Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Camera Obscura (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Camera Obscura
Afbeelding van Camera ObscuraToon afbeelding van titelpagina van Camera Obscura

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Camera Obscura

(1871)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 333]
[p. 333]

De Markensche Visscher.

Ultima Thule.

Telken jare, in den beginne van het jaar, wordt het haarlemsch straatpubliek onthaald op het voortreffelijk gezicht van een vijf of zestal jonge reuzen, welke, met een ouden reus aan 't hoofd, langs de straten worden gezien, vooral op de hoogte van het Gouvernementshuis en den Doelen, waar zij door de straatjongens met even veel belangstelling worden aangegaapt en nageloopen, als een bedelende poolsche jood met langen baard en spitse muts, of, omstreeks den kermistijd, een parijsche armenier met geparmufeerde kleederen en gebloemden tulband. Het personeel der jonge reuzen verandert jaarlijks, daar er bij dezen optocht geen andere geduld worden, dan die hun achttienden verjaardag gevierd hebben en hun negentienden nog niet hebben beleefd. Maar de oude reus, die aan 't hoofd stapt, is en blijft dezelfde, en wordt slechts met ieder jaar een jaartje ouder. Deze reuzen zijn allen volmaakt op dezelfde wijze gekleed. Zij dragen (om te beginnen met hetgeen het meest in 't oog loopt) ontzettend wijde korte broeken, met diepe zakken, waarin zij hunne handen bestendig verborgen houden; en nauw om 't lijf sluitende wambuizen, waaronder zich een dichtgeknoopten damasten of blauw katoenen borstrok, naar gelang van den geldelijken toestand des eigenaars, vertoont. Buis en broek zijn van een grove bruine stof, geen laken. Op het kleine hoofd voeren zij een lagen, breedgeranden ronden hoed, en hunne dikke kuiten zijn omkleed met grijze kousen. Hooge schoenen bedekken hunne groote voeten. Als versierselen van weelde dragen sommigen, en althans de oude, kleine ronde gouden of zilveren knoopjes in de rood geruiten das, aan de hemdsmouwen en voor in de broek. Het uitzicht dezer reuzen is niet kwaadaardig. Zij hebben knokige, vooruitstekende voorhoofden en jukbeenderen, waartusschen hunne vriendelijke lichtgrijze oogen verborgen liggen; breede monden; kleine witte tanden; en dunne haren van de echt celtische kleur, die bij den ouden reus reeds eenigszins beginnen te verbleeken. Zoo als zij zich daar op Haarlems straten vertoonen, maken zij uit het contin-

[pagina 334]
[p. 334]

gent het eiland Marken voor de nationale militie, met den Edel Achtbaren Heer Burgemeester van datzelfde eiland aan 't hoofd.

Kent gij het eiland Marken? Het levert het doorslaandst bewijs, dat soberheid en ontbering de kloekste menschengeslachten kweeken en in stand houden. Marken is, zou men zeggen, een hoop slijk in de Zuiderzee; meer niet; hier en daar een weinig gras voor een enkel mager paard, en voorts geen plantenleven dan een steel of wat lepelblad tegen de scheurbuik. Op Marken geene schaduw van een enkelen boom; op Marken geen schijn of zweem van eenigen oogst. Op Marken zelfs geen bakker. Het brood dat dit reuzeugeslacht, hetwelk op dien moddergrond tiert, eet, wordt in Monnikendam bereid, en als de veerschuit, die het dagelijks aanbrengt, de slechte haven niet binnen kan loopen, hongeren de reuzen. En toch heeft zich aldaar het waarachtig type onzer oudste voorouders bewaard, in die mannen van meer dan zes voet met schouders als atlassen en goudgele lokken; en de nieuwsgierige die den voet onder dit eenvoudig visschersvolk zet, vindt er de huizen, de gewoonten, de zeden, de begrippen van voor twee eeuwen; ofschoon het niet te ontkennen is, dat de lichtingen voor den krijgdienst en het vervallen der groote en kleine visscherijen, die den markenaar nu ook tot een ansjoviszouter maken, hem eenigszins uit zijn afgesloten kring hebben gerukt. Ik voer er heen met een zeventigjarig grijsaard aan 't roer, die zoo vast aan spoken en toovenaars geloofde als aan de Heilige Drieëenheid; ik hoorde een godgeleerd gesprek, waarin van Voetianen en Coccejanen werd gesproken op eene wijze, alsof die twisten nog aan de orde van den dag, alsof de heeren Voetius en Coccejus, in blakenden ijver, nog alledag te spreken waren. Ik zat er in de burgemeesterswoning mijn kleeren te drogen, bij een vuur, waarvan de rook geen anderen uittocht had dan door het dak. En toch werd mij ook aldaar de keus gegeven tusschen een glas parfait Amour of een glas rose sans épines, naar welgevallen, en de man verhaalde mij, dat hij er ‘den Governeur, spuutwien’ (zoo noemde hij champagne) ‘had voorgezet,’ toen ZEx. hem, op zijn toer langs de eilanden, bezocht had. Ik moet hem evenwel het recht doen van te verklaren, dat hij zelf zoo min het een als het ander met de aanraking zijner burgemeesterlijke lippen verwaardigde.

Bewonderenswaardig is de hoogte der bedsteden, waarin dit reuzenvolk den zegen des slaaps geniet; het zijn een soort van torens, welke zij met verscheidene trappen beklimmen. Indien gij echter hunne woning beschouwt, en van een dezer groote zwaluwnesten, aan den zolder opgehangen, de gordijnen ziet opengeschoven, en uw oog stuit op een hoogen stapel kussens, waarvan de sloopen op een zeer eigenaardige en alleen markensche wijs zijn bewerkt en waarover een keurige sprei ligt op dezelfde wijs beslikt, zoo waan niet dat daar de plaats is, waar de titan zijne titane in de armen zinkt. Het is het pronkbed. Want ook hier wordt gepronkt; dat getuigen bovendien

[pagina 335]
[p. 335]

alle de wanden der armelijke hut, niet minder blinkende van gedreven koperen schotels, als de poffertjeskraam der beroemde firma spandonk.

Maar gij verbaast u, als gij dit eiland in zijne lengte en breedte doorwandelt, ja zelfs de huizen binnentreedt, geen vrouwen te zien. Geen wonder; zij zijn volkomen menschenschuw en vluchten op den aanblik van een vreemdeling. Zoo gij er echter een te zien krijgt, zult gij bemerken dat zij een paar hoofden kleiner zijn dan de mans, en zelden uitmuntende in schoonheid. Zij dragen witte kappen, waaruit het vóórhaar in twee lompe, onbevallige, niet krullende vlokken, langs haar aangezicht valt. Haar jak en rok zijn van grove stof, en op de borst spelden zij een witten doek, al wederom op markensche wijze bestikt. Het jak is meestal veelkleurig, en wel zoo, dat het van achteren anders is dan van voren; doorgaans toonen de markensche vrouwen een rooden boezem en groenen rug, of omgekeerd. De kinderen hebben geen ander speelgoed, dan een tamgemaakte zeemeeuw, die zij een ijzeren ring om den hals doen dragen. Wat hun voorkomen betreft; gij moet ze niet beoordeelen naar het proefje, dat daarvan op de laatste kermissen is te zien geweest, toen gij u, tot uw uiterste verbazing, eenige honderde ponden gevormd menschenvleesch, op naam van een zuigeling van drie maanden, zaagt voorstellen. Het toonde u echter wat de natuur op Marken vermag, en welk een voedzaamheid de markensche moedermelk bezit; weshalve ik alle monnikendamsche huisvrouwen, die wel markensche dienstmaagden gebruiken, aanraden zoude zich van markensche minnen te onthouden.

De koddigste figuur maken te midden van dit ouderwetsch, dit zeventiende-eeuwsch geslacht, de predikant, de schoolmeester en de chirurgijn, pijgmeën, bij ongeluk onder deze enakiem verdwaald, en wier meer hedendaagsche kleeding zonderling afsteekt bij die der landskinderen, die allen orthodox, allen hardleersch, en allen welvarende zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken