Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]


illustratie

Vijftiende hoofdstuk.
Wat de Padvinders opgemerkt hadden.

Gelijk wij in het vorige hoofdstuk medegedeeld hebben, waren de beide vermiste knapen voor het laatst gezien, toen zij, blootvoets, en de schoenen over den schouder bengelende, zich van het strand naar de duinen begeven hadden, om de vallei op te zoeken, waarin de stroopershut gelegen was.

Eenigen tijd later had het signaal weerklonken, om te verzamelen. Van heinde en ver waren de Padvinders toegesneld, om in een daartoe aangewezen duinkom een poosje van de welverdiende rust te genieten.

Om er voor te zorgen, dat er ook in dat verzamelen geen sleur kwam, werd telkens door den leider een andere plaats voor den |rusttijd uitgekozen. Dit dwong de Padvinders, om steeds goed op het signaal acht te geven.

Alleen de strooper werd er telkens in het geheim kennis van gegeven, waar die plaats zou zijn. Als hij lust had, - en dat had hij meestal - om met zijn ververschingen tegenwoordig te zijn, kon hij er zich al vooruit heen begeven.

Daar had den vorigen keer Kakkerlak ook op gezinspeeld, toen hij zei, hoe het met die boerenboterhammen met worst moest gaan, als de strooper soms maar even den tijd had

[pagina 161]
[p. 161]

om een praatje met hem te maken of misschien wel heel en al niet aanwezig kon zijn.

‘Dat is niets,’ had de strooper dadelijk geantwoord. ‘Wanneer ik er soms in 't geheel niet mocht zijn, doe-je de deur van mijn hut maar open en je zult alles op tafel vinden staan.’

‘Je bent een patente kerel,’ had Kakkerlak gezegd.

De strooper had op deze aanmerking geen antwoord gegeven, maar, gelijk zijn gewoonte was, stilletjes voor zich heen gegrinnikt.

Toen de Padvinders, na het gegeven signaal, van alle kanten kwamen opzetten om zich op de aangewezen rustplaats eens heerlijk te herstellen van de doorgestane vermoeienissen, hadden zij den strooper op zijn post gevonden.

Het was een gezellig gezicht in die duinkom. Zoo even nog verloren in de rust der blonde zandheuvels, thans vol opgewekt leven en blij gejoel. Het krioelde van Padvinders. Er werd gepraat, gelachen, gefloten, gezongen. De leden van eenzelfde patrouille hurkten bij elkaar neer, of strekten hun vermoeide leden languit in het mulle zand, de armen onder het hoofd samengekruist, en onder den rand van den hoed heen turende naar den blauwen hemel. Anderen weer spraken de veldflesschen aan of openden hun ransel om er de boterhammen uit op te duikelen. In de beursjes werd naar de enkele centen gegrabbeld, of er een fleschje limonade dan wel een glas melk bij den strooper op over kon schieten. Voor een glas melk ging dat meestal wel, maar voor een fleschje limonade moest men gewoonlijk met zijn tweeën of drieën wat bij elkaar passen. Er waren jongens bij, die het wel missen konden om een fleschje voor zichzelf te koopen. Maar een Padvinder moet zuinig zijn, en bovendien het stond niet kameraadschappelijk een ander de oogen uit te steken. Velen kochten ook een boterham met geraspte komijnde kaas, dat bij een glas melk zoo lekker smaakt. En onder het ge-

[pagina 162]
[p. 162]

babbel en de rustelooze beweging der kaken, vond men dat er niets heerlijkers was dan het leven van een vroolijken Padvinder, die zich met alles en niets behelpen kan.

Bij de inspectie had de troepleider Kakkerlak en zijn tender-foot gemist.

‘Ik zie die twee jongens niet,’ herhaalde hij luider en had ze nog eenmaal bij den naam genoemd.

Natuurlijk sprak hij niet van Kakkerlak en Zwart-Konijn. Dat waren toch hun bijnamen, en als het deftig ging, zooals bij een inspectie, zou de leider die niet gaarne uitgesproken hebben.

De strooper had het hoofd opgeheven.

‘Bedoelt u de twee jongens, die altijd bij mijn hut komen uitrusten, meneer?’

‘Ja!... Weet-je soms van hen iets af?’

De strooper knikte.

‘Die eene, die - die Zwart...’

De troepleider maakte met de hand een afwerende beweging, en noemde den eigenlijken naam van Zwart-Konijn.

De strooper, die van ‘Jan’ als voornaam hoorde spreken, dacht niet anders, of hij en de leider bedoelden denzelfden persoon.

‘Die was nog erg moe, meneer - en de andere, die altijd zoo'n praats heeft...’

De troepleider noemde weer een naam.

‘Juist, meneer... nu die heeft me gevraagd, of ik u zeggen wou, dat ze daar nog een poosje bleven rusten.’

‘'t Is goed,’ knikte de troepleider, die wist hoe bezorgd Kakkerlak voor zijn kweekeling was.

Hij had verder niet meer aan die twee jongens gedacht, die op geen kwartiertje afstand rustig en wel in de duinvallei lagen. Verscheurende dieren noch roovers of slavenjagers waren er in de duinen. En al waren die er geweest, dan zou de leider heusch wel gerekend hebben op de gewiekst-

[pagina 163]
[p. 163]

heid, desnoods op het keeltje van Kakkerlak. Die liep in geen zeven slooten tegelijk, had door zijn zwerftochten op zee en zijn verblijf op de Haaien-eilanden avontuurlijk leven genoeg achter zich, om als het noodig was voor zichzelf te zorgen en voor Zwart-Konijn erbij, en... in geen geval mag toch een Padvinder als een verwend kindje beschouwd worden.

Hij bracht dit later tot zijn verontschuldiging in, en iedereen moest hem daarin gelijk geven.

Trouwens de leider had heel zijn hoofd noodig, om voor de tegenwoordig-zijnde Padvinders te zorgen. De tucht had hij bij het rustuurtje wat laten schieten; maar juist daardoor had hij meer zorg.

Na de rustpooze werden de oefeningen weer hervat, tot de dalende zon hem waarschuwde er een einde aan te maken.

Weer werd verzamelen geblazen. Opnieuw had de inspectie plaats.

Kakkerlak en Zwart-Konijn waren niet tegenwoordig.

Opnieuw en zeer nadrukkelijk werd het verzamelsein gegeven.

Toen het alarm-signaal.

Men wachtte.

Maar noch Kakkerlak noch Zwart-Konijn voegde zich bij den troep.

Zouden de jongens in slaap gevallen zijn?

Dadelijk werden een paar verkenners uitgezonden.

Zij snelden weg, maar bleven langer uit dan men wel verwacht had.

Opnieuw werden eenige verkenners uitgezonden.

Intusschen kwam er een gevoel van spanning bij den troep, toen de voorbereidende maatregelen voor den afmarsch gereed waren. Eindelijk kwamen de uitgezondenen terug.

Dadelijk brachten zij rapport uit.

Zwart-Konijn en Kakkerlak waren niet te vinden.

[pagina 164]
[p. 164]

‘Heb-je goed gekeken?’

‘Ja, meneer.’

‘Bewijs me dat!’

‘We hebben hun voetstappen nagegaan.’

‘Prachtig. En...?’

‘Die gingen naar de hut.’

‘Hielden zij daar op?’

‘Ja!’

‘Heb-je in de hut gekeken?’

‘Natuurlijk, meneer... We deden de deur open... en toen stond de... de strooper zullen we maar zeggen, voor ons, en vroeg, wat we van hem hebben moesten.’

‘Wat zeiden jullie toen?’

‘Dat we onze makkers zochten, en dat hun spoor naar zijn hut leidde.’

‘Wat gaf hij ten antwoord?’

‘Hij zei, dat het inderdaad zoo moest geschied zijn, want ook hij had dat gezien, toen hij na de pauze thuis was gekomen, om zijn melk en limonade te bergen.’

‘En wat dacht hij?’

‘Hij had ze boerenboterhammen met worst beloofd, maar dat had hij maar uit gekheid gedaan, zei hij. En daarom zijn ze zeker in de hut wezen kijken, of het beloofde op tafel stond.’

Al de Padvinders schoten in den lach. En in zichzelf dachten zij: ‘Die goocheme Kakkerlak... die de boodschap liet doen, dat zijn tender-foot zoo moe was!’

De troepleider lachte ook.

‘En waar zijn ze toen gebleven?’

‘Weer weggegaan, meneer.’

‘Hoe weet-je dat?’

‘Aan hun voetsporen... De strooper wees ons er op.’

‘Gingen zij weer op hun schreden terug?’

‘Neen!... In de richting van de begroeide duinen, landwaarts in.’

[pagina 165]
[p. 165]

‘Vertelde hun sppor je iets bijzonders? Bijvoorbeeld, of ze hard dan wel zacht liepen?’

‘Dat laatste kan ik niet zeggen... Maar er was toch iets aan die voetsporen, dat wij ons geen van allen verklaren konden.’

‘Licht dit nader toe.’

‘Kijk meneer... De voetsporen naar de hut waren van beiden duidelijk te onderscheiden. Ze liepen toen op hun bloote voeten en naast elkaar. In de hut schijnen ze hun schoenen aangetrokken te hebben, gelijk uit de voetsporen, die van de hut naar het begroeide duin liepen, duidelijk zichtbaar was. Ze hebben toen achter elkaar geloopen, vooruit ging Kakkerlak, op hem volgde Zwart-Konijn.’

‘Dat is toch zoo heel vreemd niet!’

‘Neen, meneer; maar wat nu komt, is heel zonderling. Telkens als Kakkerlak den linkervoet vooruit zette, deed Zwart-Konijn dat met den rechtervoet, en stapte Kakkerlak rechts, dan deed Zwart-Konijn het links. Je zou gezegd hebben, dat het een paard was, die aan de twee voorste pooten de schoenen van Kakkerlak en aan de achterste die van Zwart-Konijn droeg.’

‘Dit is dan zeker weer een streek van Kakkerlak geweest. Hij zal ons daarover moeten inlichten... Was er nog iets bijzonders?’

‘Ja, meneer. Dat bij Kakkerlak telkens de hakken sterk ingedrukt waren en bij Zwart-Konijn waren dat juist de neuzen van zijn schoenen.’

‘Zonderling!... En heb-je het spoor gevolgd?’

‘Tot de begroeide duinen, meneer. Een poosje ging het nog onduidelijk voort, tot de groote helling aan de landzijde. Daar zagen we het bewijs, dat ze er afgegleden waren. Zij zijn dus naar huis gegaan. Toen meenden wij genoeg gedaan te hebben, om u een goed rapport te kunnen uitbrengen.’

‘En daar heb-je alle eer van!’ betuigde de leider.

[pagina 166]
[p. 166]

‘Hebben jullie allen goed naar dit rapport geluisterd, jongens?’

‘Ja, meneer.’

‘Dan moet iedereen voor zich de gevolgtrekking maken. Den volgenden keer zullen de twee deserteurs ons over hun zonderlinge handelwijze inlichten, nog vóór zij weten welke straf zij verdiend hebben, en dan kunnen wij onze gevolgtrekkingen met de feiten zelf vergelijken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken