Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 284]
[p. 284]


illustratie

Dertigste hoofdstuk.
Het opperhoofd der bergstammen.

In sombere gepeinzen zat de oude Terrakandeesche gezagvoerder daar neer. Met een gebaar van onwil had hij de stukken en landkaarten, die zijn bureau bedekten, op zij geschoven, en, het hoofd op de hand rustende, staarde hij doelloos voor zich uit.

Die verbinding, o, dat die maar niet tot stand komen kon. Wat zou op die manier het einde zijn?

Doch niet naar dat einde, hetwelk hij trouwens niet vreesde, omdat hij een dapper hart bezat, dwaalden zijn gedachten af; maar onwillekeurig weer naar het begin.

Wat een schande, wat een onuitwischbare schande, zijn schip verloren te hebben eigenlijk aan een troep schooljongens! En waren het geen meisjes geweest, die hem ontwapend hadden? Een schaterlach was er door de wereld gegaan!

Hij had gezworen zich te wreken, en van zijn zoon, die misschien nog dieper onder deze vernedering geleden had omdat zij geheel diens toekomst vernietigde, de belofte afgevergd hem in de uitvoering van die wraak behulpzaam te zijn.

Op dit oogenblik werd hem aangediend, dat er eenige

[pagina 285]
[p. 285]

boodschappers van den Zee-arend waren aangekomen.

‘Leid ze dadelijk hier!’ riep hij met fonkelende oogen uit.

Eenige oogenblikken later stonden ze in eerbiedige houding voor hem, drie stevige, gebruinde jongens, grof gekleed en in alles de sporen dragend van een lange en moeilijke reis.

Dadelijk herkenden Kakkerlak en Zwart-Konijn dien stuggen, onbarmhartigen Terrakandeenschen kop. Wel trof het hun, dat hij veel ouder was geworden, maar dat koele, dat wreede sprak nog uit geheel het strenge gelaat.

Hun hart klopte. Ook Melkarth was niet op zijn gemak.

Toch waren zij vreugde-boden, in zooverre zij door hun tegenwoordigheid alleen een bewijs gaven, dat de afgebroken gemeenschap hersteld was.

De gezagvoerder liet de oogen over de drie jeugdige woudloopers gaan, onderzoekend, vorschend. Toch gevoelden Kakkerlak en zijn maat, dat zij niet herkend waren.

Dat gaf tenminste eenig uitstel van het vonnis, dat zij verwachtten, of tenminste van den grooten strijd, die wel zeker volgen moest, en daarom ademden zij wat op.

Volgens afspraak zou Melkarth het woord voeren. Kakkerlak vond het onnoodig, dat de gestrenge baas al dadelijk uit een of ander accent, hetwelk bijna altijd iemand bijblijft die een vreemde taal spreekt, bemerken zou... met een Regentees te doen te hebben. De groote tijding zou hij zelf wel moeten overbrengen. Maar dan zou de herkenning vermoedelijk al plaats hebben gehad.

Wel honderdmaal had Melkarth voor zijn beide makkers opgedreund, wat hij zou zeggen, als hij voor den strengen heer en meester verscheen. Nu dit oogenblik gekomen was, stond hij met den mond vol tanden. En, gelijk dat in dergelijke omstandigheden gewoonlijk gaat, hij liet zich de woorden uit de keel halen.

Enfin, met stukjes en brokjes kwam het er toch uit, maar glad ging het niet. De gezagvoerder hoorde echter zooveel

[pagina 286]
[p. 286]

nieuws, dat hij telkens weer genoeg te denken en zich te verwonderen of te bedroeven had, en zoo vulde hij dus vanzelf de pauzen in het hortende gesprek aan.

Eens deed hij echter een vraag, welke door Melkarth niet beantwoord kon worden, en Kakkerlak, die nooit lang zijn mond kon houden, flapte het er toen maar uit.

Dat antwoord was klaarder en helderder, meer op den man af raak, dan de inlichtingen van Melkarth waren. Geen wonder ook, dat hij nu aan 't woord bleef. Want Kakkerlak vertelde van juffrouw Irma en nog eens van juffrouw Irma. En kon hij niet genoeg naar zijn zin haar lof bezingen, de oude man kon er niet genoeg van krijgen daarnaar te luisteren.

Zijn gelaatsuitdrukking was nu veel milder, en bijna met welgevallen keek hij den met geestdrift uitweidenden knaap aan.

Hij knikte hem zelfs toe.

‘Je bent zeker uit een geheel ander gedeelte van het land, naar je accent te hooren.’

Kakkerlak, die in zijn verbeelding alweer in de hut van juffrouw Irma zat en door haar geplaagd werd of zelf plaagde, viel bij deze opmerking uit den zevenden hemel.

Toen - of het hem ingegeven werd dacht hij:

‘Weet-je wat?... Of ik er lang mee talm of kort, de knoop moet toch eenmaal doorgehakt worden.’

‘Ik ben een van de twee gevangen Regenteesche jongens, meneer.’

De jongens schrikten van de verandering in de gelaatstrekken van den gezagvoerder. Zijn oogen vlamden en zich ineens van zijn stoel oprichtend, krijschte hij meer dan hij riep:

‘Jij, jij, jij?’

De jongens deinsden terug voor die woede.

Daar zag Kakkerlak, hoe de woedende man met sidderende hand naar een op de tafel liggende revolver tastte.

Ineens vlamde het voor zijn oogen. Op alles had hij ge-

[pagina 287]
[p. 287]

rekend, maar niet om dadelijk als een hond neergeschoten te worden. Heel zijn zelfgevoel, opgewekt door het vrije, manlijke leven in de wouden, kwam daar tegen op. En had hij nog niet de groote tijding over te brengen, van de allerlaatste poging om het oproer te doen zegevieren? Hij vond het zoo walgelijk, dat al wat juffrouw Irma en haar broeder van dit onderhoud gehoopt en verwacht hadden, door één vingerbeweging van dien ouden domkop vernietigd kon worden, dat hij het uitschreeuwde.

En niet van angst. Want grooter en breeder gevoelde hij zich worden, en... in eenen trok hij zijn eigen revolver en dien, niet met sidderende, maar met vaste hand richtend, riep hij uit:

‘Juffrouw Irma, help, help!’

Misschien nog meer door dezen kreet, dan door de bedreiging met het vuurwapen, werd de oude man getroffen.

Snel als het weerlicht gleed zijn oog over den jongen.

Daar werden zijn blikken getroffen door de kleine medaille, welke op diens linkerborst prijkte.

Plotseling kwam al zijn koelheid terug.

‘Neer dat wapen, knaap!’ sprak hij met een stem, gewoon te commandeeren.

Onwillekeurig gehoorzaamde Kakkerlak; maar zijn oogen bleven vast gericht op die van den gezagvoerder.

‘Dat onderscheidingsteeken?’ vroeg deze, er den vinger naar uitstrekkend.

‘Is van den Zee-arend!’ sprak Kakkerlak, wiens oogen nog glansden en wiens wangen, onder het bruin der verweerdheid, een hoogroode kleur hadden aangenomen.

‘Waarvoor verdiend?’

‘Vraag dat uw zoon! In zijn naam werd het mij op de borst gehecht.’

Eensklaps trof een gedachte hem in al haar gruwelijkheid.

Hij smeet zijn revolver ver van zich weg.

[pagina 288]
[p. 288]

Vragend en verwonderd zag de gezagvoerder hem aan.

Toen liet Kakkerlak zijn beide armen langs het lichaam vallen.

‘Ik kreeg dat wapen van... van juffrouw Irma,’ antwoordde hij.

Een rilling ging door de leden van den overste.

‘Je naam?’

‘Men noemt mij Kakkerlak, meneer.’

‘Jij, jij?... Niet mogelijk.’

Kakkerlak haalde de schouders op.

‘Juffrouw Irma noemde mij niet anders.’

Weer keek de overste hem aan.

‘Hield ze van je?’

Kakkerlak antwoordde niet. Hij kreeg het te kwaad door al die opwinding, door dien strijd om zijn leven, en daar overheen vloeiend de lieflijke herinnering aan haar, die hij zoo hoog vereerde. Hij knipte met de oogen en boog het hoofd

‘Kom hier!’

Kakkerlak naderde tot vlak voor hem.

‘Wat zei mijn zoon, toen hij dit eereteeken op je borst hechtte?’

‘Hijzelf deed het niet, meneer. Het had plaats door zijn opvolger. Maar toch heeft uw zoon wat gezegd, toen hij het op mijn borst zag.’

‘En wat waren zijn woorden?’

‘Dat, wie dit eereteeken draagt, géén gevangene van den Zee-arend meer kon zijn.’

‘En waarom zond hij je hierheen?’

‘Om twee redenen, meneer.’

‘En die zijn?’

‘Ik moest u een groote tijding overbrengen.’

‘Deel ze me mee.’

Kakkerlak, die weer kalm geworden was, deelde hem het groote plan mede, om op een bepaalden dag van het gebergte

[pagina t.o. 288]
[p. t.o. 288]


illustratie
.... trok hij zijn eigen revolver en dien, met vaste hand richtende, riep hij uit....
(Bladz. 287.)


[pagina 289]
[p. 289]

uit een stouten inval te wagen in het hart van Terrakanda, op denzelfden dag namelijk, dat de Zee-arend een gelijke poging van de zeekust af zou ondernemen.

De oogen van den overste glansden op. Hij liet zich de bijzonderheden nog eens uitleggen en herhalen.

Daarop sprak hij:

‘En wat was de tweede reden, waarom mijn zoon je naar mij opzond?’

‘Hij wilde zijn eed aan u gestand doen; maar ik mocht zeggen, dat hij me tot u zond als een vrij man.’

Strak keek de grijze commandant hem aan.

‘En wat zei juffrouw Irma?’

‘Ik moest u den naam van haar moeder noemen, meneer!’

De oude man sloot even de oogen.

‘Jongen... wil-je voor me vechten?’

‘Als een vrij man, meneer?...’

‘Ja!’

Kakkerlak maakte het militair saluut.

‘Tot uw orders, commandant.’

De gezagvoerder wenkte den jongens, dat zij gaan konden.

‘Zend mij straks dien ander... dien Zwart-Jan.’

‘Die is er niet, meneer.’

‘Is die er niet?’

‘Neen, meneer...’

‘Nog op het schip achtergebleven?’

Ontkennend schudde Kakkerlak het hoofd.

Hij werd nu een beetje bang voor Zwart-Konijn, en die stond met zijn mondspieren als van ouds te werken, of hij zwaar aan 't pruimen was.

In vrede. Het moest toch gezegd worden.

Kakkerlak wees op Zwart-Konijn.

‘Dien maat van me hebben ze voor Zwart-Jan aangezien.’

De blikken van den gezagvoerder vlamden den kant van het aangewezen slachtoffer uit.

[pagina 290]
[p. 290]

‘Die?’ riep hij uit, ‘die de Hunnen-Koning?’

En de manier, waarop hij deze woorden uitte, waren nu niet bepaald vleiend voor Zwart-Konijn.

‘Hoe is dat gekomen?’ vroeg nu de oude man op strengen toon.

Omdat hij, bij het uitspreken van deze vraag nog altijd de oogen op Zwart-Konijn gericht had, meende deze toch eenige teekenen van leven te moeten geven.

‘Bij ongeluk, meneer,’ stamelde hij.

‘Bij ongeluk?’ riep de Commandant uit.

En met de vuist op tafel slaande, voegde hij eraan toe:

‘Wie heeft mijn zoon zoo durven bedriegen?’

Een oogenblik was er stilte in het vertrek. De jongens slikten even van angst. Want de oude zag er weer zoo verschrikkelijk ongemakkelijk uit.

Daar moest toch een einde aan komen.

‘Weet-je wat?’ dacht Kakkerlak, ‘ik ben nu, om zoo te zeggen, zijn soldaat, en daarom zal hij zich nu wel tweemaal bedenken, voor hij een ongeluk aan me begaat. Hoewel... hij weet nu eenmaal van dien aanval en dus verliest hij er geen nieuws meer bij, als hij me het licht uitblaast!’

Die redeneering gaf Kakkerlak zijn opgeruimde levensbeschouwing terug. En... toen vertelde hij heel de geschiedenis, waardoor met stukjes en beetjes uitkwam, dat hij eigenlijk de schuldige was.

De oude man was bij het vernemen van dit nieuws grimmig genoeg geworden. En misschien om een weinig zeker van zichzelf te zijn, joeg hij, onder toornige woorden en uitdrukkingen, de drie jongens het vertrek uit.

Een poos later kwam een officier hun aanzeggen, dat zij tot verkenners van den chef waren benoemd.

‘Een groote eer!’ betuigde hij, ‘want je komt op den gevaarlijksten post.’

[pagina 291]
[p. 291]

Hij verzweeg, dat die eer hun hoogstwaarschijnlijk het leven zou kosten. Maar de oude Terrakandeesche gezagvoerder had geen betere beschikking weten te nemen, om niet in strijd komen met de eens door hem afgelegde wraakgelofte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken