Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XVI. Hoofdstuk.
Het besweeren van de Geesten was by d'oude Kristenheid ten deele gelaakt, ten deele geloofd en gebruikt.

§. 1. NU volgt, dat wy hier vernemen, wat gebruik van Wichlary of Tovery in dien eersten tijd der kristen Kercke zy bekend geweest. Beide wierd by de genen die sich catholicos & orthodoxos, dat is van d'algemeene en regtsinnige Kerk noemden, als onbetamelik verworpen: doch men dient te weten, op wat grond. Want het was niet so seer, om datse die konsten en 't gebruik daar af in waarheid onmogelik en in de daad bedrieglik docht. Want anders dedense genoegsaam blijken, datse niet alleen enige kragt der besweeringe erkenden; maar ook, datse 't gebruik daar af niet altijd verwierpen; self dat gene metter tyd by den Doop plegende, 't gene men noch heden Exorcismus Besweeringe noemt. In 't Pausdom is dat over al in vollen swang, en by sommige Protestanten noch niet afgeschaft. Hoewel 't noch geen tyd is, om daar af te handelen; men siet echter dat het ouder herkomst is, so de schriften sommiger leeraars klaar getuigen. Doch eerst laat ons horen hoe de wetten in die eerste Kristenheid tegen dat volk donderden, die sich met Besweeringen bemoeiden.

§. 2. In 't 9. boek der keiserlike Regten, onder 't 18. opschrift, de Maleficis & Mathematicis, was 't gebod van keiser Constantijn. I.5. Niemant vervordere sig, enen Offerwichelaar of Wikker of Sterrengisser te vragen. Den Vogelwichelaars en Waarseggers sal men den mond snoeren. De Chaldeërs en Toveraars, en d'anderen diemen gemeenlik Kollen (maleficos) noemt, salmen om hunner veelvuldige misdaden wille niet toelaten iets te onderneemen. Men sal alle nieuwsgierigheid der Godsvraginge (Divinatio) voor eewig swygen. So iemant onsen bevelen niet gehoorsaamt, sal metten sweerde geregt worden, datter de dood na volge. Gedaan tot Milanen den 25. van Lowmaand des jaars 337. Wederom by de keiseren Valentyn, Theodosius en Arcadius. So wie iemant bevonden sal hebben met de sonde van Toverij besmet te sijn; den zelven in hechtenis bekomen hebbende, sal hy hem aanstonds als enen vyand van des menscheliken geslagts in't openbaar voor de regters stellen. ens. Romen den 17. van Oogstmaand 389. De vordere inhoud deser wetten, aldaar breder te lesen, is den regtsgeleerden genoeg bekend. Constantijn had al in 't begin sijner regeeringe in 't jaar 312. de straffe des vuurs gesteld op degenen die sich sulker misdaad schuldig maken souden, en den aanbrenger prys beloofd; als uit de 3. wet aldaar te lesen staat.

§. 3. 't Was echter, als geseid, om 't bedrog so seer niet dat die menschen

[pagina 86]
[p. 86]

pleegden: dewyle men hen te swaarder straffe weerdig oordeelde om de bose baden, waar mede men geloofde datse waarlik aan vee of menschen schade deden; mits de hoofdstoffen selfs door hunne besweeringen te beroeren. Sulx blykt klaarlik uit de 6. Wett, door Constantinus en Iulianus 357. gemaakt. Veelen ontsien sich niet, de hoofdstoffen (elementa) door toverkonsten te beroeren, ende 't leven der onnosele menschen te krenken; de Geesten der doden tot sich te roepen (Manibus accitis) en sich stoutelik te beraden, om elk sijne vyanden door quade konsten te vernielen. Waar uit klaarlik is te sien, dat den Toveraren ofte Besweerders tweederhande vermogen toegerekend werd. 1. De hoofdstoffen te bewegen en te ontstellen, en 2. de Geesten te verwekken of te doen opkomen, en met hen te spreken. Het quaad derhalven dat die menschen deden, heeft na hun oordeel daar in bestaan, datse gemeenschap met de geesten hadden, en den menschen door derselver kragt en boosheid allerhande leed aandeden. So datmen geensins twyfelen mag, of dit is in dien tyd het algemeen gevoelen in de kristenheid geweest.

§. 4. Sulx geven de voornaemste leeraars van dien tyd insgelyx te kennen, welker ik slegts weinige, doch genoeg ter proeve, hier benevens melden wil. Iustinus Martyr heeft hier d'eerste plaats die in de tweede eew, in sijn tweede Verantwoordschrift te kennen gaf, dat hy de kragt der heidenscher Wichlaryen erkende: mitsdien dat hy daar pag. 65. na den niewen keulschen druk aldus van schrijft. Self de voorwikkingen uit de doden, en 't spiegelkyken van onbesmette jongelingen, en 't uitroepen van de zielen der doden, en degenen die by de Magi Droombedieders en Bysitters genoemd zijn, en 't gene verrigt word door degenen die daar in bedreven zijn; sulx alles moet u doen geloven, (dus spreekt hy tot de Heidenen) dat de zielen na den dood noch gevoelig zijn. Hier af en verschilt niet veel, 't gene hy in de T'samenspraak met Cryson den Iode schrijft, pag. mihi 311. ‘dat alle Daemones door besweeringe in den naam van Iesus te verwinnen zijn: maar dat geen Iode sulx met den naam van enigen Koning, Profeet noch Patriarch, dan misschien noch wel door dien van Abrahams, en Isaax, en Iacobs God, verrigten sal. Anders dunkt hem evenwel, dat de Daemons uit dat slag van waarseggers datmen Buiksprekers noemt, den besweerder waarlik antwoord geven: sulx uit de 81. vrage en t' antwoord dat hy daar op past, klaar genoeg te merken is.

§. 5. Verder gaande hebben wy nauwelix meer van node, dan der vaderen gevoelens van de kragt der Besweeringe, so wel der Heidenen als der Kristenen, te verneemen. Cyprianus komt my in de derde eewe voor: die, so veel den kristen dienst betreft, genoegsaam te verstaan geeft, dat het H. Doopsel kragtig is, om den bosen geest (welken hy dan ook geloven moet dat den dopeling van eersten aan beseten heeft) door seegening in Chrisus name te verjagen. Want hy schrijft in den 7. brief des 4. boex, dat gelijk Farao na langen tegenstand eindelik in 't water versmoord is; also de Duivel noch heden van de Besweerders, met menschen stemme, doch door Godes kragt, gegeesseld en gepynigd word. Want (seit hy een weinig verder) wanneer het tot

[pagina 87]
[p. 87]

het heilsaam water en de heiligmakinge des Doopsels komt, so moetmen weten en vertrouwen, dat de Duivel daar verdrukt word, en de mensch aan God geheiligd door sijne barmhertigheid verlost. En daar meent hy, gaatet mede, gelijkmen aan de schorpioenen en serpenten siet, datse tegen 't water niet en mogen: en dat desgelyx de helsche slange 't water des H. Doopsels niet verdragen kan.

§. 6. Deselfde kragt schijnt hy ook den name J E S U S toe te schrijven, wanneer hy in sijn sermoen over den Doop van de gewinsoekende besweerders, questuariis exorcistis spreekt: ebediunt Daemones exorcistis, de Daemons gehoorsamen de Besweerders: seggende, Christus weten wy, en Paulus kennen wy; en in Christus naam, welken Paulus predkit, besworen zijnde, gaan wy heen. Dit schijnt hem toe, isser so mede gelegen, gelijk de Doop goed was, het zy dat Paulus of dat Iudas doopte, sonder dat hy aanmerkt, of die eigenbatige Besweerders so wel tot sulx te doen van God gelast waren, als men sekerlik weet dat Iudas was.

§. 7. In de vierde eewe sal ons Lactantius wederom wat seggen. Van de Besweeringe eerst, om dat wy nu daar mede besig zijn. Hy meint dat daar vry wat kragts in steekt. Want in 't 2. boek §. 15. schrijft hy, dat de Duivels voor de regtveerdigen, dat is die God eeren, bevreesd zijn: also sy in sijnen name besworen, uit de Lichamen vertrekken. Door welker woorden als met swepen geslagen, sy niet alleen bekennen Daemons te zijn: maar ook hunne namen melden, degenen die in de tempelen aangebeden worden. Want hy meint dat de bose geest, hoe groten leugenaar hy anders is, of die besweeringe niet liegen kan: maar door godlike kragt geperst zijnde de waarheid spreekt.

§. 8. Dit niet alleen: maar hy staat ook toe, gelijk Cyprianus, dat de Magi of heidensche Tovenaars magtig zijn, de bose geesten te belesen. Want daar mede poogt hy Epicurus en sijn volk te overtuigen, datter Geesten in de weereld, en der menschen Zielen onsterflijk zijn: tot welken einde hy in 't 7. b. §. 13. met dese woorden spreekt. Sekerlik Democritus, Epicurius en Dicaearchus souden van den ondergang der Zielen niet derren reden kavelen, daar een Magus by stonde: die door sekere verssen de Zielen van d'onderaardschen wist op te trekken en ten voorschijn te doen komen, en sich aan de menschen te vertonen en te spreken, en toekomstige dingen te voorseggen: ofso sy sulx derden bestaan; sy souden door de sake self, en dadelik bewys verwonnen staan.

§. 9. Hier mede kan ik evenwel niet over een brengen, 't gene ik by hem in 't 2. boek. §. 14. lese: dat de Tovenaren (Magorum) konst en vermogen enkelik in de aanblasingen der geesten bestaat: van welken sy (de geesten meent hy) geroepen, de ogen der menschen door beguichelinge verdonkeren en afleiden; datse niet en sien het gene is ende meinen te sien het gene niet en is. Ginder schijnt hy te geloven dat de Daemons waarlik iet doen: en hier geeft hy te verstaan, dat het maar bedrog is. Niettemin komt hy hier in met hem selven overeen, dat de Besweerders met de bose geesten ommegaan, en dat hunne besweeringen kragtig zijn, om hen te doen seggen en verrigten 't gene men van hen eischt: doch dat d'uitwerkinge der geheele belees konste aan de Geesten, en niet aan de Belesers toe te schrijven is.

[pagina 88]
[p. 88]

§. 10. So meint hy, dat de bose Geesten, sich in alle die konsten mengden, welke hier voor in 't 3. hoofdstuk uit der ouden Heidenen seden verhaald zijn: ja dat het altemaal derselver vonden zijn. Dit zijn daar af sijne woorden lib.2.c.16. Derselver vinden zijn, (hy spreekt daar van de Daemones) de Sterrenwikkerye, Offerschouwinge, Vogelkakelinge, en de Godspraken self, somense noemt, en de Lykgissinge, en de Toverkunde (Magia) en wat quaads dat meer by de menschen omgaat, hetzy opentlik of bedekt. Welk altemaal in sich selve valsch is: maar die selfde stichters van dat werk doen met hunne tegenwoordigheid, dat het voor waarachtig aangenomen word. Dus wetense der menschen licht gelovigheit door ene gemaakte godlikheid te misleiden, dewyle sy met de waarheit te seggen geen voordeel sien te doen. Ik soude noch mede iet uit de twee volgende eewen bybrengen, maar nadien ik niet veranderlix daar in bespeure, dat weerdig is verhaald te werden; ende alreeds misschien te lang ben opgehouden, daar het tijd wordt om ter sake self te komen: so en wil ik mijnen leser met geen overtollig werk verveelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken