Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De betoverde wereld (1691-1693)

Informatie terzijde

Titelpagina van De betoverde wereld
Afbeelding van De betoverde wereldToon afbeelding van titelpagina van De betoverde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (102.75 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De betoverde wereld

(1691-1693)–Balthasar Bekker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige

Openinge van het IV. Boek.

MEn hadde reden om te denken, dat de saak hier mede soude zijn genoeg gedaan: maar d' Ondervindinge, de meesteresse aller dingen, op ene menigte exempelen berustende, schijnt ons hier in den weg te zijn; alsomen sich daar op beroept, en dat met sulken kragt, dat d' ooren doof staan voor de redenen tot hier toe bygebragt. Uit dese oorsaak voeg ik by de drie voorgaande boeken noch het vierde, om dese Ondervindinge ten gronde toe te ondersoeken: op datmen niet en segge, dat ik met mijne niewe leer de gansche weereld tegenspreke, die vol zy van klaarblijkelike proeven sulker werkin-

[pagina 21]
[p. 21]

gen des Duivels, als ik ontkenne dat er zijn. Ik onderscheide die in eigene ondervindinge, en die ons word van anderen gemeld. Self gaat voor al: maar om niet mis te gaan, so toon ik eerst, hoe verre dat een mensch op eigen ondervindinge betrouwen, en dan hoe verre dat hy anderen daar in geloven mag. De elf voorste kapittelen behoren tot het eerste, de 22. volgende tot het tweede deel, en de twee laatsten tot besluit.

Nu is een ieder deel in desen wederom op eenerleye wijs in tweën onderscheiden: also ik beider zijds het onderrigt, dat ik daar nodig achte om wel toe te sien, dat niemant lichtelik bedrogen werde, met veel exempelen bekleede. Het Onderrigt van 't eerste deel is van 't begin af tot aan 't vijfde hoofdstuk; d' exempelen van daar af tot in 't elfde. Doch heb ik 't een van 't ander so niet konnen scheiden, of hebbe 't Onderrigt self met exempelen doormengd; en ook d' Exempelen met enig onderrigt, daar 't nodig, of ten minsten dienstig scheen.

Ik geve dan tot Onderrigt in 't eerste Deel te kennen, dat weinige van ons bequaam zijn, om behoorlijk oordeel van die dingen op te maken; of ook wel dat ons de gelegentheid ontbreekt, om alles wat tot volle kennisse vereischt word te vernemen. Het eerste stelle ik in 't vooroordeel, daar wy mede ingenomen zijn, als ook de vreese en den schrik, die ons op sulk een voorval overvalt; in 't eerste hoofdstuk: alsmede in gebrek van kennis, wat de kragten der natuur vermogen; het zy om iets te werken, in het twede het zy om iets alleenlik te doen schijnen dat so niet en is, in 't derde hoofdstuk; het zy ook om 't bedrog te merken van de menschen, en de kragt der konst en oefeninge, die ons sulke dingen die sy maar natuurlik doen, voor tovery doen aansien en geloven. Hier van geef ik verscheiden proeven in het vierde hoofdstuk: en dan belangende het ander lid, te weten de Gelegentheid dikmaals ontbreekende, om achter het geheim der konst of der Natuur te komen, in het vijfde.

D' Exempelen beginne ik in het selfde vijfde hoofdstuk van de Spokery; in 't sesde spreek ik van Besetenen en van Betoverden, die my bejegend zijn. Ik oordeel daar uit van dien seer vermaarden Papegaaj, dienmen geloofde dat betoverd was; dat voorval met ene andere ondervindinge my self bekend daar mede vergelijkende, in 't sevende kapittel. Ik ga van die betoverdheid des Lichaams tot de Ziel: en meld in 't achtste hoofdstuk eigene ondervindinge aan meer dan een persoon, en op verscheide plaatsen, en voornamelik tot Franeker. In 't negende vertoon ik een aanmerkens waardige historie, ter selfde stede voorgevallen, en die my aller meest geoefend heeft. Daar by acht ik dan aldernaast te passen het bedrog van Tovery, onlangs te Kampen klaar ontdekt, en my na mondeling berigt ook in geschrifte toegesonden, van seer verstandige personen, die self den ganschen hande wel doorkeken hadden. Dat schrift heb ik van woord tot woord in 't tiende hoofdstuk ingevoegd. En zijnde ondertusschen aan den dag gekomen 't ontdekt bedrog van die vermaarde Toverplegingen, by d' Urselijnen tot Lodun in Vrankrijk aangesteld, die den onschuldigen Grandier sijn leven in het vuur verliesen deden: so geef ik die historie de naast plaats die sy in 't elfde hoofdstuk vind.

[pagina 22]
[p. 22]

Het Onderrigt van 't II. deel nu licht gevallen uit het eerste: geef ik geheel in 't twaalfde hoofdstuk, sonder meer: en ga daar mede, volgens alle regelen in beiden voorgesteld, en die ik achte dat ene algemeene toestemminge verdienen; om geen berigten of versekeringen sonder wettig ondersoek voor waarheid aan te nemen, de proeve self in 't werk stellen, op alle sulke voorvallen en exempelen, als men voor onweersprekelijk heeft opgegeven.

Hier in maak ik dit onderscheid, dat ik, om in mijn eigen werk geen duisterheid te laten, eerst alle die exempelen, in 't I. Boek so hier en daar van my gemeld, tot opening van saken die ik daar verklare, in 4 hoofdstukken voorgaan late: en eerst die de oude Heidenen betreffen, gemeld in 't 3. hoofdstuk van mijn eerste boek, alhier in 't dertiende kapittel; daarna die van de hedendaagsche Heidenen in 't 6. 8. 9. en 10. hoofdstuk aldaar aangetrokken in het veertiende; dan die der Ioden en Mahometanen, daar in 't 13. en 14. hoofdstuk van verhaald is, in 't vijftiende; en eindelik die van het Pausdom in 't 19. 20. en 21. gemeld, alhier in 't sestiende kapittel van my wederleid.

Daarna ga ik dan met mijn Boek de weereld door, en handel in 16. kapittelen 17---32. anders niet dan alderhande exempelen die meest beroemd, en ook de kragtigste geacht zijn, om 't gemeen gevoelen te bewijsen: eerst in 't gemein, van Spokery en Tovery, die voor gewoon en ordinaris word geacht; gelijk de witte Wijven daarmen in ons land van spreekt, de witte Vrow van Rosenberg, en meer diergelijke dingen, in 't seventiende hoofdstuk onder een. 't Achtiende spreekt van sulke diemen seit dat schoot en steekvry zijn; bewijsende dat alles valsch is wat men daar van seit.

Daarna begeef ik my, om veel besondere vertellingen te ondersoeken: en eerst van sulke, dienmen geenen sekeren naam kan geven, of 't Spokery, of Wichlery, of Tovery en ook Besetenheid voor 't meerder deel te noemen zy: om dat in een verhaal verscheide sorteringen te samen komen: in 't 19. en 20. daarna van Spokery in 't 21 en 22. van Wicchelary in 't 23. en voorts van Tovery in t' 24-32. kap.

Der eerste soort verhandel ik maar drie exempelen: het eerste van der kinderen uitgang van Hamelen in den jare 1284. Het ander van den Duivel Zacharias, verhaald by Regenvolcius in sijn Historie der Slavoensche Kerken; die ik ten spiegel van meer andere verdichtselen ten toon stelle in het negentiende hoofdstuk; daarna het gene voor 12 jaren is gebeurd tot Bolsward, en waar over dies tijd veel te seggen is geweest, in 't twintigste.

Voortgaande tot sodanige die tot de Spokery of Tovery besonderlik behooren, sose waar zijn; belangende die van de eerste soort, so doe ik voorgaan den beroemden Duivel van Mascon; en dien ontmaskerd hebbende, so handel ik gelijkerwijse met den geest van Tedworth, dienmen onlangs wederom ten voorschijn heeft gebragt, om my vervaard te maken. Doch met hoe weinig vrugt, dat sal de Leser uit het een en twintigste kapittel sien. Het twee en twintigste voegt daar nu by het breed beschreven Spook, eerst over jaar verschenen tot St. Anneberg: daar nu so even wel te pas is bygekomen, het gene nu in den jongstleden Somer by Losanna is gebeurd, uit enen brief geschreven met de hand des Predikants dien dat weervaren is. Dus veel van Spooks genoeg.

[pagina 23]
[p. 23]

In 't stuk van Wicchelarye komt my noch 't bedenkelikste dat ik ooit gelesen hebbe onder 't schrijven voor: bestaande in de historie, noch maar een jaar geleden te Lijons begonnen, en op heden durende, van eenen ofte anderen, die door 't bewegen van een stoxken in de hand, verborgen wateren of goud en silver; en wat meer is, dieven ende moordenaars geseid word op te soeken. Ik stelle dan in 't drie en twintigste den inhoud der verscheidene vertellingen, het ongelijk en strijdig oordeel der geleerden; en ondersoeke, wat van 't eene en 't ander wel het naaste mag te denken zijn.

Doch eer ik tot de Toveryen overga, maak ik mijn werk in 't vier en twintigste kapittel van 't bewijs dat uit de eigene bekentenis der genen die om tovery gevangen sitten genomen word; en tone, datter geen so weinig te geloven is als dat. Waarmede dan ook 't ondersoek der Toverregters in 't geheel word ondersocht, de nietigheid en onregtveerdigheid daar af getoond. Daar na dan komende tot de voornaamste proeven die van overlang en onlang, ven van verren of naby, belangende de Tovery zijn opgegeven: begin ik dicht by huys, en van de kinderen in 't Weeshuis, eerst tot Amsterdam, noch in den paapschen tijd, ontrent den jare 1570. en nu een eewe later 1670. binnen Hoorn: waarby ik voege dat van Antoinette Bourignon, van haar vermeld, dat onder haar gesigt tot Rijssel in het Gasthuis zy gebeurd van diemen seide dat betoverd waren; en toon in 't vier en twintigste, hoe veel van al dat werk te houden zy. In 't ses en twintigste spreek ik van dat beroemde wijf tot Abbekerk; 't welk seide datse driemaal wonderbaarlik was bevrugt geweest, en voor een Toveres wierd uitgekreten, nu onlangs in den jare 1658. en 1659.

Ik kome van sodanige die daar voor slechts gehouden zijn geweest, tot sulke die by vonnis van de Regters voor sodanig zijn geoordeeld en gestraft. Voorby gegaan de gene die by Schott en anderen reeds aangetogen of verhandeld zijn: so breng ik eest al versche voor den dag, om geenen uitvlugt toe te laten, als oft ik iet verswege daar ik geenen raad toe sie. Ik neeme daar om ook de proeven al by huis, van den tijd af na het begin der Reformatie, van menschen die in dese landen noch om Toverye zijn verbrand: een tot Schoonhoven, vier tot Utrecht; en daar tegen eene by het Hof van Holland tot den pijnbank al verwesen, ende van den hogen Rade vry verklaard: by alles in de jaren 1591. 1592. en 1593. Dit in het seven en twintigste, de Tovery van over 80. jaren daar te Koge op Zeeland so geoordeeld; ook als wat besonders en merkwaardigs lang daarna, en meer dan eens in 't Deensch gedrukt, seer onlangs in 't Latijn, en aanstonds ook in 't nederduitsch vertaald. Daar voeg ik noch iet by van noch ene andere nu in dit jaar gestraft. Dan voorts in Sweden komende, verneem ik in het negen en twintigste wat van al die vermaarde Toveryen is, daar het koninglike Protokoll van spreekt, en in de jaren 1669. en 1670. eerst aan den gang geraakt, in 1674. noch eens opgeborsten is. Waar dan noch by komt seker vonnis my terhand gesteld van iemant die d' uitvoeringe daar af gesien heeft, tot Golnaw in Pomeren, des selven jaars.

[pagina 24]
[p. 24]

Hier achter voeg ik noch d' Ontdekte Tovery in 't west van Engelland, van my ontdekt, en voor af uitgegeven, daar 't dertigste kapittel in bestaat: en 't een en dertigste behelst geregtelike informatien van tweederley betovering tot Harlingen, beneffens enen Brief daar over mede noch van andere betoveringe meldende, uit Leewarden aan my gesonden, gevallen in de jaren 1667. en 1668. en daar ontrent: besloten met noch een besonder voorval, eerst voor seven maanden hier tot Amsterdaam ontstaan, en de my nu onder 't schrijven van dit IV. deel noch eerst ontdekt.

Geringer saken hier noch achter aan voegen, mogt iemant over tollig schijnen: na dat de swaarsten al zijn opgelost, maar om d' eenvoudige gemeente te voldoen, knoop ik hier noch een hoofdstuk aan, (het twee en dertigste) te weten dat seker kind in Friesland, vast gehouden voor betoverd, ten voorschijn brengt; door wisseling van brieven tusschen my en d' ouders ofte vrienden: op dat al 't ander van gelijken slag (hoedanig 't meerendeel is dat by den gemeenen man voor tovery gehouden word) aan dese toets te proeven zy.

Maar soud ik meer exempelen, die tot bewijs van 's Duivels werk worden bygebragt, gaan ondersoeken; ik soude nimmer einde vinden. Doch achte de verhandelde genoeg te zijn: also die boven andere bekend, onlangs geleden en naby, of immers een van beiden zijnde, gewisser ondersogt; en op de plaats en by de levenden bevraagd, tot dies te klaarder overtuiginge des Lesers dienen moeten. Derhalven scheid ik eindelijk van 't werk, en sluit met een tsamen stell van al 't bewijs tot een, dat ik alle de vier Boeken ergens t' sijnder plaats heb aangewesen: 't welk so veel uitbrengt, als, dat daar geen reden is in de Natuur, noch bewijs in de Schriftuur, noch blijk uit de Bevindinge; om aan de bose Geesten toe te schrijven de werkingen, die doorgaans van den Duivel, of alsulke menschen die met hem in bondgenootschap souden staan, geacht zijn voort te komen. Hiermede werd het drie en dertigste kapittel door gebragt. En dit so veel de leere en 't gemeen gevoelen aanbelangt: waar uit ik verder tone, hoe qualik datmen doet: die bygelovigheid noch meer te voeden, in de plaats van uit te tuchtigen; en sonderling dat veel meer schuld is by de Kerkeliken en de Schoolgeleerden, dan by Overheden ende Regters; gevolgelik dan ook verpligt, om op geneesinge van 't ingekankerd quaad bedacht te zijn: in 't vier en dertigste kapittel.

Doch overmits dit langsaam te verhopen staat; so maak ik ondertusschen mijnen Leser en my self te nutte des Apostels lesse: Verwerp d' ongoddelike en oudwijfsche fabelen, u selven oefende tot godzaligheid. 1. Tim. 4. 7. Dit toon ik in het vijf en dertigste en laatste hoofdstuk, dat my in dit geheele werk ter herten gaat, en dat door 't selve na behooren ingesien, bevorderd word: my self versekerd houdende, dat die het dus of so misbruiken, tot een deksel van de doling of van ongebondentheid; deselfde luiden zijn, van welken self Gods woord niet ongeschonden blijft. En sulx betoon ik onder anderen met soo veel vrugts, als ik bereids door Gods genade van mijn werk vernomen hebbe, wanneer 't nog maar ten halven was: 't welk my doet hopen en God bidden, dat het voleindigd zijnde, ik so veel rijker oogst met vreugde maaijen sal, als 't veler tranen heeft gekost, terwijl het wierd gezaaid.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken