Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XVIII. Hoofdstuk.
De leeringen aleer den Manicheën toegeschreven zijn ene mengelinge van die alle, en de bron der gemeenste gevoelens hedendaags.

§. 1. BY aldien dit nu ons werk moest zijn, dat wy sekerlik weten mogten, welk der ketteren, by ouds also genoemd, waaragtig gevoelen geweest zy; gelijk sich sommigen des geerne bemoeijen: sy soude moeten verlegen staan. Want nadien hunne eigene boeken, so veroordeeld, so verloren of te soek gebragt; nu niet meer voor handen zijn: so en magmen degenen, die tegen hen wanneerse leefden in 't strijdperk zijn geweest, niet blindeling geloven. Hun geesteliken yver voor de waarheid was veeltijd met wat vleeschelix vermengd: sulx sy den partijen wel iet opdichten

[pagina 93]
[p. 93]

konden, dat so boos niet en was, of qualik verstaan, of niet wel verklaard. Niet wel ware 't anders mogelik geweest, dat Augustijn al in sijnen tijd meer dan honderd ketterijen telde; om misschien Epifaniers, die (gelijk hy in de voorrede en in 't 57. capittel de Haeresibus meld) hem met de tsestig was voorgegaan, voor al niet te verkleinen. Want Celsus, van d'alleroudste tijden af datter boeken bekend waren, noch maar honderd hoofdleeraars onder 't Heidendom wist aan te wijsen: welke ieder noch geen besondere sekte maakte; maar wel in hunder voorouderen schoenen traden. Wie sal nu denken, dat het Kristendom, 't welk Gods eigen woord ten regel heeft, in veel korter tijd noch meer verdeeld geweest zy, dan 't Heidendom was, dat op so ongewisse gronden rusten?

§. 2. Wat nu der Manicheërs leeringen betreft: na deselve soudemen Augustinus aldernaast moeten vragen, die der self mede besmet geweest is; ende in 't 46. Hoofdstuk van de ketterijen daar af schrijft. Ik sal hem echter met bescheid daar in volgen, omredenen terstond gemeld. Daarenboven geeft hy my self ook noch quaad vermoeden: dewyle hy in sijne voorrede ad Quodvultdeum schrijft, dat hy in dit boexken van de ketterijen datgene tonen wil, unde possit omnis haeresis, & que nota est & quae ignota, vitari; waardoor men alle kettery, so bekend als onbekend, schuwen mag. Want dat onbekend was moest niet veel te beduiden hebben: ende derf ik seggen, dat het geen kettery is die niet bekend is; also 't gene dien naam heeft, het dan eerst word wanneer 't bekend word: Doch daar af en geeftet nu geen pas te spreken. Dan 't gene ter sake dient: deselfde vader Augustijn, in 't selfde boek van de Manicheën schrijvende, geeft hen wel iet na, quamlibet negent se pertinere, hoe seer sy ook lochenen dat het hen aangaat: gelijk hy self aldaar bekent. Nadien dat hy ook alles niet onderscheidentlik verhaalt, wat hun gevoelen zy, self in 't stuk dat wy behandelen: so wil ik Danaeus liever volgen, die uit het selfde en noch meer schriften, so van Augustinus als van anderen, de voornaamste stukken uitgetrokken heeft; waar af ik hier alleenlik so veel melden wil als dit werk betreft.

§. 3. Aangaande God en de Geesten, so word hen nagegeven. 1. Dat ‘sy twee eerste beginselen stelden, tegen malkanderen strijdig: 't een goed, en oorsprong van al wat goed is; het ander quaad, zynde stichter van het quaad, en de vorst der duisternisse: 't gene God, en dese de Duivel en Hyle, (dat is, de Stoffe) genaamd. Sommigen hunder onderscheiden den Duivel van den Vorst der duisternisse, en vertalen de woorden Ioh. 8:44. op 't einde niet gelijk wy, Vader derselve, t.w. der leugen; maar Vader desselven, t:w. des Duivels.

2. Van den goeden God seggense dan, dat sijn wesen stux gewijs door alle schepselen verspreid, en denselven inklevende is: 't welk sy met vele wonderlike uitbreidingen verklaren. Dit van God en den Duivel, so veel als beider wesen en bestaan betreft, de volgende stukken raken hun bedrijf.

§. 4. 3. 't Volk der duisternisse raakten aleer in strijd met het volk des

[pagina 94]
[p. 94]

‘lichts: mits dat de goede God selfs de duisternis op 't lyf viel, door sekere sijne voornaamste Geesten, uit sijn eigen wesen voortgebragt; die echter te kort schietende gevangen wierden. Doch dat Christus quam, om dit weer goed te maken: zijnde, uit sekeren eersten mensche geboren, die den strijd allereerst begonnen hadde.

4. Dat echter Christus self de slange zy, die Adam en Eva verleid heeft.

5. Dat deselfde thans aan de Sterren verknocht, en besonder in den luchtigen kloot der Sonne geplaast is: in welken sin sy sijnen Hemelvaart verstaan.

§. 5. 6. De illustratie of Zielverwisselinge wierd by hen in dier voege ‘geloofd, dat de Zielen in sodanige lichamen overgaan, als sy in dit leven meest bemind of beledigd hebben. Die muis of vliegen gedood heeft, sal tot straffe in sulk eens lichaam varen moeten. Ook sal iemants staat na dit leven strijdig zijn met den genen die hier geweest is: te weten, daar arm die rijk hier was, en daar rijk die hier arm was.

7. Self stellense, dat ieder mensch twee Zielen heeft, welker eenen altijd tegen d'ander strijd. Dit zy hier genoeg. Met hunne vordere leeringen hen by den selven Danaeus toegeschreven tot 21. toe in alles en waar van d'overige noch grover luiden, hebben wy te deser plaatse niet te doen.

§. 6. Ondertusschen of dit voorverhaalde ook so plomp van hem geleerd of geloofd zy, als 't hier wel word opgegeven; daar op wil ik mede also vast niet staan. Niet te min mag ik 't wel veilig stellen: gemerkt datter niets so grof onder loopt, of daar word diergelijk noch op heden wel geloofd. Het vervolg van dit werk sal ons dat wel haast doen sien: en 't gene meest daar ontrent omgaat, heeft ten minsten veel gemeinschap met het eerste en derde stuk. Het zy dat iemant als uit de Schrift; of, sonder daar op acht te slaan, uit sijn eigen gevoelen van den Duivel en de Geesten spreekt: het komt daar meest op uit: God en de Duivel, 't een rijk staat tegen 't ander; en hoewel men den Duivel stelt onder Gods bedwang; sijn rijk openbaart sich echter meest. Men gelooft niet dat God heden meer mirakel doet: maar den Duivel schrijft men wonderen toe, die alle Gods werken in de Schrift gemeld te boven gaan. Men gelooft datter Engelen zijn; en uit de Schrift, datse ontrent de gelovigen hun gedurig leger staan: dat de Duivel wel omloopt, om hen, (so hy ergens kan) leed te doen ; maar dat sijne woonplaats in der helle is. Ondertusschen hoortmen selden iemant spreken, dat hem een Engel ontmoet is; maar de Duivel spookt gedurig om ons heen. Schijnt 'er iets voorspeld of voorseid; men denkt nooit dat het van een Engel, maar wel van den Duivel is. D'een is beseten, d'ander betoverd; daar door spreekt hy vremde talen: seit en doet hy vremde dingen, en melt het gene dat verborgen was. Maar niemant heeft byna van enigen Engel so grote gedachten. Heeft hy enigen goeden inval gekregen, hoe gering 't ook zy; dat acht hy van den H. Geest te zijn: d'Engelen (schijnt wel) schat hy daar toe niet mans genoeg, daar denkt hy niets eens aan. Maar de Duivel doorwroet sijne innigste gedachten, stoort sijne heilsaamste voornemens, port hem geduriglik

[pagina 95]
[p. 95]

ten quade: en somen hem van misdaad overtuigt, de verschoninge is terstond gereed, de Duivel heeftet gedaan.

§. 7. Nademaal dan noch Heidenen by ouds of hedendaags; noch Ioden, noch Mahometanen, noch d'eerste Kristenen in alles ooit van dat gevoelen zijn geweest; 't welk nochtans met dat van Manes, alsmen siet, so veel gemeenschap heeft: so en weet ik anders niet te denken, of die leere, in de derde eew eerst opgekomen, en tersont van alle kanten door getrouwe leeraars aangevochten; heeft sich verder dan in Asien verspreid, ende in Europa langer opgehouden danment meint. En dat is geen wonder; somen 't regt bemerkt. Want de menschen dikmaals met de letterlike tegen-spraak te vreden zijn, om den naam te hebben, dat ene dolinge weerleid is: terwijle sy de sake self echter in hun herte voeden: en also wanneer 't 'er op aan komt met de genen eens zijn welker bastaardleeringen sy schijnen, ja selfs ook meinen met hert en monde te verfoeyen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken