Tien kinderpreektjens voor eenvoudigen
(ca. 1860-1870)–Woutherus Bekker– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Tekst: Johannes VI:61b.
| |
[pagina 26]
| |
Nauwlijks heeft Mozes zijne intrede in de waereldgeschiedenis gedaan, of aller oogen zijn op hem gevestigd: met een scherpen blik ontdekt men bij elken omgewerkten grondlaag een nieuwen luister en heerlijkheid. Daar ligt de zuigeling van drie maanden in zijn biezen hulk; hoe kalm klopt hem het hart, hoe aanvallig werpt hij de onschuldige oogen om zich heen, te midden van den Nijlstroom, waar reeds een tal van mannelijke zuigelingen der Hebreën den dood gevonden hadden. Mozes leeft, ofschoon de Farao een streng gebod heeft uitgevaardigd, en Amram en Jochebed den moed niet hebben hunnen zuigeling van een gewissen dood te beveiligen. Hoe vreesachtig tuurt het zusterlijke hart en oog, naar den kabbelenden stroom; soms ziet zij de opgesperde kaak der Nijlkrokodil, die zich aan zijn' geliefkoosden buit wil vergasten. Ach! zal de kostelijke parel in de tegenwoordigheid van het teergevoeligste hart in de diepte worden verzwolgen. Doch wacht, - wat ziet Mirjam, daagt er redding? Gewis, ginds ontdekt zij een plechtstatigen optocht van jonge dochteren. Het is de schoone, doch kinderlooze Tharmutus, die met hare statiemaagden de geheiligde Isis, Osiris of Serapis-baadplaats gaat bezoeken. Mozes wordt ontdekt, het kind is schoon, aanvallig in de oogen zijner redster. Zij zal hem aannemen als haren pleegzoon en zijn naam zal zijn ‘Uit het water getogen.’ Memphis, het Babylon van het destijds bloeiënde Egypte wordt de stad zijner opvoeding, doch is Tharmutus in staat het geheimzinnige op-te-lossen, als zij den schalkschen oog-opslag van den knaap gadeslaat. Niemand zegt haar: dat kind zal de God der Hebreën gebruiken, om Diens wrake te doen gelden over het huis van den Faraö. Is het geen eigenaartige trek in het kindsche leven van Mozes, dat hij door zijne redster van den toegrimmenden dood gered wordt, opdat deze straks in gevorderden leeftijd de kaak des doods in de roode zee zal opensperren voor het huis van den toen heerschenden Farao. Waarlijk deze vorstin had niet ongegrond haar pleegkind kunnen verwijten: ‘Is dit | |
[pagina 27]
| |
belooning voor de weldaad, toen ik u uit den stroom des verderfs gered heb?’ Zouden wij in dezen geschiedrol ook Hieroglyphen vinden, die opgeklaard kunnen worden; welaan laten wij dien arbeid voor een oogenblik ons getroosten. Mozes verbeeldt de wet. Jezus zegt: ‘die u aanklaagt is Mozes, op denwelken gij gehoopt hebt.’ De sluitrede hoop ik zij niet ongegrond, als wij staande houden, dat al wie met de wet verkeert, met haar omgaat, haar wil gehoorzamen, en aan zijne eigene volmaking wil arbeiden, die allen door haar worden gedood. Wie met de wet in betrekking staat is een veroordeeld man, want al hare liefhebbers gaan eeuwig verlorenGa naar voetnoot(1). Mozes gantsche personaliteit representeerde wat hij was: ‘een bedienaar des doods;’ zijne bediening was doodende, en de schriftelijke afdrukken zijn doodende letterenGa naar voetnoot(2). Mozes heeft Egypte doen verbazen van wege de wonderen, die hij gedaan heeft. Israël kende hem, omdat hij een tusschenspraak was van God en zijn volk, zij konden hem niet aanzien, zoo glinsterde zijn aangezicht van de heerlijkheid des Heeren, doch Mozes heeft nooit iemand van den dood in het leven geroepen, dat lag buiten zijne bediening. De wet heeft nog nooit eenen dooden zondaar voor God levend kunnen makenGa naar voetnoot(3). En tot op den huidigen dag, als de wet gelezen wordt met een doel, om de harten der hoorderen te stemmen en levend te maken, dan ligt er een deksel op der vromen hoorderen aangezichten, opdat zij niet kunnen zien de vermaning van den Apostel: ‘Maar gij zijt gekomen tot den berg Zion en de stad des levendigen Gods.... En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan het bloed AbelsGa naar voetnoot(4). En wie heeft iets tegen die daarstelling, dat Hij als de grootste tegenhanger van Mozes en zijne bediening was: nl. Christus!! Zijn vleesch en bloed en zijne gantsche bediening heeft eene | |
[pagina 28]
| |
eeuwig levendmakende kracht in zich. “Hij is het leven der waereld”Ga naar voetnoot(1). Wie slechts in Zijn Naam “aan een Discipel een beker koud water geeft ontfangt loon”Ga naar voetnoot(2). Hij is de opstanding en het leven; die in Hem gelooft zal leven, al ware hij ook gestorvenGa naar voetnoot(3). Hier is Christus meer dan Mozes. Leg dit hout in de bittere Marawateren van Mozes bedieningGa naar voetnoot(4) en gij zult ondervinden, dat het beter zal smaken dan het water van Jakobs bornput, die te Samaria isGa naar voetnoot(5). Indien gij eene hand van die bloem neemt en strooit het in de wilde-kolokwintepot; gij kunt er zeker van zijn, het doodelijke is uit den doodenspijs der profetenzonen weggenomenGa naar voetnoot(6). “Die Mij eet,” zegt Jezus, zal leven.’ Een tijdvak van veertig jaren is zonder iets bijzonders op-te-leveren voorbij gesneld; daar staat op mannelijken leeftijd de bereidwillige bouwer van Gods huis; zijn ijver blaakt voor de bevrijding van zijn bedrukte volk. Hij ziet onrecht; onschuld wordt naar willekeur overheerd; het bloed stolt hem in de aderen; wederwraak doet overheersching bezwijken. De Egyptenaar is gedood, doch op dit tooneel van wederwraak vinden wij Mozes met een zwarte kool gebrandmerkt. De wet zegt: ‘Gij zult geen bloed vergieten,’Mozes! gij zijt een doodslager. Of was hier de wet krachteloos?Ga naar voetnoot(7). En ofschoon hij de representant van de wet moest worden, toch kon hij dit vonnis der heilige wet Gods niet ontgaan. Laat mijn volk trekken, sprak hij op tachtigjarigen leeftijd tot den heerschenden Farao en wat vermocht Mozes op het hart diens verstokten overheerschers. Hier opent zich eene geschiedenis, overbekend onder den naam der tien plagen van Egypte, negen dier schrikkelijke plagen vermogen op den vorst niets. Zijn hart verhardt zich tegen al de oordeelen, tot eindelijk door de tiende plaag de stalen | |
[pagina 29]
| |
deuren van den onbuigzamen worden opengeramd, waardoor Israel een vrije uittocht werd geopend. Het lust mij bij deze tiende plaag een oogenblik stil te staan. De Apostel getuigt: ‘Door het geloof heeft hij (nl. Mozes) het Pascha uitgericht en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hun niet treffen zoude;Ga naar voetnoot(1) van deze plechtige instelling lezen wij, Exod. 12:3, 4, 5. Aanstonds loopt het bij hernieuwing in het oog, dat wij hier weêr eene Goddelijke instelling vinden, die met het vergieten van bloed gepaard ging; de gantsche dienst met al derzelver instellingen en ceremoniën was een Goddelijk bevel en wel tot eene eeuwige inzetting onder Israel; doch de Apostel voegt er bij: ‘Het was tot een getuigenis van die dingen, die daarna verklaard zouden wordenGa naar voetnoot(2). De geheele plechtigheid was dus een sacrarnenteele instelling, de aart en natuur van ieder sacrament is, dat het iets in zich bevat. Het geloof heeft aan geen sacrament, als er uit verloren of weggenomen is de stof of zaak waar het op-wijst. Zie slechts in het bevel: Exodus 12:11. De Heere beveelt dat te doen naar Zijn gegeven voorschrift, doch laat er aanstonds op volgen: “Want het is des Heeren Pascha.” Deze verborgen inhoud was, dat de Heere, de God der Hebreën, hun door een machtige hand had gered uit de handen hunner vijanden.’ De eeuwigdurende onderhouding onder Israel was te hunnen dienste, opdat het nageslacht zoude weten, wat de Heere aan hunne vaderen gedaan hadGa naar voetnoot(3). Ik wil op den oogenblik alleen bij de Goddelijke instelling blijven; de later bijkomende plechtigheden zal ik ter plaatse bespreken. Op den 14 der eerste maand Nizan tusschen de twee avonden moest het geslacht worden. Dit lam werd genomen uit de schapen, en op zich zelven afgezonderd van de anderen, het moest zonder gebrek zijn, daarna geslacht, doch niet naar willekeur. In de gantsche toedracht om het te dooden moest men het ‘als eene offerhande’ behandelen volgends vs 27, | |
[pagina 30]
| |
‘Dit is de offerhande van des Heeren Pascha;’ geslacht zijnde werd het gebraden, doch geen been mocht gebroken worden, en het moest in zijn geheel worden opgediend, doch het principale van dit alles bestond in de toepassing van het bloed. De dorpel met beide de posten der deur moesten besprengd worden met het bloed des lams; opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet treffen zoude; dit was het eindgebruik - en tevends dienstbaar tot Israels bevrijding. Wie niet willens blind is, veegt het schaduwachtige weg, en ontdekt dan op de thands door kalk overdekte oud kerkelijke wanden een gewichtvolle muurschildering, die op latere eeuwen wees. Volg mij met uwe aandacht, opdat wij op eene tamelijke hoogte komen. Het sacrament werd genaamd: Pascha of Voorbijgang; de zichtbare stof was een eenjarig lam, met zinspeling op Hem, die het Lam Gods genaamd wordt. Des Heeren Pascha,Ga naar voetnoot(1), het werd afgezonderd; ons Pascha is afgezonderd uit de broederen. Hij had deelgenootschap aan ons vleesch. Hij was naar het vleesch niets meer dan een lid dier kerk, die door het gantsche menschelijke geslacht zal blijven, want Hij heeft ons vleesch aangenomenGa naar voetnoot(2). ‘En Hij, die heiligt en zij, die geheiligd worden, zijn allen een.’Ga naar voetnoot(3). Het Lam werd opgesloten en afgescheiden van de anderen. Christus, hoewel hij onze natuur had aangenomen, was nochthands afgescheiden van hetgeen ons oorspronkelijk eigendom was gewor- | |
[pagina 31]
| |
den, van deze besmetting was Hij vrijGa naar voetnoot(1). Als een offerhande moest Hij worden geslacht of gedood, want Christus was, naar de voorkennis en voorbepaalden raad, geslacht van voor de grondlegging der waereld;Ga naar voetnoot(2) de krachtdadige uitwerking van zijnen dood is van den beginne af, en door alle eeuwen aan de kerk toegepast, zijnde: de verstandhouding van God met den mensch. Dit werk was van voor de grondlegging der waereld in God bekendGa naar voetnoot(3) en is werkdadig in den tijd voltrokken. Als een offerhande moest het worden geslacht, vandaar genaamd Pascha; daarna slachtte men het PaschaGa naar voetnoot(4) en het Lam was het teeken voor de beteekenende zaak; ‘waar wilt Gij’ vroegen de discipelen ‘dat wij U bereiden het Pascha te eten?’Ga naar voetnoot(5) Geslacht zijnde, werd het gebraden, want het mocht in geen water gezoden (of gekookt) wordenGa naar voetnoot(6). Ons Pascha heeft den last des toorns Gods tegen de zonde zijns volks gedragen. Dit was door den profetischen vinger in den 22ste Psalm aangewezen en werd tot op den Heuvel Golgotha volbracht. Neig uw hoofd M.H. door te erkennen, dat dit eene woord ‘het is volbracht’ uwe zaligheid moet zijn. Geen been mocht gebroken worden, ziende op den dood van Christus. De beenen der twee andere gekruisten werden gebroken, doch Jezus beenen werden niet gebroken. Geen onbesnedene mocht het Pascha gebruiken, vers 48. De besnijdenis gaf recht tot dien heiligen disch, en ons Pascha wordt gegeten door den geloovigen, geen ongeloovige heeft lot of deel aan ChristusGa naar voetnoot(7). Doch het einddoel hield een godsgeheim in zich. De verdervende Engel moest worden afgeweerd, alleen door het besprengen van het bloed des lamsGa naar voetnoot(8) aan den dorpel en de voorposten der huisdeuren; deze instelling was maar voor eenmaal, zij had geen' voortgaande duurzaamheid. Het Pascha bleef voortduren, doch de toepassing door bloed had haar einddoel gevonden. | |
[pagina 32]
| |
Sta een ogenblik met mij stil bij die woorden: ‘En dat bloed zal ulieden ten teeken zijn aan de huizen, waarin gij zijt. Wanneer ik het bloed zie, zal ik ulieden voorbij gaan’.Ga naar voetnoot(1). Werd dit verzuimd, de slachting van het Pascha was geheel krachteloos, want het vond het einde in het bloed, dit besprengen van den bovendorpel en de zijposten moest door geloof geschieden. Wie ongeloovig was, denkende, ‘ik houd mij stipt aan de formaliteit, geen kerk zonder formulieren, ook geen kerk zonder sacramenten,Ga naar voetnoot(2) doch wat geeft de besprenging van dat bloed,’ deze verwierp het middel zijner behoudenis en raad Gods tegen zijne ziel, en wat waren de gevolgen: de verderver ging rond en eischte de eerstgeborenen des huizes. De bovendorpel en zijposten der deuren besprengd, was het eenige behoedmiddel, waardoor de verderver onschadelijk bleef. De vraag is: of het bloed van het lam de kracht in zich bezat, om Israël te bewaren, of dat het in zich zelven kon aangemerkt worden van een' verdienenden aart te zijn. De vijanden van Christus bloed zoeken een' uitweg, het is voor hen toch wat plomp, en zij verwachten vragender wijze gevolgtrekkingen. Hoe kan in lammeren bloed eene verdienende oorzaak liggen. Neen zegt men: de Israeliten geloofden. De Engel zag naar het bloed, waar hij dit aan de posten vond, was hij overtuigd, daar woonde een geloovig huisgezin. Zeer goed, ik mag zoo wel eens hooren redeneren en ben gewoon om door vragen wijs te worden. Indien de Engel het bloed als het zekere bewijs des geloofs aangezien heeft, dan is het geloof het redmiddel geweest, het bloed slechts een zichtbaar bewijs of vrucht des geloofs; Jehova zegt: ‘Wanneer Ik het bloed zie zal ik ulieden voorbijgaan’ en niet, als Ik het bewijs uws geloofs | |
[pagina 33]
| |
zie, dat gij door geloof het bloed hebt toegepastGa naar voetnoot(1). En waarom zag Jehova zoo strengelijk op dit bloed? Dit is verklaarbaar, luister, ik zal één voorbeeld uit allen nemen. Wij zijn een Nationaal volk met een souverain vorst aan het hoofd; als souverain volk voeren wij onze nationale vlag; zij wappert op al de bezittingen van den souverain en zijn volk, zoo wel ter zee als te land; alle deze bezittingen zijn gewaarborgd in tijd van vervolging door onze nationale vlag. De vraag is: kan de vlag die waarborgen, of indien zij geschonden wordt, is daar zoo veel aan verbonden? Er is vlaggendoek genoeg, de vlag op zich zelve geeft als vlaggendoek geene bescherming, en wie haar als vlaggendoek gebruikt, doet geen heiligschennis, want wie kan het mij ten kwade duiden, als ik een gordel van vlaggendoek wil dragen; doch de vlag representeert den souverain en zijn volk. Deze stelt de vlag tot bewijs van zijne souveraine macht. Wie, zegt Hij, bij mijne vlag bescherming zoekt, zal ik beschermen, wie mijne vlag schendt, schendt mijne macht; dien zal ik kastijden. M.H. zoekt in uwen geest nog een paar voorbeelden, er zijn er genoeg. Het bloed aan den dorpel en de posten werd het beschermmiddel door den souverainen wil en de macht Gods, Die van eeuwigheid niets anders heeft gewild dan het bloed van ChristusGa naar voetnoot(2). Ik, zegt Jehova, zal dat aanzien. Wie dat bloed onrein acht, dien zal Ik kastijden, de verderver zal dat huis slaan. Al wat niet besprengd is met het bloed van Christus aan ziel en lichaam staat onder den toorn Gods, en een eeuwig verderf staat hem te wachten. Wat geeft ons de naam van bekeerd en wedergeboren, al staan wij viermaal des jaars onder de Avondmaalsgasten bekend, al zijn onze staven der bevinding in de hand van een zeker vertrouwen. Al hebben wij | |
[pagina 34]
| |
den Christus met ons verstand als een offerhande geslacht, al smaken wij aan ons gehemelte het goede woord Gods, ja, al zijn onze lendenen opgeschort, zoo dat de waereld kan zien, dat wij reizigers zijn, die gereed staan om naar een beter vaderland te reizen. (Ik zeg niets) maar het woord zegt. Dat wij besprengd moeten wezen met het bloed van Christus, ons Paaschlam. Dat alleen waarborgt ons voor het eeuwig verderf. En laat Faraö tieren, Egypte vloeken, de roode zee koken, de vijandschap schuimbekken. Wat gevaar, wat vrees. Het bloed van Jezus Christus aan ons toegepast zegt; geen kwaad zal u genakenGa naar voetnoot(1). Was mijn doel het tegengestelde beeld van het Pascha te verklaren, ik zoude te veel van mijn' tijd versnipperen, ik houd liever voet bij het stuk, en dus nog eenige terechtwijzingen aangaande het Pascha. De Joodsche kerk had al voor Christus geboorte het Pascha veel verbasterd, dit noemde zij, regelen van het heiligdomGa naar voetnoot(2). De vader des huisgezins nam den beker en dankte God, de beker ging over van hand tot hand. Op zoodanige wijze hield Jezus het laatste PaschaGa naar voetnoot(3), daarna werd het brood gebroken en men gaf van hand tot hand den schotel over. Eindelijk nam de Vader des huizes den drinkbeker, bood de vrucht des wijnstoks hun aan, zeggende: dit is het druivenbloed (ziende op Gen. 49:11. Deutr. 32:14). Nog was er jets aanwezig op hun Paaschfeest. Een hoofdschotel was gevuld met druiven- en vruchtensap, gemengd met azijn - dit verbeeldde de tichelsteenen van Egypte; in dit mengsel doopte men het brood; op die wijze had Judas met Christus de hand in den schotel. Wij lezen in den gantschen Bijbel van niet | |
[pagina 35]
| |
meer dan zevenmaal, dat er gewag wordt gemaakt van het Pascha: het eerste Exodus 12 - het 2de een jaar na de uittocht uit Egypte Num. 9 - het 3de bij de inkomst van het land Kanaän Jozua 5 - het 4de ten tijde van Ezechias 2 Cron. 30 - het 5de onder koning Jozuas 2 Cron. 35 - het zesde na den uittocht van Babel Boek Esdra 6. - Het 7de heeft de oud Testamentische kerk versmaad. Dit laatste toonde de volkomenheid der voorgaande. In het laatste Pascha ontmoette de schaduw der toekomende dingenGa naar voetnoot(1) het wezen der zaken zelven, nl. Christus. In Egypte werd het schaduwbeeld geboren, in Christus stierf het zijnen doodGa naar voetnoot(2). Van Abraham tot Mozes had de kerk maar één sacrament. Mozes gebood het tweede; hij heeft dus uitdrukkelijk van Christus getuigd: Hij, de man Gods heeft door daden meer van Christus gesproken dan door woorden (Mozes spreekt niet veel). M.H. wilt ge leeren, hang dan meer aan de lippen van Mozes getuigenis, want het Koningrijk der Hemelen bestaat niet in woorden, maar in kracht, Het zijn niet de hoorders, maar de doeners der wet. Met Mozes begon eene omwending in de offerdienst; men wist in de voor oud Testamentische bedeeling van niets anders dan van vuuroffers. Doch het Pascha was een spijsoffer. Hoort mij nog even aan, want mijn leergierige geest weet nog van geen eindigen. Jezus heeft het voorbeduidende Pascha in de beteekenende zaak ingesmolten. Hij hield vooraf het Pascha, daarna het Avondmaal, doch de formele substantie was één; al wat van de Paaschmaaltijd overbleef werd in het Avondmaal verslonden. Och! hadden wij een hart om den oud Mozaischen zuurdeesem zoo in-te-smelten of weg te doen. Willen wij Christus deelachtig zijn, dan moeten onze harten gereinigd worden door het geloof en ons zuiveren van de besmetting des vleesches en des geestesGa naar voetnoot(3). De oude, godzalige? zuurdeesem | |
[pagina 36]
| |
moet er uit, wij moeten in nieuwigheid des geestes leven. Welkom, geestelijk Israel. Op dat bloed gaat gij vrij uit. Christus dood is de grond uwer verlossing. Al stonden duizend duivelen, zonde en hellen tegen u op, gij zult vrij uitgaan; er is geen macht, die u kan houden. Voor die plaag: (Bloedtheologie) moet Egypte zich in rouw dompelen. Wij beleven een' tijd, dat Godverloochende voetknechten te paard rijden, doch wat kunnen zij, die sprinkhanen uit den afgrond. Wij hebben eene banier. Het bloed Christus aan onzen dorpel en posten. De Hel heeft al bijna zestig eeuwen gebruld, om de erfschilden tot roest te doen verteren. Hare listen zijn ons niet onbekend. Wie gelooft zal niet haasten; wat ons aangaat, wij ergeren ons niet aan het kruis van Christus; integendeel, onze leus zij: geef ons dat roode, dat roode. -
Het zij zoo! |
|