Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 3 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 3
Afbeelding van Gedichten. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.47 MB)

Scans (27.46 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 3

(1905)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina XVI]
[p. XVI]

Van de kleinere gedichten de eerste regels alphabetisch.

Bladz.
Aan 't spoorstation te Heidelberg 218.
Aan u, mijn viertal zonen 381.
Aardsche lust is haast genoten 100.
Ach hoe vele, Groene, gele 85.
Ach, hoe zeldzaam is 't uitnemende 401.
Ach, melieve, welk een feest! 87.
Ach Moeder, welk een dag van diep en droef ontroeren 90.
Al heeft het lang geduurd 203.
Alle heuvlen, alle dalen 359.
Alle schoonklinkende thesen 364.
Alles in slaap! Alles in rust! 164.
Als een zegen daalt het neer 397.
Als gij voor 't laatst mij hebt gekust 399.
Als ik een woord van wijsheid wist 81.
Als ik Marie en Koosje zie 117.
Als van twee gepaarde schelpen 213.
Ambtsbroeder - Foei! dat's stijf en koel! 82.
Amen! U zij kracht en eer 141.
Atlas draagt het hemeldak 275.
 
'k Ben in mijn neevlen niet meer veilig 398.
Beschimp, beschimp geen vrouw, enz. 203.
Beschimp geen voorgeslacht, omdat het weinig wist 350.
't Beste voedsel was voor elk 395.
Bevallig Meer, volschoon Gennésaret 55.
't Bezig leven sleept mij voort 91.
Bladvulling noemt gij 't enz. 361.
Blinde stervling! die daar meent 108.
Bloem der amandelen! 88.
Bloemen uit Spa 76.

[pagina XVII]
[p. XVII]

Bladz.
Blijf één, blijf één mijn Vaderland 238.
Blijf op de wieken drijven 146.
Bouw een huis voor Janmaat op 110.
Boven Limmen ligt Heiloo 157.
Breng eenheid in uw werk, enz. 408.
Bij menigen juffer en menigen heer 415.
Bij poëzij is toovnarij in 't spel 269.
Bij 't kruis op den heuvel, daar buigt zich 77.
 
Collega heeft mij niet begrepen 7.
Collega, 'k hoor u somtijds zuchten 92.
 
Daal in de harten, Geest des Heeren 247.
Daar is een God en Schepper aller dingen 287.
Daar is een hemel boven de aard 288.
Daar was een kleine jongen 115.
Dankt allen God en weest verblijd 204.
Dat de Overduinsche bloemhof bloei 404.
Dat elk, die liefheeft en gelooft 247.
Dat gij klautert, jonge borsten! 231.
Dat zal ik van mijn leven niet 274.
Dat zal uw roem, uw eeuwge vreugde wezen 313.
De beste Vriend is wel daarboven 207.
De bloemkens langs de wegen 216.
De bloempjes kusten haar den voet 172.
De boomen, die de hagelslag 129.
De Brandweer, tuk op de eer enz. 228.
De dag der slachting is gekomen 366.
De dag is neergezonken 296.
De dank der blinden stijgt tot God 401.
De deugd is een gewas, dat enz. 231.
De dichtluim is wel gansch en gaar 187.
Dees werkt om roem enz. 174.
De gruwelwereld is gekomen 377.
De grijsheid blijft ons eerbiedwaardig 7.
De hand van God bekroont het werk 356.
De Heer regeert! Een beter tijd 370.
De hemel doe zijn zegen dalen 351.
De hemel heeft op menig hoofd 186.
De Keizer is in Frankrijk baas 199.
‘De kunst om de kunst’ - zoo verkrijgt gij? enz. 402.
De lieve Zondag is voorbij 297.
De Lutschinen, Witte en Zwarte 211.
De man, die op den schoonmaak knort 346.
De man is overal weerlegd 8.
De moeder van 't gezin 275.
De Nacht, die gij hier slapen ziet 365.

[pagina XVIII]
[p. XVIII]

Bladz.
Den ganschen nacht 277.
Denk nooit dat ik behagen schep 415.
Den man, wiens wetenschap enz. 230.
Der Vaadren ondervinding baat 375.
De schooljeugd groet 6.
De schoonheid der Schepping enz. 269.
De vertroostingen Gods zijn nooit te klein 257.
De verzen zijn bokalen 344.
De vriendschap, door ons hart gevoed 143.
De waarheid heeft geen erger vijand dan 411.
De waarheid ligt in 't midden 108.
De waarheid moet in diepe kuilen 122.
De ware wijsheid gaat met needrigheid gepaard 7.
De ware wijsheid is zich naar de omstandigheden 63.
De wereld is een kreng, enz. 4.
De wereld is niet dan een groot tooneel 244.
De wichtjes worden daaglijks ouder 147.
De woorden dienen enz. 268.
De zon heeft vlekken, dat is waar 103.
De zon is heet, de lucht is lauw 122.
De zon rijst op te juister tijd 296.
De zucht naar grootheid, die mij prest 415.
Dichtrennaam zal immer blinken 338.
Die in een viool geboren werd 215.
Die laag bij de aard is vreest geen val 246.
Die niet langer varen mag 277.
Die niet uit alles leeren wil 202.
Diep dringt de wortel door 97.
Die 's Heeren zegen heeft 32.
Die 't hardst kan schreeuwen is de man 402.
Die vijf-en-twintig jaar uw put geleegd 406.
Dit is de dag, wiens morgenstond 297.
Dit's Willem, wiens gelaat enz. 204.
Doet ons dit indrukwekkend wezen 26.
Dogmatische tranen schrei ik niet 360.
Door drift gedreven drijver 416.
Doorkerf een draad: uw parelsnoer 266.
Door zevendubblen muur en hemelhooge bergen 34.
Draag, groote Nijl, wien nimmer enz. 227.
Dresseeren, Dresseeren 366.
Drie jongelingen togen dwars over den Rijn 104.
Driekoningendag is weder daar 214.
Drukkend is de heete lucht 65.
 
Een aardig meisje zong, enz. 171.
Een basterdnachtegaal, die aardig in zijn soort is 414.
Een beeld der Hoop, voor die haar ziet 130.
Een blik, die tot in 't binnenst ziet 60.

[pagina XIX]
[p. XIX]

Bladz.
Een Deuvik, zich terecht zijn waarde 4.
Een dubblen trek heeft al wat leeft 279.
Een enkle vonk valt in de ziel 364.
Een goede preek is enz. 405.
Een half ei beter enz. 269.
Een huivering van eerbied schokt mijn leden 339.
Een Ilias, en geen Homerus! Hooggeleerden 267.
Een kind van God wordt steeds meer kind 129.
Een rein gemoed, een zedig oog 187.
Een rol te spelen in den Staat 414.
Een ruige balk, een ruwe plank 375.
Een schoone leest, een edel bloed 52.
Een star voor 't voorhoofd van den man 350.
Een trouwen vriend in 't oog te staren 10.
Een valsche stap is ras gedaan 387.
Een weinig menschenkennis schaadt 66.
Een wind kwam op uit d'Oceaan 181.
Een witte raaf, een roode spreeuw 413.
Eer brengt een arme Vader enz. 168.
Eer we onze tanden hadden 388.
Eindlijk blijft niet eeuwig uit 190.
Ei, wat tikt daar aan de ruit? 253.
‘Erg mooi,’ ‘erg lief’ enz. 415.
Er is een heiligdom van 't hart 400.
Ernst is zwartgalligheid enz. 11.
Eurèkamen, Eurèkamen! Wij hebben het gevonden 239.
 
Fier zwijgt de Vader in zijn lot 2.
 
Gaat u een meester voor 43.
Ga voort, en stort uw besten balsem 233.
Gedenk een sterveling te wezen 380.
Geeft u niet over aan uw smart. 145.
Geen goed besluit berouwt, enz. 256.
Geen kind zijns tijds te zijn, strekt geen verwijt 416.
Geen nieuwe vriendschap die voor de oude gaat 212.
Geen schimp of smaad op uw vernederd hoofd 371.
‘Geheel de mensch is in zijn stijl’ beweert Buffon 413.
Geleerdheid zal ons niet verbazen 7.
Gelukkig 't kind, dat in zijn jeugd 288.
Gemoedlijk, ernstig! 't kan wel wezen 7.
't Genie maakt nog den kunstnaar niet 77.
Geprezen zij de wijze macht 282.
Gewis, voor wie de kunst verstaat 355.
Gezondheid en genoegen stralen 257.
Gouden starrevonken 265.
God gaf den mensch de tong en spraak 292.
God laat groeien 338.

[pagina XX]
[p. XX]

Bladz.
God nam zijn Meester weg van hem 158.
God is liefde. 't Is zijn liefde enz. 362.
't Groote Babel zinkt in een 378.
Groote Peter schonk den grooten Willem 415.
Gij brengt uw anker uit, enz. 278.
Gij de eerste mannen van het land 268.
Gij, die op 't nieuw, veroverd, land 159.
Gij, Engel van den Vrede 374.
Gij hadt geen genoegen enz. 270.
Gij hebt mij lang gekend 157.
Gij hebt mij, lieve Buren 9.
Gij klopt; ik kom! enz. 180.
Gij waart zoo goed. Dat konden allen lezen 175.
Gij wist niet wie 't was, die zoo kort, maar zoo zacht 178.
Gij zaagt u gaarne heden 117.
Gij zegt: Uw verzen hebben pit 90.
Gij ziet alleen maar moed, waar moedig wordt gesproken 67.
Gij zijt geen engel, maar een mensch. 98.
 
Haast, haast u, berg u, vlucht in de ark 345.
Haast trekt de spade een rechte lijn 202.
Had hij een lucifer gehad 236.
Had ik uw adem, Nachtegalen 33.
Hans Jorgen maait zijn goudgeel graan 219.
Hebt gij nog een lach 112.
Heeft de Aeoolsche harp gespeeld 205.
Heeft Dora nooit nog iets gehad 241.
Hef, Hollandsch Volk, het feestlied aan 228.
Hef, Zeeuwsche Leeuw, den breeden kop 403.
's Hemels wonder, Duikt in volle schoonheid onder 48.
Het hart blijft jong en wordt niet oud 187.
Het hart eens teedren echtgenoots 60.
Het hielp niet of wij wreven 118.
Het is niet om de vreugd te storen 101.
Het leed dat u te beurte viel. 145.
Het leven is een staat van oorlog enz. 192.
Het lezen voedt een schoon verstand 265.
Het oude, de Omhulling 179.
Het plechtige luiden der klokken 232.
Het prachtig Buiten hief zijn dak 160.
Het vrouwlijk geslacht, Dient enz. 394.
Het was een avond schoon en stil 362.
Het werkzaam bijtje weet heel goed 293.
Het wordt weer groen in Haarlems hout 123.
Hier dient de zedigheid bestreden 76.
Hier is mijn plaats. Aan deze voeten 22.
Hier woon ik. Zult gij met mij wonen 127.
Hoe ben ik toch op mijn vermaak 295.

[pagina XXI]
[p. XXI]

Bladz.
Hoe heerlijk is de Heer der Heeren 281.
Hoe klein zijn de mieren 300.
Hoe komt dat we iedereen enz. 253.
Hoe langer hoe liever is een kruid 212.
Hoe lieflijk staat een frissche roos 71.
Hoe noemt gij wat wij leven noemen 206.
Hoe liggen op de velden 368.
Hoe schoon is de roos! 299.
Hoe schoon was de dag enz. 302.
Hoe waait de vlag zoo vroolijk uit 225.
Hoe woelt de poëzij in mij. 11.
Hoe zacht rust in des aardrijks schoot 411.
Hofmeester, hoog in eer 268.
Hooge vreugden zijn hierboven 343.
Hoor de stem van den luiaard enz. 298.
Houd u den slaap des doods uit de oogen 165.
Houd vast, houd vast, met oog en hart 255.
Hij is niet rijk, die veel bezit 416.
 
Iets te zijn, iets te zijn is de droom van den knaap 353.
Ik ben de liefde zelf, enz. 8.
Ik ben nu nog jong en teer 301.
Ik breng met hart en tong 286.
Ik dacht zoowaar dat ‘louter Bronnen’ 221.
Ik had in mijn gedachten 121.
Ik had nog nooit een meer aanschouwd 234.
Ik heb van nacht uw stem gehoord 49.
Ik hoorde een liedjen in het Sticht 124.
Ik ken geen schooner kleuren 25.
Ik ken, ik heb een frissche Roos 159.
‘Ik ken,’ zegt Jan, ‘geen vrees’ 414.
Ik vond een man, een man van staal 82,
Ik zing dien grooten God, wiens macht 281.
In den beginne was het Woord 136.
In den ouden bolderwagen 148.
Indien geen groot man enz. 268.
Indien gij een vader van kinderen zijt 399.
Indien gij nut wilt stichten, wijze man 253.
In eenzaamheid gedenk ik aan mijn Vader 147.
In onze dagen zij het vrede 182.
In 't hoogste Noorden ligt een schip 200.
In uwe school gelooft men op gezag 249.
't Is alles goed wat komt van God 398.
't Is alles prachtig wat men hoort of leest 406.
Is God een God slechts van 't Verleden 397.
Is iets voor uw bereik te hoog 112.
Is Jantjen opgevoed? 399.
't Is Juli. Haarlems lusthof bloeit 208.

[pagina XXII]
[p. XXII]

Bladz.
't Is om den mooien weg te doen 401.
't Is solfiëeren wat gij doet 227.
Is 't wonder, dat een visschersknaap 271.
't Is waar, hier is een glasruit stuk 99.
 
Ja, enkel poëzij zijt gij 240.
Jan is een ware wonderman 413.
Jan is geen middelmatig man 8.
Jan lag te slapen in zijn wagen, enz. 227.
Jan met zijn slecht voorzienen kop 361.
Jan rekent: ‘Tweemaal zes is zeven’ 10.
Jan War preekt roerend, zegt gij. Kom 416.
Jan was ter preek bij Dominus Verschrimp 88.
Ja! 't Juiste Midden! Maar waar tusschen? enz. 9.
‘Je maintiendrai.’ De Koning leve 352.
Jezus wordt weggeleid 62.
 
Kennis zij macht; geen macht, enz. 349.
't Kind dat godvruchtig wezen wil 295.
Kindren leert u vroeg gewennen 111.
Klein Jantje steekt van wal 273.
Klinkt op trompetten! Roffel trom! 246.
Kom aan mijn hart, mijn vijftiend kind 384.
Kom Pleuntje, ga naar huis 278.
Komt ge in uitnemendheid van woorden 8.
Koren hier en ginder druiven 65.
Krabbe het katjen en bijte de hond 291.
Kweek al wat kiemt, laat enz. 413.
 
Laat de ketens vallen! 114.
Laatdunkend jongling, zoo verwaten 7.
Laat hooren, laat hooren 257.
Laat mij rusten aan uw boezem 89.
Laat niets uw ader stremmen 67.
Laat ons met de herders gaan 107.
Leer eerst uw taal wat beter schrijven 8.
Lieflijk prikkelt op de tongen 145.
Ligt de bijl aan uwen wortel, Boom der boomen 345.
Looft allen, looft Gods grooten Zoon 140.
 
Maak een dag van den nacht, door in 't donker enz. 117.
Maakt Elburg van den Boetselaer 46.
Maak vlijtig honig, nijvre Bij! 165.
Madelieven zijn er altijd 193.
Mal wicht! enz. 269.
Marten is ons oudste kind 118.
Met begrijpen zal 't niet gaan 81.
Met een bloemkrans om de bruine lokken 132.
Met vingertoppen, ruw en wreed 258.

[pagina XXIII]
[p. XXIII]

Bladz.
Met zorg hield een bedroefde kring 260.
Midden in de stad heb ik een hof 128.
Mocht ik nog eens mijn leven overleven 245.
Moderne Proteus, menigkeeren 412.
Moet er, moet er een liedje zijn. 217.
Mooi Kaatje, wrijf uw oogjes uit 201.
Mooi Kniertje staat van dag tot dag 271.
Mooi meisje, dat in 't berghotel 220.
Mijn God, ik sla uw werken gade 285.
Mijn Hageroos, mijn bloem van 't veld 394.
Mijn hart springt op, wanneer mijn oog 409.
Mijn hof ontwaakt, wordt groen, wordt wit 199.
Mijn lieve beste 241.
Mijn sieraad en mijn eere 164.
Mijn voorhoede en mijn achtertocht 394.
Mijn zoon, indien gij leven wilt, enz. 412.
 
Naar wie hebt gij dat lief gelaat 120.
Natuur en waarheid spant de kroon 280.
Natuur is en doet alles; dat's de leus 366.
Neem de Kroon, neem de Kroon! ze is, enz. 183.
Neem mij niet kwalijk, lieve Bet! 161.
Neen, ducht niet dat ons hart, lief jongsken! u vergeet 79.
Neen, ik wil mijn vreugd niet zoeken 293.
Neen, niet alleen toen gij Gods Engel zaagt 39.
Neen! nog is Neerland niet in nood 367.
Neen, zonder kruis geen kroon 191.
Niet altijd mannen die veel weten 415.
Niets zoo lieflijk, niets zoo schoon 255.
Noem ze rozengaarde 45.
Nog wuift ie met zijn mutsje, Jan!. 272.
Nooit kon ik den kunstgreep leeren 109.
November brengt geen malsche rozen 83.
Nu doet gij wijs, dat gij den vrede wilt 242.
Nu is de groote zonde ontdekt 408.
Nu is het Meer niet meer 78.
Nu kom eens uit uw graf 99.
Nu komt de zon weer schijnen 193.
Nu wordt de Sloköp opgeslokt 43.
Nu zich het aardrijk opendoet 88.
 
Och, blijf met uw genade 138.
Och, Neerlands machtigen en braven 115.
Of Godgeleerdheid smale en Wijsbegeerte spott'. 130.
O God, Gij schenkt mij juichensstof. 284.
O God, ik maak uw goedheid groot 285.
O God, uw aldoordringend oog 287.
O God! wat is dees nietige aard 384.

[pagina XXIV]
[p. XXIV]

Bladz.
O Heb toch lief zoo lang gij kont 364.
O Hoe gelukkig is het kind 290.
O Kind, van God gegeven 198.
O Laat mij dwalen, laat mij dwalen 353.
Omkrans het hoofd, het achtbaar hoofd 52.
Onder vreugde en zoete smarten 65.
O Nederland, mijn Vaderland! 86.
Ongevoelig, ruw, koelbloedig 172.
Onmiddlijk nut sticht niemand, enz. 256.
‘Ontboezeming.’ Ja; zoo dat waar was 6.
Ontvalt u vrind op vrind 267.
Onze oude moeder heeft verheugd 192.
Onze wegen scheiden 84.
Ook die harp, ook die harp dan tot zwijgen gebracht 191.
Ook ik ben 't land van bergen, stroomen 209.
Op aadlaarsborst rust, Middelburg 403.
Op een Driekoningen-avond 194.
Op straat zij twist en luid rumoer 291.
Op 't ziekbed dankt u, Heer! mijn lied 65.
O Zing mij nog eenmaal het oude lied 251.
 
Partijman wezen wil ik niet 247.
Pluk rozen naar uw lust, en laat het boompje snoeien 79.
‘Poëtisch proza’ - Ja, enz. 268.
Prachtig blonk voor ons oog enz. 182.
Professor is geleerd, enz. 258.
 
Reeds begint de spin haar rag 178.
Regen, Regen, Regen 223.
Rust onder deze bloemen 408.
Rust zacht! Gij zijt ter rust gelegd 405.
 
'k Schiet hoenders in de vlucht, enz. 10.
Schudt gij 't uit de mouw. 414.
Sla toch dien mallen Audax ga! 412.
Slechts blijde tonen kunnen 't zijn 181.
Spaar geen hardnekkigen 387.
Spreid vroolijk, tusschen gras en kruid 68.
'k Stem toe, niet ieder menschenkind 122.
Strooi rozen op dit graf, enz. 395.
Stijgt gij naar omhoog. 179.
 
Ten dage van mijn bloeiend schoon 361.
Tradt gij, lieve Bruid! 30.
Treedt vroolijk, treedt met fierheid op 103.
Trippel vroolijk op uw dorre beenen 146.
Tusschen bosschen, beemden, duinen 154.

[pagina XXV]
[p. XXV]

Bladz.
U heb ik steeds bemind 143.
Uit een ver verschiet 141.
't Uitvoerig beeld voldoet niet recht 54.
Uw beeltnis, lieve man! Laat ook uw beeltnis maken 385.
Uw naam zoo heilig en verheven 292.
Uw verzen komen tot mijn ooren 71.
Uw wenkbrauw daalt, uw oog schiet stralen 227.
 
Van buiten rood, maar zwart in 't hart 411.
Van der bergen steile wanden 1.
Van mij te verschillen, gelijk gij ziet 146.
Van wat ik zag, enz. 269.
Verbeter en verbitter niet 347.
Verdraagt gij 't, dappre legerscharen 390.
Vergeet uw vrees voor louter vreugd 12.
Verheugt u met het volk van God 391.
Verkiesbaar zijt gij naar de wet 10.
't Verkrijgen van den wensch 413.
Verscheiden tonen hoort men hier 217.
Vertrouw hem weinig, die te mild 347.
Vervolgt met stillen heldenmoed 391.
Vervolg uw weg, voorspoedig Held! 373.
Verwijt gij mij, mijn waarde! 19.
Voer me op des Heuvels top, als uit haar slaap ontwakend. 46.
Voert water aan, voert water aan 407.
Voorbeelden weet ik wel genoeg 289.
Voor de wereld bloeit gij niet 22.
Voor u uit, voor u uit bruisen de baren 346.
Voor uw mooie oogen, Bartje 130.
Voorzichtigheid ziet ver 408.
Vroegtijdig zijt gij heengegaan 120.
Vroolijke Onschuld, die niet weet 51.
Vrouw Sijmensz kan niet scheiden van de zee 211.
Vijf en twintig jaar getrouwd 196.
Vijf groschen. Heeren, geeft wel acht 238.
 
Waag nooit uw schat, enz. 415.
Waak op mijn ziel! Paar stem en snaar 388.
Waarheid is het lichtste spel van allen 108.
Waar ik 't niet winnen kan enz. 398.
Waar is, o Dood! uw prikkel? 406.
Waar is uw hart, enz. 207.
Waar is, waar is de nachtegaal 148.
Waarom de Maan zoo gaarn wordt aangeblikt? 252.
Waar 't hart niet voor een hooger wereld slaat 414.
Waar 't leven van gemaakt is 361.
Waar zijn de liedren, waar de tonen 243.
Wanneer de kindren groot zijn, enz. 188.

[pagina XXVI]
[p. XXVI]

Bladz.
Wanneer ik wandel langs den weg. 283.
Was op mijn versleten luit 73.
't Was de eerste thuiskomst na haar sterven 276.
Wat apenmoeder heeft voorheen 264.
Wat dwaasheid is het trotsch te zijn 294.
Wat een lied kan doen behagen 106.
Wat elk behaagt op d'eersten blik. 66.
Wat geef ik om een werelddeel? 355.
Wat gij me op tafel zet, mijnheeren 413.
Wat gij. onvatbaar voor bewijs 409.
Wat is er niet te hooren 67.
Wat kan, in 't Gooi, een schuldloos kind 104.
Wat maakt gij, in uw schoone zangen 350.
‘Wat Poëzie, en waar haar woon is?’ 252.
Wat pijnt ge u af, mijn goede heer 416.
Wat vleesch noch bloed 139.
Wat 's aardsche roem? enz. 100.
Wat schoon is moet eenvoudig zijn 47.
Wat 's de schoonste en zoetste traan 86.
Wat smeedt gij, Smid? enz. 179.
Wat staart gij, met kortzichtige oogen 107.
Wat voor de vuist wordt toegediend 412.
Wat wil men toch in Nederland? 248.
Wee, die zijn ‘Ik ga sterven’ spreekt 180.
Ween, trouwe liefde, ween 108.
Weer zoo'n beklaaglijke 261.
Wees in de keus tusschen dezen zorgvuldig 402.
'k Weet dat er twee Genèves zijn 147.
Welk een vreugd in uw jeugd, welk een gloed in uw bloed 111.
Wie heeft ooit den Bijbel mij 249.
Wie is de Engel, die daar komt 341.
Wie wordt door elk bemind? enz. 190.
Wie zal u drukken aan zijn hart 240.
Wie zal uw lijden ons verhalen 34.
Wie zegt daar ‘'t is nog tijds genoeg’ 289.
Wil d'arbeid van 't nadenkend hoofd 398.
Wilt ge dat we u metterdaad 269.
Wilt ge ooit iets goeds beginnen 348.
Wilt gij zien een schoone maagd 130.
Winschotens vreugde stijgt ten top 325.
Wordt u de aarde droef en duister 65.
Wij waren verloren: gij hebt ons gezocht 183.
Wij zijn kindren van ons land 99.
 
Zaagt gij hoe die ster verschoot? 129.
Zeer zelden is ons de eer beschoren 48.
Zeg uw gedachte, zing uw lied 72.
Zeven en een is acht 121.

[pagina XXVII]
[p. XXVII]

Bladz.
Zie op de bruine heide 298.
't Zit in de golf van Napels niet 271.
Zoet Holland, lieflijk Holland, enz. 396.
Zoo als God mijn hart aan u gesnoerd heeft 409.
Zoo ge u goede menschen op wilt voeden 110.
Zoo gij gelukkig zijt, mijn vriend! 265.
Zoo gij mij boeien wilt en treffen 62.
Zoo kirde de tortel, zoo geurde het kruid 349.
Zoo velen zwelgen in het Overbodige 265.
Zou 'k mijn naasten ooit berooven 300.
Zult gij de wereld gadeslaan 269.
Zijt mij gegroet, Met blij gemoed 47.
Zij waren beiden frisch en sterk 236.
Zij zeggen: ‘Laat uw dwaas vooroordeel varen! 234.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken