Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 4 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 4
Afbeelding van Gedichten. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 4

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina XIX]
[p. XIX]

Van de gedichten de eerste regels alphabetisch.

Bladz.
Aanbidt de kracht en 't ruw geweld 249.
Aan God uw leven 166.
Aanvaard, waar God ze geeft, geluk enz. 222.
Aanvaard wat God u oplegt gansch en gaar 121.
Ach, welk een weefsel, Heer! zijn mijn gebeden 262.
Alles begrijpen ware ook alles te vergeven’ 56.
Als de oogstzon op den akker brandt 30.
Als de os met al zijn kracht 130.
Als de storm is opgestoken 237.
Als heete zonnestralen zengen 86.
Als ik een neus bezat als gij 85.
Als ik mijn zangen tot uw oor 103.
Als ik omdool door de lieve streken 93.
Als 't oog niet vatbaar was voor 't licht 159.
Als 't regent daar de zon bij schijnt 11.
Als uw verstand 133.
't Al te overdadige 19.
Al wat gij ziet, strekt u tot ergernis 107.
Al wat ik heb, en ben, en kan 115.
Anneke, wacht u voor d'avondwind 239.
 
Bedorven kind zijns tijds; fransche afgod enz. 68.
Beeld u niet in, de waarheid te beschermen 58.
Begeer geen al te groote dingen 111.
't Begin was beter dan 't besluit 228.
'k Ben ‘dwaas geweest,’ herhaalt gij duizendmalen 54.
'k Ben driftig, maar Goddank! enz. 131.
‘Ben je zestig?’ Ja, ik ben 't 17.
'k Ben jong geweest. Ik greep van 't leven 63.
Beklaag hem, die alleen voor zijn gezondheid leeft 165.
Beleefdheid jegens luiden die men acht 214.
Berusten is zoo maklijk niet 259.
Beschimp geen machteloozen, even 14.
't Besluit onvoorbereid genomen 199.
't Bestaan van 't Roode Kruis is vast een groote zegen 214.

[pagina XX]
[p. XX]

Bladz.
Bevorder, zoo gij kunt, dat als een rozeknop 81.
't Beweren warmt niet, maar verkoelt 205.
Bijna een dichter, bijna een stilist 211.
Bij ruwe kracht, geweld en felle listen 4.
Blaf, trouwe hond! waar nood is of gevaar 121.
Bleekneusje moest zoo bleek niet zijn 163.
Brand! brand! in 't midden van den nacht 213.
 
Comma-Bacillen zijn ontdekt 258.
Conscience, honderdmaal de vriend zijns volks enz. 111.
 
Daal in u zelven af 35.
Daar is een maat in alle zaken 165.
Daar is iets tintligs in die oogen 134.
Daar is mijn groene wereld weer 238.
Daar is voor ouderdom noch jeugd 214.
Daar 's niemand wijs dan God enz. 217.
Daar 's over u iets heengegaan 260.
Daar weent een moeder haar oogen rood 99.
Dat ge in de zaak verschilt 223.
Dat gij mij liefhebt, weet ik niet 146.
Dat 'k mij bedroeve, of mij verbaze 108.
Dat Kunst Natuur haar hulp bewijst 19.
Dat menschen sterven, werd weleer 16.
Dat ooit een ezel sprak enz. 42.
Dat rei een zangrei zegt, een dansrei enz. 36.
‘Dat telt af, dat telt af’ 148.
Dat zelfs Homerus somtijds inslaapt enz. 49.
De bekers volgeschonken 112.
De Bergstroom door gestage regenvloeden 200.
De bloodaard beeft voor 't geen den held verheugt 119.
De dichter, die het schoone ziet 248.
De dichter, schoon gij 't zoudt verwachten 226.
De dichters hebben kwaad gedaan 66.
De dommekracht in zeedlijke belangen 51.
De doodsklok luidt 267.
De Dood verzoent. Dat we allen sterflijk zijn 132.
De eene dienst is de andre waard 246.
De eene een bruintje, de andere een blondje 61.
De eoolsche harp ruischt in den nacht, 241.
Dees treurwilg blijft nog groen en weet 170.
De fakkels gaan van hand tot hand 257.
De God, door wien wij leven 108.
De godsdienst leeft met God enz. 226.
De grijsaard, die een beeldschoon aangezicht 232.
De heldre ruit, waar gij door henenziet 206.
De hoop door bange vrees bestreden 94.
De huwlijkstempel werd betreden 97.

[pagina XXI]
[p. XXI]

Bladz.
De jonge Man op eenmaal weggenomen 144.
De jongling, die naar Dothan toog 208.
De kennis, ja, maakt opgeblazen 62.
De Koningin! Van dag tot dag 98.
De krans van roos en leliekelken 7.
De laatste, u gaarn bewezen eer, 234.
De letter doodt; de geest maakt levend enz. 67.
De liefde blijft het beeld bewaren 220.
De liefde ontwaakt in 't menschlijk hart 123.
De man, die hier begraven werd 39.
De man, die zestig jaar het Heilwoord enz. 140.
De mannen van Homerus storten tranen 110.
De man is voor het goede enz. 206.
De meeuwen vliegen om de Bass 104.
De mortuis nil nisi bene 230.
Den Arts, die veertig jaar geleerdheidstabberd plooide 86.
‘De Nederlanders zijn’ enz. 41.
De ‘nieuwste wetenschap’ baart mij noch pijn enz. 89.
Den Kenmer Vries, mijn stad- en schoolgenoot 19.
Den Koning, onder wiens bewind 9.
Den kundige' Arts, in bange stonden 49.
Den lof der Ouden hoor ik gaarne zingen 81.
Den man, die veertig jaar de kruisleer enz. 213.
De omtuining uit, de wereld in 173.
De pen is machtiger dan 't zwaard 135.
De rechte weg is overal de kortste 220.
De Roem, de Roem, de ware Roem 80.
De Schrift tot leugenaar te maken 34.
De slaap, de kalme slaap 227.
De stervling schept zijn rol 33.
De strijd om 't leven riep de kunsten niet in 't leven 241.
De Swift ontving de gloeiende asch 169.
De taal schijnt me optimist enz. 60.
De taal van 't hart heeft menig dialect 101.
De toon van echten ernst is waardig 102.
De tijd moet ons niet altijd kort 135.
Deugd en geluk - indien maar beiden 247.
De vraag naar God wordt in uw boezem 132.
De vrouwen hebben oulings groote dingen 198.
De vrouw is voor den man, wat voor enz. 119.
De wereld aan te zien, welvarend nog enz. 269.
De wind, die door het luchtruim huilde 157.
De Winter, met zijn sneeuw en vorst 265.
De Wijsbegeerte zoekt, de Godgeleerdheid vindt 101.
De wijsheid, die aan d' eisch voldoet 160.
De zangdrift schiet wel wat te kort 28.
Die altijd drinkt, kan nooit iets smaken 171.
Die altijd drinkt, proeft niet met allen 171.

[pagina XXII]
[p. XXII]

Bladz.
Die invloed hebben kan en wil enz. 135.
Die onrecht doet, zal onrecht dragen 222.
Die redeneerende, onderstelt 233.
Die tegen 't Oosten treedt, bij rijzend zonnelicht 261.
Die vriendlijkheid voegt bij geen tabberd 111.
Die weet is kort, die zoekt is lang 225.
Die zegt: daar is geen eerlijk man 217.
‘Dit is het nieuwste nieuws, in spijt enz. 68.
Dit trouw gelaat bedriegt niet enz. 133.
Doe nooit een meisje leed enz. 227.
Door geen woestijn hebt gij, dus veertig jaar 21.
Draag niet edelsteen bij steen 31.
Driemaal vijf jaren 18.
 
Een al te groote ramp brengt vromen van hun stuk 240.
‘Een blik slechts’ zegt ge in valsch vertrouwen 32.
Een bons op 't hoofd - het brein lijdt last 32.
Een dilettant, maar een geleerde niet 227.
Een half ontgraven, half nog in 't Egyptisch zand 225.
Een hellend vlak gevaarlijk? Ja gewis 67.
Een kring van denkbeelden! Wat is 't 109.
Een nieuwe Wet, meer Leeraars, en meer vakken 142.
Een ondeel in het oog enz. 250.
Een parel is aan 't snoer ontzonken 11.
Een reis rondom de wereld enz. 258.
Een slimme streek helpt slechts 246.
Een sluier, masker, dekkleed, wat het zij 242.
Eens menschenhart is een nauwlettend instrument 170.
Een strijd van allen tegen allen 233.
Eens waren wij een kring van zeven 109.
Een toorn, hoe zwak ook, heeft wel dikwijls 200.
Eenvoudig zijn is niet zoo moeilijk enz. 261.
Een vrome ‘wandel zonder woord’ 20.
Een weemoedstoon trilt door den blijden groet 262.
Een ijver, die slechts doen wil en niet hooren 87.
Een ziel, verlost van zonde en dood 127.
Een zuiver Rijm is 't echtpaar zooals 89.
Een zwakke zal een sterker overmogen 211.
En de ongelijkbre Goedheid, wie te smeeken 179.
En gij, die Kind en Moeder maalt 99.
't En is geen rijkdom, die het doet 46.
 
‘Flink, flink en nog eens flink’ enz. 58.
 
Gansch objectief te zijn is de eisch enz. 62.
Gebruik uw kracht; zij zal vermeeren 84.
Geduld, verdraagzaamheid, toegevendheid enz. 240.
Geef mee, geef toe, geef op, laat los 117.

[pagina XXIII]
[p. XXIII]

Bladz.
Geef woorden aan uw leed, enz. 220.
Geen afscheidssmart, geen bang Vaarwel 44.
Geen blik meer naar omhoog, geen opzien enz. 120.
Geen nieuwe vriend vergoedt den vriend enz. 133.
Geen Os Sublime meer; die tijd is lang geweest 120.
Geen rimpels heeft uw voorhoofd nog 100.
Geen Schepper. 't Kwam van zelf, enz. 157.
Geen sterflijk mensch is te aller uur verstandig 165.
Gegroet, gij bleek en koud, maar zacht 204.
‘'t Geloof in liefde werkzaam’ enz. 25.
Gelooven wilt gij niet, noch dulden enz. 142.
't Geluk is enkelvoud; men wil enz. 248.
Gelukkig land, met geen Samoem bekend 238.
Gelijk men zegt: ik zoek, ik zocht 132.
Gematigd, zijt gij niet de man enz. 223.
't Gemoed zij zacht, en zacht de moed 55.
Geniet, ook waar geen inzien is vergund 82.
Genoeg is meer; niet slechts meer dan enz. 49.
Gepijnigd is uw stijl, en doet den lezer pijn 60.
Gerieflijk maar vreemdsoortig dier 147.
Germania rust op haar zwaard 220.
't Geschaapne heeft geen doel - 't en enz. 31.
Gevoelen doen is meer dan zelf gevoelen 248.
Gevoelziek volkje, smart-studenten 51.
God, de Vader make u rijk 19.
God mag geen recht doen; recht enz. 131.
God, over hoeveel hoofden 131.
't Groepeeren van de cijfers zoo of zus 171.
‘Grijpt als 't rijpt!’ zij de leus enz. 90.
‘Gij blijft uzelf gelijk.’ Waarin enz. 46.
Gij hebt den weg gewezen 102.
Gij hebt een Gods-Begrip, gansch naar uw zin 56.
Gij hebt Gods heerlijkheid aanschouwd 6.
Gij hebt niet eens wat noodig is 217.
Gij hebt veel meer dan 'k bij u zoek 230.
Gij hebt ze wel of hebt ze niet 116.
Gij jongste Telgen, aan een stam ontsprongen 138.
Gij klaagt: ‘het leven heeft niets zoets.’ 119.
Gij kunt al 't goed niet doen, dat ge in enz. 174.
Gij leeft bij teksten, weet er tien 102.
Gij meent dat over u de meening is verspreid 216.
Gij meent het goed, maar 't werkt verkeerd 24.
Gij preekt: ‘de tijd vliegt snel’ enz. 47.
Gij rekent en berekent steeds, mi care! 42.
Gij schildert de Ondeugd zwart, maar enz. 24.
Gij schildert, meent ge, en stelt voor oogen 89.
Gij schittert, maar verrukt ons niet 145.
Gij stierft, gij daaldet in uw graf 46.

[pagina XXIV]
[p. XXIV]

Bladz.
Gij toetst en recenseert gedichten 101.
Gij weegt de geesten, Heerl enz. 227.
Gij weet en gaat mij ver te boven 124.
Gij wilt slechts blindelings gelooven 135.
Gij zegt: Dat al wat is een doel heeft, is verzinsel 124.
Gij zijt wel mannen van mijn richting 18.
Gij zijt zoo goed en zoo verstandig enz. 240.
 
'k Had gaarne tot dit werk het mijne toegebracht 69.
'k Heb eens dat woord ontmoet en laat het nimmer los 60.
'k Heb in mijn hart een diep besef 145.
'k Heb openhartiglijk mijn ‘Zwarten tijd’ beleden 48.
Heeft God zijn almacht, door te scheppen, uitgeput 55.
Heeft U de duivel, vriend! of hebt gij, enz. 175.
Heel dom te wezen, kan geen kwaad 217.
Hef aan, hef aan toch, nachtegaal! 38.
Heft de oogen op, heft de oogen op 262.
Heil mij, die U, op dezen schoonen dag 143.
Hem, die veel lijdt, verwekt enz. 170.
Hen, die de sabel moedig trekken 104.
Hen, die in alle Christenlanden 26.
'k Herinner hem wel duizendmaal 132.
Het botsen der gevoelens enz. 217.
Het Echtpaar, één in kunst, in roem enz. 27.
Het feest van de onverwinbre Zon 114.
Het heeft geen haast, zegt gij enz. 247.
Het hondgeblaf verstomme op aarde 11.
Het is met mij een vreemd geval 82.
Het kennen Gods is liefde-in-waarheid-en-in daad 110.
Het knaapje schreit 45.
Het komt van zelf niet enz. 227.
Het leven is geen Maaltijd enz. 258.
Het Licht is wit; Kleur is op weg naar 't duister 144.
Het Neerland dezes tijds; aan de overzij 16.
Het onderricht kan mij 't verstand niet geven 54.
Het onverklaarbre is meer, dan al enz. 42.
Het oog van Hausschein brak 48.
Het oog verraadt den mensch, den vijand enz. 131.
Het oude jaar is in het niet verzonken 149.
Het profaneeren is aan de orde van den dag 96.
Het schoone is altijd schoon enz. 228.
Het schrandre brein, dat vijf en twintig jaren 207.
Het veld, waar blauwe korenbloemen 83.
Het was een hooge feestdag 49.
Het wiegen afgeschaft; het wiegelied vergeten 83.
Het wiegje leeg; het kindje in 't graf 17.
Het zwierig kleed, waarin m' uw dochter ziet 132.
Hier is uw strijd ten einde 218.

[pagina XXV]
[p. XXV]

Bladz.
Hier liggen doode talen onder de aard 81.
Hier, zonder vrienden of gezin 26.
Hoe blaast nog de Oostenwind zoo guur 37.
Hoe harig is onze eeuw; de vrouwen enz. 51.
Hoe hooger ik uw gaven eer 174.
Hoe komen, luid geprezen 252.
Hoe kweet ge u van de taak, die u enz. 110.
Hoe lieflijk komt een rozeknop 65.
Hoe maakt thans de oude stok enz. 51.
Hoe men gewoonlijk handelt, weet elkeen 246.
Hoe neemt gij 't? Rein van hart enz. 175.
Hoe schoon versiert een zachte lach 234.
Hoe ver gij over zee en baren 87.
Hoezee! Wij komen uit de Cel 120.
Hoe zegt men mij: ‘Gij blijft nog jong van geest!’ 24.
Hoog vliegt ge op verbeeldings vlerken 209.
Hoor de sleden met de bellen 159.
Hoort toch, gij Starren! wat de Baren 156.
Hoort toe, gij Juffren! lief en schoon 154.
Houd, oude steenklomp, eenmaal op 54.
Hij, die met God een blik gewisseld heeft 45.
Hij dwaalt, die meer in u dan 't middelmatig ziet 205.
Hij ging op reis. Waarheen? Wij dachten enz. 133.
Hij had een zwaard en trok van leer 144.
Hij heeft zoolang hier omgedwaald 24.
Hij kan van alles; heeft zelfs verzen in de maak 230.
Hij weet heel veel, maar niet enz. 237.
Hij weet te min, hoe boud hij spreekt 209.
Hij zal zich in 't effect vergissen 144.
 
Ik ben voor 't goede, kameraad 222.
Ik denk aan U in stille nachten 172.
Ik eer uw Christelijk bedoelen 109.
Ik had in mijn gedachten 14.
Ik neem uw ingehouden tranen 241.
Ik wandelde over 't kerkhof rond 268.
Ik weet niet, waar ik 't heb gelezen 206.
Ik zal 't bewondren, wil 't verheffen 54.
In dees bedroefde wereld zijn 95.
In derven en verwerven 205.
Indien ge iets goeds verricht, mijn zoon! 46.
Indien gij kunstnaar zijt, enz. 27.
Indien ge uw hart wilt hoeden enz. 110.
In Godes hand te geven 39.
In hoven en hoeven 50.
In naam van 't nieuwe licht enz. 89.
In 't afgaan onzer levensdagen 249.
In 't alpgebied der geestelijke wereld 7.

[pagina XXVI]
[p. XXVI]

Bladz.
In 't Vaderland terug, maar zonder dien 228.
In U begon mijn leven 242.
In vroeger dagen vond men lieve vrouwen 199.
't Is alles allen niet gegund 110.
Is door een onvoorzienen stoot 28.
't Is en zal zijn zoo 't altijd geweest is 171.
Is iemand sterk en heeft hij moed 3.
't Is soms of het Leven de Dooden bespot 45.
Is 't korte leven lang genoeg 258.
Is waarlijk goed te doen enz. 115.
 
Jan heett zijn buurman welgedaan 34.
Jan Rek wil grooter zijn dan God hem enz. 39.
Jan Salie speelt niet meer den baas 41.
Ja, 't is nog 't oude Kraantje-lek 138.
Je, Jij en Jouw in schrift en zelfs in druk 226.
't Jongste kind nog groot te zien 227.
 
Koningin Elenora, uw haat is geducht 73.
Kort zijt ge en dient daarvoor geprezen 209.
Kracht van een schoon gelaat kan mij enz. 158.
't Kwaad dat, waar 't fel bestreden wordt 166.
Kweek kunstzin aan bij 't volk; stel enz. 61.
 
Laat de leer voor andren staan 118.
Laat geen gedachten al te lang 85.
Laat Oost en West de blijmaar hooren 85.
't Laatste roosje van den zomer 210.
Laat varen uw Begoocheling 231.
Lachebekje, die men acht 162.
Lach niet te zeer 61.
‘Leelijk’, zegt gij. Neen, voorwaar! 266.
Leerk racht, leer stof, ziedaar hoe 't heden enz. 58.
Leer toch uw taal en voegzaamheid verstaan 67.
Leg haar bij haar Moeder neder 22.
Leg uw hoofd aan de borst van den God enz. 224.
‘Levens beschouwing.’ Hoe versta ik 't enz. 218.
Lieve Inga, die met mij een tijd 167.
Lofreednaars van het vroegre zijn verdacht 143.
Lof verdienen en ontvlieden 111.
Maal deze niet, of maal haar met dien lach 258.
Maart roert zijn staart, of houdt zich stil 25.
Maastricht, uw ster, uw zilvren ster 23.
Meer menschen, zijn daarom geen meerdren 237.
Meidorens zenden zoeten geur 8.
Men heeft geen zin in uw gedachten 227.
Men heeft voor vijftig jaar mij dezen raad 270.
Men kan hetgeen men wil enz. 211.

[pagina XXVII]
[p. XXVII]

Bladz.
Men kan mij krijgen voor een mijt 147.
Men klaagt en jammert luid 64.
Men werpt geen steenen in de bron 217.
Met de vlucht van den aadlaar enz. 55.
Met uw vreugde werd uw kracht 224.
Met weten, Nicodemi! komt ge er niet 211.
Ministers plachten af te treden 41.
Moed toont de Man, maar enz. 157.
't Moet bleeken al wat bleekt 209.
Mij dunkt, daar klopt geen jonger hart 161.
Mijn Alma Mater! neem de hulde van een zoon 218.
Mijn al te trouwe makker, Pijn! 264.
Mijn dagen zijn in 't gele blad 91.
Mijn erfsmet is mijn schuld niet enz. 24.
Mijn Heer! Laat mij uw dienstknecht zijn 22.
Mijn Heiland is het beste waard 231.
Mijn kleinkroost meerdert vast en klom 35.
Mijn lijf is saamgesteld uit enkel lange graten 146.
Mijn volk, mijn eigen dierbaar volk 203.
 
Naar hooger, hooger steeds, ter heldren enz. 170.
Naar ruste trachtend 94.
Naar 't lichaam wat geschokt, maar enz. 100.
Na tienmaal acht en zeven jaren 103.
Neen, Kunst is geen herhalen der Natuur 107.
Neen, 't leven ziet niet steeds zoo zuur 226.
Niemand randt mij strafloos aan 150.
Niet alle vuur moet branden 47.
Niet klagen 236.
Niet murmureeren, liefdrijk God! 58.
Niet rijk van inhoud, maar de vorm 226.
Niets kan het hart gewisser dooden 62.
Niet wat gij kunt, niet wat gij wilt enz. 224.
Noblesse Oblige. Groot de groote enz. 40.
Nog eenmaal, eenmaal slechts haar zien 88.
Nogmaals jong is de frissche, de manlijke geest 86.
Nog zooveel schooner in uw dood 59.
‘Noodwendigheid regeert; geen wijsheid enz. 42.
Novellen-makers en -uitkramers enz. 47.
Nu het zaaien; nu de tranen 68.
Nu maak u op om feest te vieren 271.
Nu spreidt de hoop haar schoonste stralen 81.
 
Och, blijf nog wat! 163.
Och, was daar in uw dof gemoed 234.
Ofschoon de dood uw fakkel bluschte 28.
O, grootste der Verborgenheden 65.
O, gij, die waarheid wilt, hebt kracht enz. 104.

[pagina XXVIII]
[p. XXVIII]

Bladz.
O, heerlijk woord voor 't echtverbond 87.
Ontwikklen zou het zijn en 't werd verdooven 82.
‘Ontwikkling’ roept men. ‘Uit het leelijke enz. 42.
Ontzettend Hein! wat zijt gij knap 20.
Ontziet elkaar, gij strijdende partijen! 175.
Onwetend zijn zij beiden 144.
Op de eerste bladzijde een, die zich voor God enz. 233.
Op eenmaal soms ontwaakt in mij 64.
Oprechtheid is voor 't minst een deugd 131.
Op u te vuren blijft aan de orde enz. 130.
Opvliegendheid vliegt over 't hoofd 121.
Overloop uwen vriend niet, noch zit enz. 39.
 
Pas op! uw kennis is beperkt 13.
Pronk in uw najaarspracht 248.
 
Rechtaarde jonglingschap der Nederlandsche Athenen 204.
Rechtschapen, eerlijk man, die beter enz. 206.
'k Reis naar den hemel, enz. 6.
Roept uit aan alle stranden 9.
Rust, Roem van Neerlands vrouwen enz. 237.
Rust, wakkre Staatsman! rust enz. 224.
Rijmlooze verzen, in het metrum van den Griek 261.
 
Schaamt ge u eens zwakhoofds eerbewijzen 27.
Schoon als haars moeders kind enz. 248.
Schoon een en dezelfde stof 229.
Schoon in den knop en in uw volheid schoon 167.
Schoon is, Vorstin! de taak die ge op u naamt 60.
Schrijf niet al te los daarheen 225.
Schrijf op mijn zerk geen lofgedicht 235.
Slechts: Guurtje Prijser. Bovendien 56.
Slechts het hart is de mensch 229.
Slechts kan niet twijflen enz. 206.
Slijt uw droef heid door den tijd 246.
Sonnetten hier, sonnetten daar 212.
Spaar mij uw moeite, wijze man! 111.
Speel met den hartstocht niet 32.
Spreek als de meesten 20.
Spreek dingtaal, gij, die volkstaal spreken wilt 211.
Spreek grootsche taal en stap op hooge brozen 86.
Spreekt uw hart voor iets goeds 147.
Spreek van u zelven niet, ten goede enz. 12.
Spreek zachtzinnig; beter is 't enz. 246.
Stel tegen drift geen drift maar wacht enz. 119.
Stem naar uw overtuiging niet 215.
't Stond in d' oproepingsbrief te lezen 40.

[pagina XXIX]
[p. XXIX]

Bladz.
Te goeder uur geboren 208.
Te laat gekend, te vroeg bezweken 8.
'k Tel acht en zestig jaar. 'k Verjongde enz. 136.
Ten vuren, ten vuren 96.
Te sollen met de vrouw, de Kerk enz. 62.
Te zijner tijd komt ramp en tegenspoed 47.
Toen de oproervaan gezwaaid werd enz. 230.
'k Trad moedig op, maar bleef alleen 257.
Trouwhartig eerlijk Man! enz. 83.
‘Tusschen de regels lezen’ sta u vrij 108.
Twee dingen heb ik willen zijn 236.
Tweemaal vier, tweemaal drie enz. 212.
Tijd is geld en geld is 't al 113.
‘Tijd’ roept gij daaglijks, ‘tijd is geld’ enz. 27.
 
‘Uit een stuk is de man’ 108.
Uitroeien kunt gij niets, dat menschlijk is 247.
't Uur der geboorte zelf verkort den duur 32.
Uw alziend oog, dat mij bewaakt 84.
Uw denken is maar dunken, Piet! 240.
Uw hart is in uw oogen 136.
Uw nauwgezetheid is beducht 87.
Uw onderwijs verloopt zich in te veel 211.
Uw rede is louter goud; geen die 67.
Uw stof is arm, uw stijl is breed 47.
Uw stijl, Favellus! is een nufje 40.
Uw twijflen zij een worstlen met de baren 218.
Uw vensters keeren 't licht; toch dringt enz. 33.
Uw voorgebeden zijn soms psalmen 241.
 
Vaarwel, mijn dochter, streef met moed 34.
Valt u een blad, een lauwer op de slapen 27.
Van die tienmaal zeven jaar 134.
Van 't goed of 't kwaad, dat ons 't Gerucht enz. 200.
Veel deugden maken nog de deugd niet uit 55.
Veel leer ik steeds, dat ik niet wist 132.
Veel pijlen stelt gij op uw boog 121.
Verachtelijke zwerm van knapen enz. 174.
Verbeelding keert zich naar 't Weleer 103.
Verdrijf den nacht 260.
Veredelt zich een rozenstruik, gij ziet 24.
Vergeefs de kracht ontveinsd enz. 23.
Vergeet ze niet, de heerlijke idealen 158.
Verhaast u niet te zeer met roemen 63.
Verhef de liefde Gods, maar zoek haar enz. 216.
Verhef geen psychologen 32.
Verhef uw ziel! Laat haar ten hemel stijgen 119.
Verheug u in den nevel niet 107.

[pagina XXX]
[p. XXX]

Bladz.
Vernuft voegt wel bij Poëzij 261.
Versche smart is heilge grond 228.
Verwachten - en - Betreuren 81.
Verwacht van 't volle hart geen woorden-overvloed 62.
Verwelkt, verdort gij, schoone Bloem 266,
Verzoend met God 99.
Vier eeuwen paarde ik reeds mijn klanken 214.
'k Voel mij al samen vrij; gedrongen enz. 120.
Voor die op 't ziekbed kwijnen 34.
Voor drie en zestig jaar geduld 43.
Voor Gods en aller menschen oogen 36.
Voor God en naasten leven 229.
Voor veertig jaar mijn tentgenoot 53.
Vraagt gij wat diep in 't hart enz. 121.
Vreugd en droefheid gaan te zaam 4.
Vrijdenkers, die niet vrij zijt enz. 222.
‘Vrije Gemeente!’ 't Klinkt wel zoet 142.
Vijftig jaar vereend 41.
 
Waar blinkt aan 't oog, van 't staren moe 133.
Waar denkt gij aan met dit gefronst gezicht 218.
Waar de IJsberg, over de andre gluurt 166.
Waar een wil is, is een weg 239.
Waarmee verzoent gij ons enz. 256.
Waarom den dood gevreesd, den stervende beklaagd 120.
Waar traan en glimlach samenkomen 32.
Waar 't Sleutelbloempje zich vertoont 161.
Waar wit en rood de schoonheid maakt 259.
Waar zijn de makkers van mijn jeugd? 266.
Wanneer het graf mijn stof begeert 122.
Wantrouwen zij de vrucht van 't leven 230.
't Was leven eerst, nu arbeid enz. 87.
Wat afvalt van den hoogen God 48.
Wat beter is, wat beter is 223.
Wat de Natuur bedwingt en perken zet 119.
Wat doet gij, mannen, die voor 't heil enz. 158.
Wat duizendmalen is gezegd 40.
Wat eeuw aan eeuw van mond tot mond gegaan is 89.
Wat eiloofranken, trouw festoen 201.
Wat God borduurt, door lief en leed 55.
Wat gij gehoopt hadt en gedacht 84.
Wat is, bij schrale stof, een opgesmukte stijl. 121.
Wat is mijn ik? Een wetens zien 107.
Wat is 't geschrevene? Wat is 't gelezen Woord 242.
Wat niet kalm is, is niet groot 122,
Wat nood is 't mijn gemoed enz. 147.
Wat 's, boven lof en blaam ootmoediglijk verheven 147.
Wat 's een Gedicht? Kunstminnaars, spitst uw ooren 60.

[pagina XXXI]
[p. XXXI]

Bladz.
Wat smaalt ge op Neerlands volk enz. 13.
Wat stil is, blijve stil 165.
Wat toont ge ons? 't Geen gij kunt enz. 258.
Wat wordt van ongelijke paren 61.
Wat zegt gij van dit heerlijk stuk 16.
Wat zegt het Woord enz. 248.
Wat zoekt gij voor uw kindren 11.
Wat zoekt gij? Zegepraal? Of Martlaarschap 145.
Wat zwart op wit staat, heeft beteekenis 108.
Wee hem, die 't kwade goed heet 222.
Weer nam hem 't wiekpaard op enz. 187.
Wees als de vogel op een tak 161.
Wees beminlijk! Al uw deugd 232.
Wees vroolijk! 't Is geworden dag 94.
Wees vroolijk! Vroolijkheid is kracht 114.
Weet dit, geleerde mannen 33.
Wek op de kracht, die in U is 141.
Wel dichterlijk, maar niet onjuist enz. 12.
‘Wel goed, maar ruw’ 124.
Wel hem, die zich bekeert en blijft bekeeren enz. 135.
'k Werd zeventig; ik zag mijn jongste groot 207.
Werk door en woeker met uw uren. 47.
Werp van uw brood voor vooglen aller veeren 67.
Werther minde zijn Charlotte 111.
Wie Cremer leest, kent slechts zijn twintigst deel. 48.
Wie heeft ooit in Gods ooren 171.
Wie immer als de schoonste zij geprezen 213.
Wie is beleefdst, wie spreekt bescheidenst enz. 51.
Wie moet verdraagzaamst zijn? Wie enz. 174.
Wien honderd jaar werd toegeleid 61.
Wilt gij bedrogen zijn? geef blijk enz. 170.
Word ik zeventig? Wie weet. 17.
'k Word door de wereld niet begrepen 165.
Wortelvast en onomstootlijk 269.
'k Wou weten, hoe het u zou staan 263.
Wijf. Ik weet geen beter naam 21.
Wij gaan te zaam op 't zelfde pad 33.
Wij hebben zoo veel malen 54.
Wij leven nooit; wij wachten steeds op 't leven 33.
Wij vergeten; God gedenkt 141.
Wij willen liefst den Val vergeten. 69.
 
Zachtmoedigheid staat onzen vrouwen goed 55.
Zeer vreemd, voorwaar! Bijzonder zonderling 116.
Zeil uit, zeil uit, mijn naamgenoot 216.
Zelfonderzoek! Ach, 'k heb zoolang niet enz. 238.
Zendt God u kruis, treft u zijn roe 62.
Zes en twintig jaar vereenigd. 227.

[pagina XXXII]
[p. XXXII]

Bladz.
Zeven en een was acht 52.
'k Zie daaglijks nieuwe vrienden in mijn ouden 51.
Zieltje zonder zorg 162.
Ziet men nog starren aan de lucht 43.
Zoek waarheid; vind ze en roem enz. 240.
Zoek wijsheid; vind ze enz. 240.
Zoet, lief meisje wilt gij gaan 106.
Zoo ge als een man te handlen zijt gezind 261.
Zoo ge er niet binnen zijt geweest 247.
Zoo gij uw weg met God wilt treen 32.
Zoo ik een vijand had, en 't vrijstond enz. 114.
Zoolang uw levensdag mag duren 33.
Zoo wie op vriendelijk verzoek 219.
Zoo wreed beroofd, zoo diep bedroefd 63.
Zorg dat uw hand geen vruchtbaar twijgje knakke. 51.
Zij de aard en de omvang van 't gebeurlijke 220.
Zij is met jubeltoon ontvangen 10.
Zij neemt haar mijmren voor gedachten 206.
Zij rusten niet, zij rusten niet 29.
Zij was van de aarde, waar wat schoonst enz. 84.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken