Tien kinderpreektjens voor eenvoudigen
(ca. 1860-1870)–Woutherus Bekker– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
Tekst: Johannes VI:61.
| |
[pagina 14]
| |
vleeschhuis ga, en niets ondervraag om der consciëntie willeGa naar voetnoot(1). Wie wordt er door mij geërgerd, dat ik niet brandeGa naar voetnoot(2). Laat ons ruiterlijk de waarheid verdedigen, haar eerbiedigen, waar zij spreekt, en onze gedachten gevangen leggen, zij moet gehuldigd, aangebeden en heerschappij over onzen geest voeren. Gelooft gij, M.H.! Indien gij mij immer in een uiterlijke of openbare zonde voor het oog der waereld zult zien vallen, dan zal deze de grootste zijn. Als ik de waarheid verloochen, door er iets af- of toe-te-doen. Liever zal mijn tong aan het gehemelte kleven, en mijne hand verdorren, dan dat mij zulk een oordeel Gods overkomen moet. Ja ik zegge u in aller tegenwoordigheid: Ik ware liever nooit geboren geweest. Stroom dan vrij, kristallijne bron des levens, kronkel uw zilveren vloed tusschen de zoomen van mijnen geest. Spoel door uwe vaart de slijk mijner kortzichtigheid weg, drenk het Zuiderland, dat u een smachtende welkomstgroet brengt, en verheug de wilgen, wier wortelen door u gedrenkt worden, opdat zij leven. Dat zij zoo!! Jezus zegt: ‘eet mijn vleesch, drink mijn bloed,’ wie zich daar van onthoudt gaat verloren en heeft geene zaligheid te verwachten, die mensch is dood, zonder Gods leven, al wat hij bezit is eene vergankelijke godsdienst. De wet Gods zegt: ‘De mensch, die bloed vergiet, diens bloed zal vergoten worden.’ De schaduw-wet of Israels wet tot reinigmaking des vleesches zegt: ‘Geen bloed zult gij eten.’Ga naar voetnoot(3) ‘Doch het vleesch met zijne ziel, d.i. het bloed, zult gij niet eten.’Ga naar voetnoot(4) ‘Gij zult geen bloed eten van het gevogelte of eenig vee.’Ga naar voetnoot(5) ‘Die eenig bloed zal gegeten hebben, zal ik mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden zijns volks uitroeiën.’Ga naar voetnoot(6) Welke tegenstellingen op het gebied van godsdienst. Gij moet Mij ten leven eten en drinken, want dit staat in betrekking tot uwe zaligheid. De tegenstelling der wet zegt: Indien gij dit doet, zal Ik uwe | |
[pagina 15]
| |
ziele uit het midden uws volks verdelgen, gij zult als een doodslager het Koningrijk der Hemelen niet ingaan!! Wonder proces, waar het Evangelie de wet eene procedure aandoet, en in het hoogste appèl de wet niet alleen haar woord laat intrekken, maar bovendien het recht laat gelden: ‘Eet mijn vleesch, drink mijn bloed!’ Wij krijgen dus dit resultaat: wie door de wet wil gerechtvaardigd worden, ergert zich aan het kruis van ChristusGa naar voetnoot(1), en dit blijft; tot heden zijn er, die zich aan Jezus of de (bloedtheologie) der verzoening ergeren, en tot wie Jezus zegt: ‘Wilt gijlieden ook niet weggaan?’ Het tegenstrijdige is oplosbaar, ja zelfs is er eene bemiddeling te vinden, zonder krenking van de waarheid. Dat zij dan zelve oordeele. Wat verstaat men door de zedelijke wet? Verschoon mijn bekrompen bestek; wilt ge iets naders, neemt mijne ‘Wet en zonde’ en ‘Christenreize naar het land van Immanuel’ in de hand, en ik hoop, wat ik hier te kort schiet, gij dáár rijkelijk aangevuld zult zien. De wet, op Sinaï door God aan Mozes gegeven, was in haar (wezen) de zelfde wet, die den mensch oorspronkelijk gegeven was, zij behelst den algemeenen regel van 's menschen gehoorzaamheid, dit is onze aller roeping, daaraan (moet) een ieder beandwoorden, zij vordert, wij zijn die verplichting aan haar verschuldigd, de hoofdinhoud verbindt ons, dat wij de eere Gods en de zaligheid onzer zielen zoeken. Het wezen dier wet bestaat in volkomene heiligheid en rechtvaardigheid - de geaartheid onzer gehoorzaamheid (moet) alleen door liefde geschieden. ‘Gij zult lief hebben den Heere uwen God’Ga naar voetnoot(2). Om te beandwoorden aan deze onze verplichting heeft God den mensch Adam goed, stoffelijk goed, en tot geluk geschapen, in waarachtige kennis, gerechtigheid en heiligheid. Adam kon beandwoorden aan deze zijne hooge verplichting, want het einde des gebods was liefde, en dit was de grondregel zijner gehoorzaamheid. Een rein hart was de | |
[pagina 16]
| |
bronwel waar zijne gehoorzaamheid in wortelde en bracht een ongeveinsd geloof voort. Adams gehoorzaamheid was niet willekeurig, de regel zijner gehoorzaamheid bestond te gelooven in God als zijn God, met Wien hij in een verbond stond. Doch de wet, ofschoon zij in hare natuur geen form bezit, want zij is in zich zelve volmaakt, zoo neemt de wet een form aan in opzicht tot derzelver gehoorzaamheid, en die is: doe dal! Wie haar gehoorzaamheid schuldig is, staat onder hare gebiedende macht, zij vordert van hare ondergeschikten: doe dat! en belooft daarop: leven. Op Sinaï kon zij in den form van ‘doe dat’ tot Israel niet spreken, dewijl zij niemand van hen onder haar ondergeschikt vond. Zij bleef wel vorderen, doch de relatie van gezag was niet geldende, het doen was onmogelijk gewordenGa naar voetnoot(1). Zij, de wet verplichtte wel, en rekende de overtreders dezen plicht wel tot schuld, zij heeft daartoe een moreel gezag. De zonde was er in gekomen en God had Abraham en zijn zaad alvorens in een verbond van barmhartigheid opgenomenGa naar voetnoot(2). Vier honderd dertig jaren stond Abrahams zaad al onder de belofteGa naar voetnoot(3). De wet kon niet eischen, waar de belofte van genade en barmhartigheid tusschentrad. Het doe dat viel nu op rekening van de tusschenspraak. zoo werd de wet door een Middelaar aan het volk afgekondigd. Deze werd vertegenwoordigd door Mozes, niet door den Hogepriester, want de wet weet van geen verzoening. Mozes in zijne gantsche bediening was een representant van de wet. Mozes wees den volke op het bloed des Nieuwen Verbonds, zijnde de eind gehoorzaamheid der wet, nl. ChristusGa naar voetnoot(4). Aan Sinaï werd de zonde boven mate zonde door het gebodGa naar voetnoot(5), daar vinden wij dus geen verbond van ‘doe dat’. De Schrift waarborgt ons. ‘Ik ben de Heere uw God’ was de openbaarmaking van Gods verbond met Abraham en zijn zaad. Daarna is het ‘gij zult’ en ‘gij | |
[pagina 17]
| |
zult niet’, doch dit was verbonden aan het voogdijschap, om reden Israel een kind was. Ik ben uw God was het kinderdeel, doch ‘gij zult’ was de loon eens knechts. Om hunne minderjarigheid moesten zij als knechten loontrekkende dienstbaarheid uitoefenen, dit heeft opgehouden. Toen Israel op den Pinksterdag mondig werd verklaardGa naar voetnoot(1), vermaande de Apostel, dat zij den geest der dienstbaarheid tot vreezenGa naar voetnoot(2) (ik zal zeggen) onder hunne schoenzolen verslijten konden. Aan de andere zijde verloor Gods zedelijke wet haren rechtvaardigen eisch niet, dien behoudt zij; niemand kan haar dien diadeem van het hoofd rukken, geen Souverain op den gantschen aardbodem, geen Paus, wie het ook zijGa naar voetnoot(3), veroorlove zich te ontbinden, wat God in haar samengevoegd heeft, hare eischende en veroordeelende macht behoudt zij. Tot in den grondeloozen poel zegt zij: Er staat geschreven, Vervloekt is een ieder die niet blijft in al hetgene er geschreven staat in het boek der wet om dat te doen. Jezus zelfs is niet gekomen, ‘om de wet te ontbinden, maar haar te vervullen.’Ga naar voetnoot(4) De wet verbiedt om menschenbloed te vergieten, doch waarom? De mensch is geschapen naar Gods beeld; zelfs na den val houdt de mensch niet op, het beeld Gods te zijnGa naar voetnoot(5). Zoo onzinnig of dwaas zijn wij nog niet, om het beeld Gods in des menschen bloed te zoeken, of om het bloed des menschen voor de ziel te verklaren; het eerste behoort tot het Materialisme, het andere tot het Naturalisme. Het bloedvergieten beteekent gants iets anders, Wie het bloed eens menschen vergiet, ontmenscht dien; wiens bloed vergoten is, heeft opgehouden mensch te zijn. Dit is de hoogste straf, die de aardsche regter uitspreekt over den mensch; de doodstraf maakt van den mensch een lijk, verder strekt des menschen macht niet; eene hoogere macht kan de ziel des rechters en des ver- | |
[pagina 18]
| |
oordeelden dooden tot der helle toeGa naar voetnoot(1). De mensch is en blijft na den val (mensch), die naar Gods beeld geschapen is. Voor den val was hij een Godsjuweel, pronkende op de galerij van Gods scheppingswerk als een meesterstuk van Gods oneindige wijsheid - de zonde beroofde hem van zijne oorspronkelijke heerlijkheid, zij (laat het mij zoo eens uitdrukken) heeft de kleur van het paneel door haar bijtend vocht er uitgewreten; de mensch verloor het recht Gods kunstjuweel te zijn, doch de mensch bleef Gods paneel, waarop Gods beeld weêr hersteld kon worden, zoo als dit geschiedt in Jezus Christus. Ofschoon de mensch tot onmenschelijke daden overhelt, daarom is hij niet ontmenscht; deze ontaarting ontstaat uit de heerschappij der zonde. - Wie nu 's menschen bloed vergiet, ontneemt dien het recht van mensch te zijn, die naar Gods beeld geschapen wasGa naar voetnoot(2). De wet zegt: ‘vergiet geen bloed, want gij ontrooft den mensch zijne rechten.’ Tot hiertoe een' grondslag gelegd hebbende zal ik overgaan een weinig te spreken over het bloedvergieten. Van de eerste dier misdaden leest men Gen. 4:10 van Kaïn. ‘Daar is eene stemme des bloeds opgegaan van uwen broeder’, m.a.w. het bloed van den rechtvaardigen Abel roept om wraak. Wie zal nu die wraak uitoefenen? Immers de wet. Zij was in de hand van het hoogste recht. De wet zegt: ‘Kaïn, uw bloed zal vergoten worden.’ Is dit geschied? Integendeel zegt Jehova tot Kaïn: ‘Indien gij wel doet is er immers verhooging.’ De wet verliest haar hoogste gezag voor de souverainiteit Gods. De wet is wel van God uitgegaan, doch bindt de handen Gods niet. ‘Ik zal Mij ontfermen diens Ik Mij ontferme.’ Voor die uitspraak bezwijkt de wet. Zij mag Gods rechtvaardigheid en heiligheid representeren, doch zij vindt zich genoopt te laten bevredigen door Jehova, die de vertegenwoordiger van zijne wet is. Op zoodanige wijze verliest door deze tusschenkomst de morele wet haren rechtvaardigen eisch, als God tusschen beide treedt. Jehova heeft van alle | |
[pagina 19]
| |
eeuwigheid slechts één bloedvergieten gewildGa naar voetnoot(1). Ik vind in den gantschen Bijbel geen enkel bewijs, dat Hij, buiten zijnen Zoon Jezus, ooit onmiddelijk bloed heeft vergoten. De eerste openbare straf was door water, de tweede door vuur, de derde door pestilentie. Het bloed van Jezus Christus, den Zoon Gods heeft Jehova begeerd. De wraakvorderende gerechtigheid heeft den Zoon zijner eeuwige liefde door het rechterlijk zwaard doen doodbloedenGa naar voetnoot(2). De inhoud van de wet zegt: ‘Gij zult lief hebben den Heere uwen God en uwe naasten als uzelven.’ Gods eeuwige souveraine wil heeft zichzelven in zijne ondoorgrondelijke besluiten gevonden. ‘Ik wil,’ zegt Jehova, ‘het bloed van Christus dat is Mij alleen dierbaar.’ Zie hier, M.H.! een ondoorgrondelijk welbehagen Gods. Wie heeft den zin des Heeren gekend en is Hem tot eenen raadsman geweest?Ga naar voetnoot(3). De wet beveelt ons God te lieven, zonder beding in welken weg Hij zich aan ons openbaart en zijne volmaakte deugden ten toon spreidt. De wet zegt: ‘gij zult geen bloed vergieten,’ doch zij zegt dit tot degenen, die onder de wet staan, niemand onzer kan aan iemand het leven gevenGa naar voetnoot(4), van daar het verbod van dooden. Jehova is boven de wet, zij kan Hem niet verplichten, of Hij moet uit eene daad van vrijmacht in het vleesch van Christus onder het gezag der wet komen om onzentwilGa naar voetnoot(5), ik bedoel den Christus als God-mensch. Geen wet verplichtte Christus om te lijden, Hij had macht zijn leven te behouden en hetzelve af-te-leggenGa naar voetnoot(6). Jezus gehoorzaamheid aan de zijde des Vaders lag daarin, dat Hij Diens wil volbracht, en de wil des Vaders was ‘zijn Zoon te verbrijzelen’. Ik vraag, wat heeft de wet hier tegen in-te-brengen? Laat de wet hare macht uitoefenen, tot welker einde zij gezet is, zij mag heerschappij voeren mits binnen hare palen. Zij spreekt tot aller Russen-Keizer, zoowel als tegen Pius aller | |
[pagina 20]
| |
Roomsch-Katholieken Paus. Zij zwaait het zwaard voor en achter de balie van de rechtbank. Zij spreekt recht op het moordschavot en onder de toeschouwers. Doch zij steekt het zwaard in de schede voor Hem, Wiens dienstmaagd zij is. God wil Christus bloed vergieten; de wet mag en kan zich daar niet aan ergeren, want haar ontbreekt het recht van toepassing. Wie zich aan het bloed van Christus ergert, stelt zich boven de wet, meenende Gode eene dienst te doen. Dit is de dwaze praktijk der Anti-Bloedtheologen van deze dagen, de aart der zedepredikers met hunnen Socratischen en Platonischen ChristusGa naar voetnoot(1). Nogmaals wil ik op het bloedvergieten terug komen, nl. Abels bloed. In zijnen dood gaf hij getuigenis dat hij rechtvaardig was, - dit getuigenis zal van ons allen gretig aangenomen worden, het woord staaft deze waarheidGa naar voetnoot(2). Ik hoop, het schrikke niemand uwer af als ik zeg, dat Abel bij Mozes wet bekend staat als onrein zijnde een zondaar. Neem eens, Abel had geleefd onder de kerkwet van Mozes; hoort wat Mozes wet zegt, Num. 19:16, 18: ‘En al wie in hel open veld met het zwaard geslagen is of een doode of het gebeente eens menschen of een graf zal aanroeren, zal zeven dagen onrein zijn.’ - Abel was dus naar ‘de wet’ onrein, want wie hem volgends de wet zoude aanroeren, moest ontzondigd worden - wie daarin ten achter bleef over dien werd dit oordeel uitgesproken, ‘diens ziele zoû uit den volke uitgeroeidworden.’ Abel stortte zijn rechtvaardig bloed, hij was door te gelooven in het bloed van Christus rechtvaardig, dit bewees zijne offerhande, zij was de eerste bloedige offerdienst waarvan wij lezen. Hij heeft in zijn persoon, in zijn offer en in zijn dood God behaagd, omdat hij was een geloovige en al wat hij door het geloof deed was God aangenaam. Abel was in zijn dood bij Mozes wet onrein, hij hield op Mensch te zijn, hij was een lijk, terwijl God tot Kaïn zegt: ‘als gij wel doet is er een weg van verhooging.’ Er was nog iets in den dood van Abel | |
[pagina 21]
| |
op-te-merken, Abel was de eerste rechtvaardige, die in zijn dood of in zijn bloed God behaagde. Het bloed eens rechtvaardigen was de eersteling van den dood, het eerste menschenoffer, dat alvorens verzoening had gezocht door een offer der eerstelingen. De Heere zag het offer van Abel aan, daarna zag de Heere diens bloed aan; God nam een welbehagen in het bloedige geloofsoffer. Christus bloed is beter dan het bloed Abels. Diens bloed riep om wraak van den aardbodem, doch Christus bloed roept om vergiffenis en afwassching der zonde. Kan de wet zulks beletten, zij heeft immers genoegzame voldoening gehad in de gehoorzaamheid van Christus. In Abels dood lag ook iets schaduwachtigs, Hij was jong, zonder nazaten, hij stierf een bloedigen dood om de eere Gods, hij representeerde de geloovige kerk en wees de nakomelingschap op de hoogste victorie, nl. het martelaarschap, en spreekt nog nadat hij gestorven isGa naar voetnoot(1). Van Abels dood afstappende, lust het mij mijne gedachte over eene andere bloedstorting te laten gaan en wel op het bevel des Moeren. Toen God zijn verbond aan Abraham bevestigde, gebood Hij hem om zichzelven en de mannelijke huisgenooten te besnijden aan de voorhuid, dit was tot een zegel der rechtvaardigheid zijns geloofsGa naar voetnoot(2). Dit kon niet geschieden zonder bloedstorting. In de besnijdenis ont. dekken wij bij hernieuwing eene tegenstelling. Toen het eerste menschenpaar gezondigd had, zagen zij hunne naaktheid; de Heere dekte deze schaamdeelen door hun rokken van beestenvellen aan-te-trekken. De wet had de naaktheid tot zonde gemaakt, om die reden droeg het menschenpaar de bedekselen hunner schande. De besnijdenis, het zegel der rechtvaardigheid des geloofs. legt de schande door bloed voor de oogen Gods af. De naaktheid kwam openbaar en wordt het zegel, dat men zonder schuld of zonde bij God bekend staat. De besnijdenis gaf een sacramen- | |
[pagina 22]
| |
teel bewijs, dat den besnedene zijne zondige naaktheid door God was weggenomen. Dit was ten derde male dat Jehova een welbehagen in bloed nam, eerst in Abels offer, toen in zijnen dood, en eindelijk in het besnijden der voorhuid. Kon de wet zich ergeren als er bloed geêischt werd, dat tot zegel der rechtvaardigmaking moest strekken. Kan de wet beschuldigen wanneer zij een rechtvaardige vindtGa naar voetnoot(1), en als die rechtvaardige zijn lichaam aanmerkt als een tempel des H.G. dien Jehova toekomtGa naar voetnoot(2), om Wiens wil hij alleen gehoorzaamheid des geloofs schuldig is, in alles wat de souveraine God wil. Op zoodanige wijze besneed Paulus de voorhuid van Timotheus, ofschoon dit geene besnijdenis wasGa naar voetnoot(3), want dan was Christus hem ijdel geweest. Timotheus gaf er zich aan over, hij leefde zichzelven niet, zijn oogmerk was de eere Gods te bevorderen door de prediking des geloofs, en zielen te winnen voor het Koningrijk der Hemelen. Wat geeft Timotheus om zijne voorhuid als het een hinderpaal voor velen blijft dat hij onbesneden was. Hij wil de voorhuid der ongeloovige harten besnijden, welaan, dan betaamde hem alle gerechtigheid te vervullenGa naar voetnoot(4). Hoe wil de wet zich er tegen verzetten. ‘Is gehoorzaamheid dan niet beter dan slachtoffer.’Ga naar voetnoot(5) De besnijdenis was een bloedig zegel van een verbond dat in bloed zou bevestigd worden. De wet had met de besnijdenis niets te maken. De gehoorzaamheid die wij aan God verschuldigd waren eischte het bloed van Christus. Waar God ons in rechtvaardigt, rekent de wet ons tot schande. Doch Christus heeft die schande veracht, als hebbende de schande en de wet beide aan het kruis genageld. Wie het anders wil, werpe gerust den Bijbel weg, dan hebben wij een Staat zonder Gods woord, Twee Kamers van vertegenwoordigers zonder Bijbel, rechtbanken veranderen dan in draaibanken, Akademiën in Nicolaïeten-Societeiten, kansels in tooneelplanken, leeraren in kwakzalvers, waar het volk van zegt: ‘Amicus Plato Amicus Aristo- | |
[pagina 23]
| |
teles sed magus amica Veritas.’ - Om die waarheid zal de wijsheid der wijzen vergaan en het verstand der verstandigen te niete wordenGa naar voetnoot(1). Nogmaals vorder ik uwe aandacht, gun mij als Bloedtheoloog dat ik ten minste toon eenig beleid te hebben van de waarheid met hand en tand te verdedigen. En des Heeren woord geschiedde tot Abraham: ‘Ga-heen en offer Mij uw eeniggeboren zoon Tzaäk.’ Dit bevel was strijdig met de wet- ‘gij zult geen bloed vergieten.’ Abraham had de wet Gods lief, want hij vreesde God, doch hij heeft Gods bevel tot zijn' plicht gerekend, zonder te vragen of de wet zeide: ‘gij zult niet.’ Hij geloofde in God, dit leidde hem tot gehoorzaamheid. Het geloof zag zoowel op het bevel als op de uitkomst, anders ware het gebod krachteloos geweest en de gehoorzaamheid geen werk van beproeving. Het geloof vroeg naar niets maar hield te gelijk vast aan de belofte. Welk eene beproeving, en welke heerlijke uitkomsten voor dengenen dien God beproeft. Hier streed gebod tegen gebod, zoo het ons voorkomt; doch treden wij in het binnenste heiligdom, dan krijgen wij een der heerlijkste uitkomsten. Aan wien behoorde Izaäk, aan Jehova of aan Abraham? Had laatstgenoemde dezen zijnen zoon gekregen uit de gewone wet der natuur, immers zijn lichaam was verstorven toen hij de belofte kreeg. Izaäk was Gods gifte boven de natuurwet. Abraham had een leenrecht op zijn zoon. ‘Ik zie,’ zoo spreekt Jehova, ‘dat gij Mij uwen zoon niet onthouden hebt, gij hebt mijn gebod in acht genomen.’ Abraham offert en vergiet door het geloof het bloed zijns zoons - want den wil in Abraham rekende de Heere als daadzaak. God zag in hem de bereidwilligheid des harten. Geloof ziet op niets, geen Izaäk of Saraï stond hem in den weg. Jehova begeert, dat hij zijn geloof toont tegenover de schuld die de wet hem toerekent, Hij had met zijn God te doen, die Abels bloedoffer vorderde als schaduwbeeld van Christus offerhande, Abels dood | |
[pagina 24]
| |
was Hem aangenaam als ziende op het betere bloed van Christus. De Heere vroeg Abrahams bloed in de besnijdenis als het zegel eens verbonds dat in het bloed van Christus zoû bevestigd worden. Hij vraagt Izaäks bloed tot bewijs van Abrahams geloof hetwelk gegrond was op het bloed dat vergoten zoû worden tot vergeving der zonde. Tot den huidigen dag droomen de Joden, dat Jehova hun genadig zal zijn om de offerhande van Izaäk. In hunne gebeden noemen zij die offerhanden eene vrijwillige verdienste. Indien zij voor den Jood een schulddelgend offer is geweest, kunnen zij hunne eigene offerdienst door Mozes ingesteld voor marskramerij uitmaken, gelijkstaande bij de aflaatbrieven van Tetzel en de verzoening der natuurlijke godsdienst door Protestantsche leeraars, die als redakteurs van ‘de Dageraad’ ons onkundigen hun praktijk aanbevelen en opdringen. Tot hiertoe, M.H.! mijne tweede predikatie voor degenen die meenen in Mozes wet eene oorzaak van ergernis te vinden. In mijne derde beschouwing moet ik met Mozes zelven in aanraking komen. Ik vraag uwe welwillendheid van mij dan ook met uwe aandacht te volgen. Mijn wensch zij dat, Mozes u in alles vervolgen mag, in alles schuldenaar rekent, uwen hoogmoed slechte, den mond stoppe, de zelfverheffing doe neerstorten, de onschuld in u vermoorde, de goede dunk teleurstelle, de uitzichten in u verdonkere, den roem bezoedele, en uw ik dooden, opdat Christus in u door het geloof leven en gij met den Kruisgezant geloovende zeggen kunt: Ik heb geleerd vergenoegd te zijn met hetgeen ik benGa naar voetnoot(1). Het bloed van Jezus Christus zij uw leven, steun, hoop, sterkte en kracht, uw leven en dood, uw alles en in allen, opdat de heerlijkheid zijner genade in u overvloedig worde. Staat er naar, indien gij bij de wet dood ligt, om gezaligd te worden uit genade. Hij die machtig is boven hetgene ik wensch, geve u deze vrijmoedigheid, Het zij zoo!! |
|