Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 1 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 1
Afbeelding van Gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (20.98 MB)

ebook (3.33 MB)

XML (0.65 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 1

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Rijmelarij.

 
Zoo veel
 
Het filomeelgekweel
 
Verschilt van 't schorre meeuwgeschreeuw
 
En 't rauw gekras
 
Van 't ravenras,
[pagina 25]
[p. 25]
 
Zooveel verschilt de Bard,
 
Wiens hart
 
Zich-zelf verplicht
 
Tot zang en dicht,
 
Van hem, die ook poëet
 
Zich heet,
 
Maar van gevoel noch geestdrift weet,
 
En enkel regels smeedt
 
En kneedt,
 
Als een, die slaafs zijn taak verricht. -
 
O zie! met doodsverf op 't gezicht.
 
Met de oogen strak op 't blad gericht,
 
Dat voor hem ligt,
 
Zit daar
 
Jan Rijmelaar;
 
En zwoegt
 
En ploegt
 
Aan zijn gedicht,
 
Alsof 't een reuzenarbeid waar,
 
Voor menschenkracht te zwaar.
 
't Gerimpeld voorhoofd van
 
Den man,
 
Zijn wenkbrauwboog, zoo laag hij kan
 
Op 't oog gedaald
 
En neergehaald,
 
Zijn daar de blijken van.
 
Op eens! daar slaat hij 't oog
 
Omhoog,
 
Daar staart hij strak naar boven, O!
 
Wat deert mijn sukkel dan?....
 
Daar slaat hij, met een woest misbaar,
 
De linkerhand in 't zweetend haar,
 
En hijgt en steunt zoo zwaar:
 
Daar brengt zijn maagre rechterhand
 
De ganzenveder, die ze omspant,
 
Stuiptrekkend naar zijn mond,
 
Mond, waar zij 't woeden van zijn tand
 
Zoo dikwijls ondervond.
 
Baloorig stampt hij op den grond,
 
Verschriklijk rolt zijn blik in 't rond;
 
Hij slaat zich voor den kop;
 
Hij grijpt zijn rijmregister op....
 
Daar leggen hem de ontsloten blaân
 
Nog eens zijn ijslijk noodlot bloot,
 
En siddrend staart hij 't aan.
 
Daar valt hij ruglings in zijn stoel.
 
En, meer dan half in zwijm,
[pagina 26]
[p. 26]
 
En snikt (wien laat zijn jammer koel?):
 
‘Helaas!... ik... vind... geen... rijm!’
 
 
 
Hij werpt zich op zijn legerstee,
 
Maar slaapt (o smart!) niet in;
 
Nog maalt die halve regelsnee
 
Den dichtworm door den zin.
 
In 't eind bezwijkt hij voor 't geweld
 
Des zoeten slaaps. Maar nu beknelt
 
Een bange droom den rijmerheld,
 
Die hem met duizend angsten kwelt,
 
Hem rillende op de pijnbank stelt,
 
Alwaar de diepbeklaagbre bloed
 
Zijn vers voltooien moet. -
 
Het is hem of hij 't doet,
 
En of de faam, door stad en veld,
 
Zijn zuur behaalde zege meldt....
 
Maar hij ontwaakt en 't woord
 
Is voort,
 
En - vruchtloos nagespoord!
 
 
 
Ach, staak een pogen, rijmerstoet,
 
Met zooveel zweets betaald;
 
Zoo u de ware dichtgeest faalt,
 
't Is vruchtloos wat gij doet!
 
Het is een ingeschapen gloed,
 
Die dichter maakt. Geen vlijt en zweet,
 
Geen duizend reeglen, saamgesmeed
 
Met moeite, zorg, en kunst,
 
Verheffen immer tot poëet;
 
En, schoon 't u schaamle domheid heet,
 
Die van gevoel noch vinding weet,
 
De muzen, dwaze rijmerdrom!
 
Ontzeggen u haar gunst;
 
Zij sluiten u haar heiligdom.
 
Ei, keer weerom!
 
En spaar uzelf 't onvruchtbaar leed
 
Der distelige paân,
 
Die de eerzucht op doet gaan.
 
 
 
Geslacht, dat niet gewaardigd zijt
 
Tot Phebus' hooge luit!
 
Verslijt
 
Den tijd
 
Met veêlgespeel;
[pagina 27]
[p. 27]
 
Beschouw de houten kermisfluit
 
Als uw gerechte deel;
 
Maar strek, in onbesuisde vaart,
 
Geen handen naar de citer uit,
 
Voor waardiger bewaard! -
 
O gij, wien dichtvuur 't hart niet blaakt,
 
Dat van verrukking gloeit!
 
Waartoe een enklen toon geslaakt,
 
Waartoe met beuzlend rijmgelijm
 
Uw duizlig brein vermoeid?
 
 
 
En gij,
 
Die mooglijk Poëzy
 
Erkent in 's rijmers lied;
 
In wie de geest dier bastaardij
 
Nog heftige bewondraars ziet,
 
Nog schutspatronen vindt,
 
Wat, ezels! maakte u zoo ontzind?
 
Wat heeft uw oog verblind?
 
 
 
Zoo schaart, wanneer de wijde mond
 
Eens luiaards opengaat,
 
Die, van de wijs en uit de maat,
 
Langs gracht en straat
 
Zijn jammerdeunen hooren laat,
 
De domme volkshoop zich in 't rond,
 
En ieder staat
 
Genageld aan den grond.
 
Maar, als de zachte filomeel
 
Haar duizendtonenrijke keel
 
Ontsluit tot lief gekweel,
 
En 't lied weergalmen doet door 't woud,
 
Dan gaat die zelfde hoop voorbij,
 
Die haar zoo zuivre melody
 
Voor slechten wildzang houdt.
 
 
 
Ach, maakte eenmaal uw dwaasheid plaats
 
Voor dichterlijk gevoel;
 
Ontvonkte eenmaal die gloed
 
Uw bloed,
 
Hoe liet u 't beuzlend rijmen koel,
 
Hoe streelde u 't dichtrenkoor
 
't Gehoor,
 
Hoe zoudt gij hun verheven toon
 
Eerbiedigen als 't eenig schoon,
 
Hoe ruischte u die in 't oor!
[pagina 28]
[p. 28]
 
In 't oor?.... o neen, de ware Bard
 
Dringt tot het hart
 
En innigst leven door!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken