voor ons, en als we temet ook van háár een standje kregen, was dat, omdat we bij haar opspeelden of wat hadden aan te merken op haar koopwaar, en dan waren wij toch in ons hart overtuigd, dat het gelijk volkomen aan haar kant was.

Zoo gingen ook aan dit brave vrouwtje - die een heerlijk geheim bezat van onnavolgbare kaneelen wafeltjes te kunnen bakken - de groote gebeurtenissen van het jaar 1870 voorbij. En er was haast geen mensch in de stad, waarop die geen indruk maakten.

Wat een beweging, toen op Zaterdagmorgen den 3en September de bulletins door de stad vlogen, die den grooten slag van Sédan vermeldden, welke den vorigen dag geleverd was, toen honderdduizenden Fransche soldaten na wanhopigen tegenstad door de Duitschers omsingeld waren en zich hadden moeten overgeven, terwijl Napoleon, de geweldige Keizer onzer kinderjaren, een briefje aan den Koning van Pruisen had geschreven, waarin stond: ‘Daar ik niet heb kunnen sterven aan het hoofd mijner troepen, stel ik mijn degen ter beschikking van Uwe

[pagina 164]
[p. 164]

Majesteit.’

En later die bijzonderheden, - zooals het onderhoud van de twee vorsten in een eenvoudige kamer, waarvan je weldra een plaatje zag met den reus Bismarck erbij!

De menschen bij ons zeiden toen, dat de oorlog nu gauw uit zou wezen, want Napoleon was dien begonnen, en die werd nu als een gevangen man naar Duitschland gevoerd, waar hem het kasteel Wilhemlshöhe als verblijfplaats werd aangewezen.

Toch hebben zich de menschen hierin vergist. Het werd langzamerhand een oorlog tusschen twee volkeren, de vereenigde Duitschers en de wanhopig vechtende Franschen.

We hoorden in die maand September nog van de overgave van Metz, een stad, die nog nooit haar poorten voor een vijand geopend had, en waarin zich thans wederom een heel leger der Franschen bevond, onder maarschalk Bazaine, en al die soldaten moesten wederom in Duitsche gevangenschap.

En nu begon men te begrijpen, dat niet de Franschen naar Berlijn, maar de Duitschers wel naar Parijs zouden optrekken. De oorlog was nu geheel van karakter veranderd, en... voor ons land scheen er daardoor geen gevaar meer te zullen bestaan. Daarom vond onze Koning dat onze soldaten niet langer meer uit hun eigenlijke garnizoenen of uit hun eigen huis gehouden behoefden te worden, en zoo kwam het, dat in de laatste helft van September de oorlogstoestand

[pagina 165]
[p. 165]

voor onze vesting ophield, Ik zou mijn vrienden verliezen.

Wat had ik daar het land aan!

‘Ja, kameraad,’ zei sergeant Koen tegen mij, ‘zoo is nu het krijgsmansleven. Vandaag komje, morgen vertrek-je,... maar altijd houd-je den kop boven water. Een echt soldatenhart blijft onder alle omstandigheden vroolijk en opgeruimd!’

Ik bleef donker kijken.

‘Toen u voor 't eerst bij ons in huis kwam, sergeant, zat-je anders ook haast te huilen....’

‘Wat praat-je daar voor onzin?’ riep sergeant Koen uit, die een beetje giftig werd bij die herinnering.

Wel, - in de laatste dagen en waar het weldra op een scheiden zou moeten gaan, - wilde ik geen ruzie hebben met dien goeien sergeant. Ik liet me dan zoogenaamd bepraten, dat ik 't heelemaal bij 't verkeerde eind had gehad. Was ik dan vergeten, hoe gezwollen zijn voeten toen waren geweest? Lang had hij er nog een blaar van gehouden. En had ik dan nooit eens in een nauwen schoen geloopen?...

‘De uwe waren anders ruim genoeg!’ kon ik niet nalaten op te merken.

‘Dat waren ze, zeker! Maar als je een groote stop in je sok hebt, helpen die ruime schoenen niet veel, Dat zal je later alles wel ondervinden, mannetje. Wacht maar, als jij ook eens op de lange veeren moet slapen!’

‘O, dan ga ik met m'n schoenen aan op m'n matras dansen. Als ik daar nou nog niet mee

[pagina 166]
[p. 166]

wist om te gaan...’

En heel m'n gezicht fleurde op.

De sergeant klopte mij op den schouder.

‘Zie-je wel, kameraad!... bij de soldaterij hoort een vroolijk gezicht. En 't jouwe klaart heelemaal op, nu je aan den stroozak denkt. Dat belooft veel, hoor!’

‘O!’ zei ik met groot verlangen, ‘mocht ik maar met jullie mee.’

Hij schudde het hoofd.

‘Je bent nog een te jong broekje...’

‘Elf jaar toch al... Komende jaar word ik twaalf!’

‘Ja, ja... dat schiet al aardig op. Maar 't zal toch nog een jaartje of vijf duren vóór je naar Kampen kunt gaan.’

‘Vijf jaar?... Wat een verbazend lange tijd!’

Vijf jaar geleden was ik nog maar een kleuter, die pas op school kwam. Nu was ik een groote jongen, die, als ik een ambacht had moeten leeren, komende jaar al van school zou mogen gaan, Wat was er in dien tijd al niet gebeurd! O, o! wat duren vijf jaar verbazend lang, en nu ik er tegen ópkeek, scheen die tijd niet om te zullen komen.

Sergeant Koen lachte mij uit.

‘Wat een Jantje Ongeduld!’

‘Ja, maar sergeant, zou ik niet vroeger kunnen teekenen? Bij den tamboer-majoor in de leer komen, zooals de jongens, die hij 's morgens op den wal leert roffelen?’

‘Ben-je mal? Jij moet een stapje verder in de

[pagina 167]
[p. 167]

wereld vooruitkomen... En dan, kom-je later als korporaal of zoo misschien wel bij mij. Dan ben ik er vier- of vijf-en-twintig... misschien wel luitenant.’

En sergeant Koen ging erbij zitten, en keek met groote oogen ook al die vijf jaar in.

Lachend sprong hij eensklaps op.

‘Kom - vooruit! Help me nog eens poetsen. Dàt behoef je later vast niet te leeren. En... heel dikwijls zul-je het voor mij niet meer kunnen doen.’

Och hemel, daar kwam weer dat ellendige gevoel van al die heerlijkheid te moeten scheiden. Even keek ik rond me door die gezellige ruimte. Allen waren bezig aan het borstelen en vegen en poetsen; want een soldaat houdt ervan, erg proper te zijn. Met al die beste kerels had ik mee mogen doen, precies, alsof ik al in dienst was. Wat zou ik dat missen!

En daarom ging ik net zoo gezellig zitten als die anderen, en begon te werken voor twee...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken