Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Korenbloemen (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van Korenbloemen
Afbeelding van KorenbloemenToon afbeelding van titelpagina van Korenbloemen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

ebook (3.12 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Korenbloemen

(1853)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Heilige onderwerpen.

[pagina 3]
[p. 3]

Eens konings tranen.

I.

 
Vergeet uw vrees voor louter vreugd,
 
Wees, Dochter Sions! wees verheugd,
 
En laat uw psalmen stroomen:
 
Uw Vorst en Heer zal komen!
 
 
 
Hy komt, de koning lang verwacht;
 
Maar houdt, eenvoudig, arm, en zacht,
 
Op 't needrig lastdiervolen
 
Zijn majesteit verscholen.
 
 
 
Hoe trekt de schaar hem in 't gemoet,
 
Het hart vol vuur, het oog in gloed,
 
Hoe schudt men met de palmen,
 
En doet hozanna's galmen.
 
 
[pagina 4]
[p. 4]
 
‘Hozanna! zegen over hem
 
Die nadert tot Jeruzalem,
 
Die komt in naam des Heeren,
 
Hozanna, God zij eeren!
 
 
 
Hozanna! eer zij God gebracht,
 
Tot in den hemel van zijn kracht,
 
Tot in de hoogste plaatsen!’
 
Dat berg en dal 't weerkaatsen.
 
 
 
Aanschouwt hem! Goedertierenheid
 
Ligt op zijn aanzicht uitgespreid;
 
Genade is op de tippen
 
Dier lachelende lippen.
 
 
 
Ziedaar het godlijk aangezicht
 
Van die den blinden heeft het licht,
 
Den stommen spraak gegeven,
 
En Lazarus het leven!
 
 
 
Valt, palmenmeien! voor dien Heer
 
Uit de uitgestrekte handen neêr;
 
De kniën moeten buigen,
 
Waar hart en lippen juichen!
 
 
[pagina 5]
[p. 5]
 
Hoe klopt de boezem die hem prijst,
 
Wanneer men van den grond verrijst,
 
Maar 't opperkleed laat blijven
 
By palmen en olijven.
 
 
 
Rijd, koning vol zachtmoedigheid!
 
Rijd zacht op 't pad aldus bespreid,
 
En laat uw oogen waren
 
Langs de opgetogen scharen.
 
 
 
Trek door het bloeiend, vruchtbaar dal,
 
Dat nooit uw hart vergeten zal,
 
Waar 't liefde vond en vrede...
 
Zijn nardus-geur trekt mede.
 
 
 
Bestijg op 't veulen, nooit bereên,
 
Betfagees heuvlen een voor een,
 
Waar dadelen en vijgen
 
Voor u de kroonen nijgen.
 
 
 
Rijd, rijd voorspoedig, naar uw woord,
 
Tot d' afgang der olijven voort;
 
Straks zal uw oog aanschouwen
 
Jeruzalems gebouwen.
 
 
[pagina 6]
[p. 6]
 
Daar ligt de stad, de koningstad,
 
Op tempel en paleizen prat,
 
Daar ligt zy, de overschoone,
 
En vonkelt met haar kroone.
 
 
 
Daar ligt de stad, der steden eer,
 
Waar zich de stammen van den Heer,
 
Om voor zijn oog te naderen,
 
Hem lovende vergaderen.
 
 
 
Hoe heerlijk pronkt, hoe vrolijk zwiert
 
Het prachtig feestkleed, dat haar siert,
 
En laat zijn breede zoomen
 
Langs al haar bergen stroomen.
 
 
 
Hoe breekt de schaar, die om u sluit,
 
In hooger jubelkreeten uit,
 
Zoo ras zy aan hun voeten
 
Uw koningstad begroeten.
 
 
 
Hoe heft zy van uw wonderdaân
 
Met dubbelde hozanna's aan,
 
En trekt er hupplend henen:
 
Maar 's konings oogen weenen.
 
 
[pagina 7]
[p. 7]
 
Hoe vrolijk worden, daar zy trekt,
 
De wedergalmen opgewekt
 
Van Sions bergvalleien:
 
Maar 's konings oogen schreien.
 
 
 
Zy schreien. Want de koning kent
 
De stad die Gods profeeten schendt,
 
En overdekt met wonden
 
Wie God haar heeft gezonden.
 
 
 
Zy schreien. Want de koning laat
 
Den bloedvlek op haar schoon gelaat,
 
De lastring op haar lippen
 
Zijn aandacht niet ontslippen.
 
 
 
Jeruzalem! Jeruzalem!
 
Gy zult het roepen dezer stem,
 
Het galmen dezer kooren,
 
By uw altaren, smooren.
 
 
 
De blijdste schaar zwijgt ras verschrikt
 
Als gy haar toornig tegenblikt;
 
Slechts wordt in kindermonden
 
't Hozanna nog gevonden.
 
 
[pagina 8]
[p. 8]
 
Maar blijve ook 't kinderlipjen stom,
 
En doe, van uit het heiligdom,
 
't Gekrijsch der lasterkreeten
 
't Hozanna gantsch vergeten;
 
 
 
Zelfs daar gy met uw banvloek doemt,
 
Wie slechts zijn naam met eerbied noemt,
 
Hem zal geen lof ontbreken:
 
Uw steenen zullen spreken.
 
 
 
Uw steenen dronken woorden in
 
Van goddelijke menschenmin,
 
Uw steenen zagen wonderen,
 
Die ze in uw ooren donderen.
 
 
 
Uw steenen, doof Jeruzalem!
 
Zy roepen, met onsmoorbre stem,
 
Zijn schriklijk Wee! u tegen,
 
Ook schoon zijn lippen zwegen.
 
 
 
En als uw vijand om uw wal
 
Straks een begraving werpen zal,
 
En u rondom benaauwen,
 
Met kinderen en vrouwen:
 
 
[pagina 9]
[p. 9]
 
Hoe zal 't geween, 't gejoel, 't verward
 
Gejammer van uw woede en smart,
 
't Vertwijfelende gillen,
 
Door dag noch nacht te stillen;
 
 
 
Hoe zal het ruiselende bloed,
 
Dat door uw straten zijplen moet,
 
Waar broedermoordenaren,
 
Met pest en honger, waren;
 
 
 
Hoe zal, by 't steigren van den nood,
 
Het vruchtloos zoeken van den dood,
 
't Vergeefs verbrijzling vergen
 
Van heuvelen en bergen;
 
 
 
Hoe zal de schelle wanhoopkreet
 
Van moeders, met het staal gereed
 
Haar kroost door 't hart te steken,
 
Uws konings eere wreeken.
 
 
 
Straks als het heilig grondgebied
 
Den gruwel der verwoesting ziet,
 
De vlam des vuurs zal naken
 
Tot tempelwand en daken:
 
 
[pagina 10]
[p. 10]
 
Hoe schriklijk zullen wederom
 
De muren van het heiligdom,
 
In 't wagglen, kraken, splijten,
 
Tot eer uws konings krijten!
 
 
 
Geen steen van heel uw trotsche wal
 
Zoo vast en heerlijk, of hy zal
 
Van uit zijn voegen breken,
 
Geen steen of hy zal spreken.
 
 
 
Verhef dan, by 't verwoeste huis,
 
Uw klachten over 't rookend gruis,
 
Ween luid! de stem dier steenen
 
Roept luider dan uw weenen.
 
 
 
Of smoor uw klachten, en verzend
 
Uw kwijnend kroost tot 's aardrijks end:
 
De bloedige asch en kolen
 
Kleeft wroegende aan hun zolen.
[pagina 11]
[p. 11]

II.

 
Uw koning middlerwijl volbrengt
 
Zijn zegetochten ongekrenkt,
 
En gaat van oost tot westen
 
Zijn vrederijksthroon vesten.
 
 
 
Verwerpt het kroost van Abraham
 
Den leeuwenwelp uit Judaas stam:
 
De heiden zal hem kroonen...
 
Uit steenen Abrams zonen!
 
 
 
Houdt Jakobs dolend huisgezin
 
Zijn plechtige hozanna's in:
 
In honderd nieuwe talen
 
Hoort hy zijn lof herhalen.
 
 
 
Verdort het oostersch palmenblad
 
Daar 't zich terughoudt van zijn pad:
 
Het noord noopt pijn en eiken
 
Hem duurzaam loof te reiken.
 
 
[pagina 12]
[p. 12]
 
Het westen, door geen zee gestuit,
 
Rekt voor dien vorst zijn grenzen uit,
 
Wien 't aangename zuiden
 
Begroet met bloem en kruiden.
 
 
 
Wat nood dan, koning! al veracht
 
U 't muitend Isrel, de aarde wacht.
 
Reeds hoort gy, dezer dagen,
 
De grieken naar u vragen.
 
 
 
Wisch van uw stralende gelaat
 
Dien traan, die in uw oogen staat:
 
Het wederhoorig harte
 
Verdient geen zulke smarte.
 
 
 
Laat, daar gy tot een kampstrijd trekt,
 
Die heel een wareld heil verstrekt,
 
Het oog van uw getrouwen
 
Een blij gelaat aanschouwen.
 
 
 
Geniet de hulde, die u wacht
 
Van heel het menschelijk geslacht;
 
Maar spil geen kostbre tranen
 
Aan trouwlooze onderdanen.
 
 
[pagina 13]
[p. 13]
 
Is niet de grond, dien gy betreedt,
 
Tot drinken van uw bloed gereed?
 
En zoudt gy dien besproeien
 
Met tranen?... Maar zy vloeien.
 
 
 
Zy blijven vloeien.... Moordnaarskrocht!
 
Voor u dit godlijk tranenvocht,
 
Volk, dat hem trapt op 't harte!
 
Voor u, voor u dees smarte.
 
 
 
Hy weet wat ijsselijke nacht
 
Hem in dit dal des Kedrons wacht,
 
Wat perskuip hy gaat treden,
 
Na dit bedrieglijk heden.
 
 
 
Hy weet wat strijd, wat heete strijd,
 
Hem tot der volken koning wijdt;
 
Hy weet in welke plassen
 
Hy zijn gewaad moet wasschen;
 
 
 
Hy weet, uw koning hoog geloofd,
 
Aan welk een doop hy 't buigend hoofd
 
En 't krimpend lijf moet leenen:
 
Maar dit doet hem niet weenen.
 
 
[pagina 14]
[p. 14]
 
U geldt zijn droefheid, u alleen,
 
O Israël, zijn vleesch en been,
 
Niets kan in west of oosten
 
Hem van uw afval troosten.
 
 
 
Geen grieksche aanbidding, eer, en lof,
 
Geen adelaren in het stof,
 
Geen aangegroeide scharen
 
Vertederde barbaren;
 
 
 
Geen uitgestoken heidenhand
 
Uit Mitzraïem of Moorenland;
 
Geen bloeiende woestijnen,
 
Waarop zijn licht gaat schijnen;
 
 
 
Geen héerschappy van vloed tot vloed,
 
Geen nieuwe wareld, aan zijn voet
 
Met schatten neergebogen,
 
Kan deze tranen droogen.
 
 
 
Ach Sion! dat, op dees uw dag,
 
't Zoo lang afkeerig oog nog zag
 
Wat tot uw vrede diende,
 
Die koningstranen ziende!
 
 
[pagina 15]
[p. 15]
 
Ach, dat gy 't onheil wenden mocht,
 
Zich spieglende in dat tranenvocht!
 
Ach, dat gy mocht bezwijken
 
Voor zulke liefdeblijken!
 
 
 
Dat de uitgebreide vleugelschaauw
 
U nog mocht bergen voor den klaauw
 
Des giers, die uit den hoogen
 
U reeds verslindt met de oogen.
 
 
 
Hoe menigmaal, Jeruzalem!
 
Heeft u des konings zachte stem
 
Gezocht byeen te gaderen...
 
Ach, dat gy nog kost naderen!
 
 
 
Gy wendt u af; gy blijft verhard;
 
Maar van zijn koninklijke smart
 
Zal 't oog der volken leeken,
 
Tot eens u 't hart zal breken.
[pagina 16]
[p. 16]

III.

 
En eenmaal breekt het. Eindlijk zullen,
 
Naar Gods bestel,
 
Ook uwe tijden zich vervullen,
 
O Israël!
 
Ook gy zult tot uw koning naderen,
 
Ook gy aanbidden aan zijn voet,
 
Hem kennende als de Hoop der Vaderen,
 
Die al uw jamm'ren enden doet.
 
 
 
De olijfstam zal, voor vreemde twijgen
 
Hem ingegrift,
 
Zijn sap in eigen hout doen stijgen,
 
Met nieuwe drift.
 
Het aaklig dal, waar 't doodsgebeente
 
Verstrooid, verdord, verworpen ligt,
 
Zich met een levende gemeente
 
Bevolken voor Gods aangezicht.
 
 
[pagina 17]
[p. 17]
 
En alle volkren, alle tongen,
 
Zoo verre en wijd
 
De lof diens konings wordt gezongen,
 
Wiens vleesch en been gy immers zijt!
 
Zy zullen zich om u verdringen,
 
En blijde en luid
 
Het groote Hallelujah zingen,
 
Dat op uw groot Hozanna sluit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken