Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IV. Hoofdstuk.
Hunne Toverijen, veelsins gepleegd, resen uit den selfden grond.

§. 1. DUs veel van alsulke konsten die op weetenschap sien, door gemeenschap met de Goden ofte Geesten, op allerleije wijse te bekomen. Nu sal ik ingelijx van de Magia spreken, die het doen beoogt: De Grieken gevense dien naam, hoewel ongriex; dan alle man gelooft schier dat het persisch is. Die taal egter heeft in stijl en oorsprong met d'hebreeuwsche veel gemeen; waarin illustratie haga overdenken, bepeinsen en illustratie Magé, een bepeinser of uitspreker van verborghentheden is. Ik heb in mijne Uitlegginge over Daniel. §. 62. daar het pas gaf, verklaard, wat de Magi geweest zijn. Eerst eerlijke luiden, die door behoorlijke middelen de geheime-
[pagina 17]
[p. 17]

nissen der Nature doorsochten, en daar door dingen deden die de gemeene geloof baarheid te boven gingen. Doch daar na in de konste, so't schijnt, te kort komende, wanneer sy reeds in aansien van 't volk, en ten hove, geklommen waren; sloegen aan't bedriegen: en de quaadaardigheid van sommigen onder de konste gemengd, bragt de selve in misbruik, en menigen mensch om goed en bloed. So verre dat de Heidenen dit slag van volk aan d'een kant ontsiende en eerende, om hunner geestigheid wille aan d'andere wederom schuwden en versmaadden. Hier van is't dat enigen van ouds af so wel in 't goed als in't quade van die konste zijn vermaard geweest. Apollonius Tyanaeus, wiens leven door Filostratus beschreven is, en Elymas, die sich tegen Paulus stelde, Hand. 13:6. ens. en de wijsen in Egypten en Babylonien, tot uitlegginge van hunner koningen dromen beroepen; Gen. 41. Dan.2. en 4. ja Moses self, en Daniel en die uit het oosten om den niewgeboren joodschen Koning sochten: Matt 2. schoon allegaar door de Magia beroemd, staan nochtans verscheidelik daar voor te boek. So veel verschilt het wie iet weet of doet; en of de konst en weetenschap behoorlik gebruikt of misbruikt word.

§. 2. Ondertusschen is dit eigentlik de kunst, diemen heden onder ons den naam van Toverye geeft. Agrippa van Nettenheim heeftse in twe soorten onderscheiden: waar af d'eenen Natuurlik, d'andere Konstig heten mag; also d'eerste natuurlike oorsaken hebbende ook natuurlike werkingen doet; maar de twede is door konst also gemaakt, ende heeft geene gemeenschap in de nature met de werkingen diese doet. Ik wil seggen, dat gelijk een handwerk mede vereischt, dat de Natuur hem de stoffe geven, en de kragt om te konnen werken; maar dat hy de stoffe dus of so werke, dat doet hy door de kunst alleen: also dese Konstenaars ook. Niet gelijk een akkerman, die maar d'aarde bereiden, en 't saad daar in werpen, of den boom planten kan; maar de vrugt self uit de Natuur, aldus door kunst geholpen, verwachten moet.

§. 3. De natuurlike Magia, seit Agrippa, meenense dat niet anders dan ‘'t opperste vermogen der natuurlike wetenschappen is: waarom sy deselfe den top en uiterste volvoeringe der Natuurkunde noemen; seggende dat het een werkelik gedeelte der natuurlike wijsheid is, die door't behulp der natuurlike kragten, uit derselver onderlinge regt tijdige toepassinge dingen te wege brengt, die elx verwondering te boven gaan. Meest gebruikten de Moren en Indianen dese Magia, voor so veel als sy 't vermogen der kruiden en steenen, en andere dingen van gelijken aart, uitwrogt. Daar na seit hy verder. De natuurlike Magia is derhalven dese, die de kragten aller natuurliker en hemelsche dingen doorsichtigd, en derselver medeneiginge met ene naauwkeurige schranderheid doorkropen hebbende; de verborgene en achterhoudende vermogentheden also ten voorschijn brengt; dat daar door wonderen, die's menschen vernuft verbysteren, worden uitgewerkt. En dit alles niet so seer door de konst als de Natuur; aan welke ‘als werkmeestersche sich de konste selfs als dienaresse onderwerpt. Dus

[pagina 18]
[p. 18]

konnense natuurliker wijse binnen tijds kruiden en rijpe vrugten, self ook ongedierte, doen voortkomen; alleenlik datse door natuurlike middelen, anderen onbekend, het gebrek des tijds weten te vervullen; gelijkmen in minderen trap van volmaaktheid aan de hoveniers bevind, dat elk yverende om de eerste te wesen, niewe vrugten levert, en de natuur door konst te hulpe komt; sonder nochtans andere middelen, dan die in de nature self zijn, te gebruiken. Het onderscheid bestaat slegs daar in, dat een Magus, die daar geheel sijn werk af maakt, door grondiger kennisse van de kragten der Nature, den gemeenen man, ja self den geleerden, welker weinige sich bemoeiden om sich so diep in de Natuur te begeven, merkelijk te boven gaat. Doch mitsdien dat dit alles dus verre buiten 't besondere behulp der Goden en der Geesten is: so en dientet sonderling tot onse sake niet. Dan alleenlik, om ons wel te leeren onderscheiden, 't gene buiten 't geschil is dat wy verhandelen willen, en 't gene daar toe behoort.

§. 4. Dus verre hebben wy dan der Heidenen Magia binnen de palen der Natuurkunde gesien: maar nu wil ik den Leser gebeden hebben, dat hy sig erinnere 't gene ik in mijne Uitl. over Daniel §. 25. uit Diodorus en Plinius aangetekend hebbe; dat de Magia, so alsse doorgaans van oudsher in 't gebruik was, de Wiskonst, de Geneeskonst, en den Godsdienst tot behulp nam; d'een op dese, d'andere op die wijse meest daar in besig zijnde. Daar uit is dan ook een ander onderscheid in d'oefeninge deser konst ontstaan: waar af sommige der genen die daar mede omgingen, Mathematici, Wiskonstige; andere Geneeskundige, en hateliker Venefici, Vergiftigers genaamd zijn. De eersten waren meest om wonderen, d'anderen om boosheid te doen.

Onder sulke wonderen magmen tellen de houtene duive van Archytas, welke vloog; en, de beelden van Mercurius die spraken. Maar de Vergiftigers doen dit: datse door ongewone, en dikmaals onbekende dingen, doch waar van sy die het doen de kennis hebben, datter die kragt in steekt; ende voorts op d'allerheimelijkste wijse, so weinig te merken, dat het naaulix geloofd kan worden geschied te zijn, de menschen of hun vee, of saak of suivel beschadigen en bederven. Dit is 't gene sy waarlik deden: maar 't gene sy daar en boven noch voorgaven, of self misschien ook geloofden te doen; was datse ook wel door kragt van kruiden, en ander stoffen, op allerleije wijse gemengd, menschen en beesten in malkanderen veranderden, en doden uit de graven trokken.

§. 5. Nu ook iets van de gemaakte Magia te seggen, die mag met reden also genaamd zijn: om datter niets in is van de Nature; maar dat de Kunst alleen werkt, de natuur vooronderstellende. Dese kan gevoegelik, schoon op veelerhande wijse in 't werk gesteld, onder den gemeenen name van Tovery, Besweeringe, of Beleesinge begreepen worden. Want wy noemen Tovery, al watmen houd dat door Duivels kragt en gemeenschap van de menschen word uitgeregt: 't welk nooit sonder d'eene of d'andere wijse van beleesingen geschied. Dese bestond altijd in 't gebruik van sekere woorden of tekens, gesproken of geschreven; beneffens sonderlinge gebaren, en ene wij-

[pagina 19]
[p. 19]

se van leven: door welk alles de Daemons hen te wille wierden, geheime dingen te openbaren, en wonderen, de Natuur te boven gaande, uit te werken. Also was der Heidenen gevoelen, datse buiten de voorseide natuurlike Magia, de grootste wonderen door de kragt der Daemons te wege bragten; welke sy door die Beleesingen aan sich verpligt hielden, om alsulke dingen te doen als sy begeerden gedaan te hebben.

§. 6. Hier staat ons wel op te letten: want gemeenlik by ouds ende noch de natuurlike Magia of Toverije van de konstige niet behoorlik onderscheiden word; alsomen d'eene dikmaals toeschrijft het gene d'ander eigen is. Self is van de genen die met dese kunsten omgaan sulken misverstand veel begaan, of in anderen gevoed. Want sommigen der selven, seit Agrippa, ‘zijn tot sulken uitsinnigheid doorgeslagen, datse meinen uit verscheidene t'samenvloejinge der sterren, door tusschenposinge der tijden, en sekere mate van evenbeeldinge, (in't Latijn proportio geseid) plegtig in acht genomen: op enen stip des tijds, ene voeglike afbeeldingen der hemelsche dingen, en enen geest des leevens en verstands te konnen verkrijgen: die dan van hen gevraagd zijnde antwoord geve, en geheimenissen ontdekke. Aan d'andere syde soudense der Nature toeschrijven 't gene de kragten der Nature te boven gaat: 't welk ik wederom niet beter dan met Agrippas woorden, daar voorgaande, seggen sal. Dit wil ik, seit hy, dat gy vor‘der weet: dat dese Magi niet alleenlik de natuurlike dingen doordelven; maar ook enigerwijse de Natuur uitvijten, en sich selven in de plaatse stellen; als de beweegingen , de getallen, de gestalten, de geluiden, de stemmen, de t'samenkomsten, de lichten, de neigingen des gemoeds, en de woorden. So beswoeren de Psyllie en Marfi de Serpenten en dedense vlugten: so stilde Orpheus met een gesang den zeestorm der Argonauten; en verteld Homerus, dat aan Ulysses het bloeden, door sekere woorden gestremd wierd: ende is de Wet der twaalf tafelen straffe gesteld, op de genen die het koorn also betoverden.

§. 7. Dit laatste moet ons niet vreemd dunken, self in heidensche tijden also genomen te zijn. Want de Magia of Toverkunst in 't gemeen en in haar sterven aangemerkt, wierd om hare diepgrondigheid geacht, om hare godlikheid (so als der Heidenen Goden hier voor beschreven zijn, geëerd, om hare kragtigheid ontsien, om hare nuttigheid (wel gebruikt zijnde) bemind: maar misbruikt, om harer boosheid en schadelikheid wille gehaat en gevloekt. Welk nu der verstandiger heidenen gevoelen van dit gansche werk geweest zy, dat sal ons Agrippa wederom uit den monde van Porfyrius, met dese woorden seggen. Porfyrius van dese Beleesing of Magia der godliker dingen redewegende, besluit eindelik, dat door deselve de siele des menschen wel kan bequaam gemaakt worden, om de Geesten en Engelen te ontfangen, en de Goden te sien: maar datmen door dese konste tot God naderen kan, dat onkent hy styf en sterk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken