Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 292]
[p. 292]


illustratie

Een-en-dertigste hoofdstuk.
Omsingeld.

Toen onze drie vrienden als verkenners van den ouden chef den hun aangewezen post betrokken, konden zij er geen vermoeden van hebben, dat de vijand het vooral op hen begrepen had. De Keizer toch wilde met geweld het raadsel opgelost zien, en hoopte van harte, dat het hem gelukken mocht de echte verlorenen in handen te krijgen. Hij wist, hoe als het ware heel de beschaafde wereld daar belang in stelde. Mocht het hem gegeven zijn, het raadsel op te lossen, dan wist hij vooruit, daardoor aller sympathie te wekken. En in deze bange dagen, waarin zijn troon, wankelde, had hij zeer zeker die sympathie noodig.

Twee dagen na hun voorzichtig vooruitschuiven in het woud, was hun spoor reeds ontdekt. Met de uiterste behoedzaamheid werd dit gevolgd, en toen men er zeker van meende te zijn met de drie bewuste woudloopers te doen te hebben, werden zij met de uiterste behoedzaamheid omsingeld. De kring werd al nauwer en nauwer toegetrokken, en eindelijk zaten ze in de fuik.

Zij trachtten nog te ontvluchten, stelden list tegenover list. Maar waarheen zij zich ook mochten wenden, stieten zij op den vijand.

[pagina 293]
[p. 293]

Toen hielden zij met hun drieën krijgsraad.

‘Hoe moet het nu?’ had Melkarth gevraagd.

Zwart-Konijn trok de schouders op, en dat was het eenige, wat ook Kakkerlak wist te doen.

‘We zitten erin’, zeide hij, ‘en ik zie geen kans meer om eruit te springen.’

‘Er is nog één kans,’ voerde Melkarth aan.

Ja, dat begrepen de anderen ook. Te trachten zich met de wapens in de vuist erdoor heen te slaan.

‘Daar heb ik niet veel zin in!’ verklaarde Zwart-Konijn.

Kakkerlak schudde het hoofd.

‘Om je de waarheid te zeggen, ik ook niet. Was het voor mijn vaderland, dan zou het heel wat anders zijn. Maar moet ik nu mijn leven gaan wagen voor... ja, eigenlijk voor een vent, die mij heelemaal niets schelen kan?’

Zwart-Konijn gaf hem daarin volkomen gelijk.

‘Onze vijanden zijn eigenlijk onze vrienden,’ voegde hij erbij.

‘Dat 's jou slag, Zwart-Konijn’, riep Kakkerlak uit. ‘En ik zou ook niet aarzelen om me zoo spoedig mogelijk over te geven, als... als die dag maar voorbij was.’

‘Welke dag?’

‘Wel, dat de Zee-arend en die oude dikkop van twee kanten op het rijk instormen. Is dat gebeurd, dan... hebben we feitelijk hier niets meer noodig, en... zou ik het liefst naar huis terug willen keeren.’

Zwart-Konijn zuchtte, toen hij van zijn huis hoorde spreken, en die zucht sprak duidelijk genoeg zijn meening uit.

Melkarth evenwel zei niets, en zat droevig voor zich uit te kijken.

‘Wat zit-je te suffen, Melkarth?’

Nu zuchtte ook Melkarth.

‘Wat moet er van mij worden, jongens?’

‘Van jòu?’

[pagina 294]
[p. 294]

‘Ja! - Als jullie gepakt worden, mag-je misschien hier of daar voor een poosje in de gevangenis brommen; maar dan word-je uitgeleverd aan je vaderland en keer-je terug naar je vader en je moeder.’

Zijn kameraden kregen medelijden met hem. Ze wisten, dat hij een wees was.

‘Kom, kom,’ troostte hem Kakkerlak, ‘dan ga-je maar met ons mee naar Regentia. Dat is een goed land. En daar zul-je wel terecht komen. Eerst eet-je den boel maar bij ons op, en dan bij de oudjes van Zwart-Konijn, net zoolang tot je ergens een schip gevonden hebt, en... dat zal wel lukken. Alles komt immers terecht?’

Melkarth schudde droevig het hoofd.

‘Als ze mij te pakken krijgen, is mijn lot bepaald.’

‘Hoe bedoel-je dat?’

Melkarth maakte een gebaar met de linkerhand.

‘Ieder oproerling, die met de wapenen in de hand gegrepen wordt, weet vooruit zijn lot: de strop of de kogel.’

Zijn beide makkers voelden zich een rilling door deleden gaan.

Eensklaps sprong Kakkerlak op.

‘Nu pas begrijp ik, waarom de Zee-arend er zoo op stond, dat jij mee zou gaan. Ik dacht eerst, dat het was, om een beetje op ons te letten, wanneer we lust kregen ervan door te gaan. Eerlijk gezegd, ik heb je in dat opzicht altijd gewantrouwd, Melkarth! Maar nu snap ik het. Hij begreep wel, dat drie jongens, die zoo langen tijd alles met elkaar gedeeld hebben en elkaar bijstonden in gevaar, elkaar ook niet verlaten zullen als... als de verzoeking komt.’

Melkarth keek er ook van op, en Zwart-Konijn schudde het hoofd.

‘Weet-je wat?’ sprak Melkarth, ‘geven-jullie je over. Ik zal me wel doodvechten.’

‘Nooit!’ riepen zijn kameraden.

[pagina 295]
[p. 295]

‘Maar wat moet er dan gebeuren?’ riep Melkarth half in wanhoop uit. ‘Ik wil niet, dat jullie je voor mij opoffert.’

Ze zaten rond het overschot van hun wachtvuur, hetwelk, naar zij begrepen, hun laatste zou zijn. De ellebogen steunden zij op de knieën en het hoofd rustte in de hand. Ze dachten en dachten, maar schenen geen oplossing te kunnen vinden.

Dat moest toch geschieden, want elk oogenblik konden zij overvallen worden.

En nu keek Zwart-Konijn naar Kakkerlak. En Melkarth, die o, zoo graag nog wat wilde blijven leven, deed dat ook. Zij verwachtten van hem de oplossing.

‘Ja, jongens,’ sprak Kakkerlak, ‘je wilt dat van mij hebben. Maar wat zal ik beslissen?’

‘Alles moest toch terecht komen,’ verweet hem Zwart-Konijn.

Kakkerlak zag hem een oogenblik woedend aan.

Maar eensklaps helderde zijn gelaat op.

Zijn makkers zagen dat en slaakten een kreet van blijdschap.

‘Ho!’ riep hij uit, ‘maakt je niet blij met een dooie musch, alsjeblieft, want wat ik voor te stellen heb,... deugt misschien toch niet.’

‘Stel maar voor, stel maar voor!’ riepen ze.

‘Hoor eens jongens... we zwijgen!’

‘Zwijgen?... Hoe bedoel-je dat?’

‘Ik zeg geen ja of neen, als ze vragen, of ik Kakkerlak ben, en Zwart-Konijn houdt ook zijn mond... en jij ook!’

Melkarth schudde het hoofd.

‘Of ze je bij ons niet tot spreken weten te dwingen! Kerel... als je maar eenmaal in de gevangenis zit, heb-je niets te vertellen!’

‘Ik wou ook niets vertellen, dus dat komt goed uit.’

‘Maar waarvoor moet dat dienen?’

‘Om tijd te winnen.’

[pagina 296]
[p. 296]

‘Ik begrijp je niet, moet ik je eerlijk zeggen.’

‘Luister dan eens goed! We weten, dat er over een paar dagen hard gevochten zal worden. Nu zijn er twee kansen mogelijk: de Keizer wint het, of de Zee-arend.’

‘Dat is duidelijk,’ zei Zwart-Konijn.

‘Nietwaar? Welnu, als de Keizer het wint, heeft hij een goeie bui, hè,... en dan hebben we veel kans, dat hij genade verleent aan al wie zich komen onderwerpen. En... dan onderwerpen wij ons natuurlijk.’

‘Daar krijg ik een idee!’ riep Melkarth, ‘laten we ons dadelijk onderwerpen. Zorgen wij, dat we niet met de wapenen in de hand gegrepen worden.’

Kakkerlak keek donker voor zich. Daar had hij niet veel zin in.

‘Wat denk-jij er van Zwart-Konijn.’

‘Laten we het doen, Kakkerlak... voor onzen maat.’

‘Al beslist!’ riep Kakkerlak uit.

En toen hij de opklaring in de gelaatstrekken van Melkarth las, had hij geen spijt van dien uitroep.

‘Maar nu het tweede geval?’ vroeg Zwart-Konijn.

‘Je bedoelt als de Keizer verslagen is? Ja... dan beginnen we te praten van ons vaderland. We zijn toch twee Regenteesche jongens!’

‘Dus dan schiet ik over?’ vroeg Melkarth.

‘Neen,’ lachte Kakkerlak, ‘dan ben-jij de derde Regentees.’

‘Onmogelijk. Ik ken geen woord van je taal.’

‘Dat komt, omdat je die vergeten bent. Je bent als kind al gestolen door zeeroovers. Enfin, je verzint maar wat. Bijvoorbeeld, dat je op een Koroneesch schip was. Je oom was er stuurman op, en dien hebben de zeeroovers op sterk water gezet...’

‘Kakkerlak, maak in vrede nu toch geen gekheid! Geef me liever goeien raad!’

‘Doe ik dat dan niet?’

[pagina 297]
[p. 297]

‘En waarvoor moet ik al die praatjes verkoopen?’

‘Om uitgeleverd te worden aan de regeering van ons land, tegelijk met ons, m'n brave vriend. Als je eenmaal daar bent, zul-je zoo gauw niet meer in de macht van jullie Keizer komen.’

‘Hij heeft anders lange armen genoeg,’ zuchtte Melkarth.

‘Houd nu maar op met zuchten en luister liever. Meer dan een van onze schepen is op geheimzinnige wijze aan de Noord-Oostkust van jullie rijk verdwenen. En Zwart-Konijn en ik zullen zeggen, dat we ons zoo'n geval best herinneren... of liever, dat we er thuis bij ons over hebben hooren spreken, en dàt is heusch waar. Wat jij, Zwart-Konijn?’

Deze kon dit bevestigen.

‘Jij houdt maar vol, dat je nog te klein was, om je het fijne van de zaak te herinneren. Toen ben-je onder de zeeroovers geraakt... en als je zoo ver bent, kun je 'm raken met je herinneringen.’

‘Dat 's waar!’ lachte Melkarth... ‘En m'n taal ben ik glad verleerd, want ik was vier jaar, toen het gebeurde.’

‘Accoord!’ lachte nu ook Kakkerlak. ‘Dat vuiltje is weer van de lucht... En nu over dat zwijgen van ons. Dwingen ze ons te hard, dan laten we doorschemeren, dat we best de vermiste jongens kunnen zijn, maar dat we niet eer alles zullen zeggen, voor we in Regentia zijn.’

Melkarth schudde nog bedenkelijk het hoofd.

‘Je kent onze regeering nog niet goed!’ waarschuwde hij.

‘Een reden te meer om die te leeren kennen,’ sprak Kakkerlak de schouders ophalend. ‘Bah! Alles komt weer terecht!’

Nu spraken zij nog het een en ander af, en gaven elkaar er plechtig de hand op, om in nood en dood getrouw aan mekaar te blijven.

Daarop ontwapenden zij zich, legden geweren, revolvers en messen en lasso's op een hoopje bij een boom neder,

[pagina 298]
[p. 298]

strekten zich om het uitgedoofde wachtvuur uit, en wachtten geduldig de dingen af, die komen zouden.

Niet te lang behoefden zij te wachten. Ze hoorden hun vijanden aansluipen. Expres praatten zij heel luid, en toen zij meenden dat het tijd was, stonden zij op en staken de handen in de hoogte.

Dadelijk sprongen de Terrakandeesche verkenners toe.

‘We onderwerpen ons!’ riep Melkarth.

Evenwel - men vertrouwde het zaakje nog niet. Men dacht aan een krijgslist.

Doch Melkarth wees naar den boom, aan welks voet al hun verdedigingsmiddelen opgestapeld lagen, waarna zij gevangen genomen werden.

‘Dat moet ik hèm doen,’ zei de verkenner, die onlangs door Kakkerlak zoo leelijk getracteerd was, ‘dat heeft hij aan mij verdiend. De eigen riemen heb ik nog, en ik heb gezworen, den rakker daar zelf mee te binden.’

Hij deed het zóó stevig, dat het Kakkerlak pijn deed; maar toch nog niet zulk een pijn, als dat onderwerpen en gratie vragen hem gedaan hadden.

Ook de anderen werden gebonden, en onder een sterk militair geleide, naar de gevangenis gevoerd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken