Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeven voor het verstand, den smaak en het hart (1790)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proeven voor het verstand, den smaak en het hart
Afbeelding van Proeven voor het verstand, den smaak en het hartToon afbeelding van titelpagina van Proeven voor het verstand, den smaak en het hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (10.68 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeven voor het verstand, den smaak en het hart

(1790)–Jacobus Bellamy–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

Ewald en Elize.
Romance.

 
De maan blonk reeds met flaauwen glans,
 
In Bronsteins hoogste zaal.
 
En, op der vad'ren bruin gelaat,
 
Lag nu een bleeke straal.
 
 
 
Toen ridder Ewald, droef te moê,
 
Nog dwaalde door het woud,
 
Dat Bronstein, van den top des bergs,
 
Beneden zich beschouwt;
 
 
 
De ridder volgt zijn pad, en drijft
 
Zijn ros gestaâg om hoog.
 
In 't eind ontdekt de stille maan
 
Een toren aan zijn oog
[pagina 104]
[p. 104]
 
Nu grijpt hij moed. - De klepper briescht
 
En ridder Ewald lagcht.
 
Maar, daar hij Bronsteins slot genaakt,
 
Hoort hij een droeve klagt.
 
 
 
Hij luistert... welk eene englenstem! -
 
Zoekt met een gretig, oog,
 
En, aan het hooge vengster, valt
 
Een jongvrouw hem in 't oog.
 
 
 
‘Ach God! wat heb ik u misdaan!
 
Mijn vader haat zijn kind!
 
Ook gij verhoort mijn klagten niet!
 
Ben ik niet ook uw kind?
 
 
 
Hebt gij mijn moeder niet gehoord,
 
Toen zij, voor 't laatst, u badt?
 
Zij badt voor mij. - Ik kuschte haar,
 
Haar wangen waaren nat.
[pagina 105]
[p. 105]
 
Ach, moeder! ach! waar vloodt gij heen,
 
Wanneer gij mij verliet?
 
Gij stierft getroost, en gingt naar God,
 
Die nimmer u verstiet!
 
 
 
Daar leeft gij nu omhoog bij God,
 
Maar denkt niet om uw kind!
 
Ach zo gij wist, wat droevig lot
 
Elizes hart verslindt!
 
 
 
Mijn ridder, ach! hij was zo goed!
 
Mijn Ewald is vermoord!
 
Mijn vader sloot mij dreigend op,
 
Ach! had hij mij vermoordt!...’
 
 
 
‘Mijn God! - Elize! is dit uw stem?...
 
Zie neder! ik ben hier!
 
Zo waar uw Ewald ridder is,
 
Verlos ik u van hier!’
[pagina 106]
[p. 106]
 
‘Mijn Ewald! ach! ik sterf van vreugd!
 
God zij gedankt! gij leeft!
 
Vlied ijlings, wijl mijn vader slaapt,
 
Ik ben voldaan: gij leeft! -’
 
 
 
‘Ik vlieden?... Zo ik u verlaat,
 
Verlaat mij God in nood!
 
Wat is mijn leven, zonder u?
 
Veel erger dan de dood! -
 
 
 
Maar zo ge u zelv en Ewalt mind,
 
Elize! toef dan niet!
 
Spring, uit het vengster, in mijn' arm!
 
En eindig ons verdriet:’
 
 
 
‘Ach Ewald! ziet ge aan 't vengster niet,
 
Deze ijz'ren tralies staan?
 
Naauw dring ik 't buigend hoofd erdoor,
 
Om 't oog op u te slaan.’
[pagina 107]
[p. 107]
 
‘Geen nood! ik red u echter uit! -
 
Waar sluimert uw cipier? -
 
'k Vermoord hem, sluit uw kerker op,
 
En red u zo van hier.’
 
 
 
‘Helaas! vergeefs is moed en kragt
 
Bij vader en bij God!
 
Vier poorten, zwaar gegrendeld, staan
 
Aan d' ingang van het slot.
 
 
 
Des nagts bewaakt een sterke wagt
 
De deur van elke poort! -
 
Ach Ewald! ach! ik vrees!... zo maar
 
Ons niemand heeft gehoort! -
 
 
 
Maar Ewa1d! had ik moeds genoeg,
 
Misschien wist ik nog raad! -
 
‘o Ja! de liefde geeve u moed!
 
Zij gaf aan u die raad!’
[pagina 108]
[p. 108]
 
‘Mijn vader staat mij dikwijls toe
 
Te wand'len over 't veld,
 
En 's ochtends gaa ik somtijds uit,
 
Van eene vrouw verzeld.
 
 
 
Zo ras de zon het slot beschijnt,
 
Wek ik mijn leidster op,
 
Om, met haar, 't morgenrood te zien,
 
Ginds op een groenen top.
 
 
 
Niet ver van hier, ter rechter hand,
 
Ligt een verlaat'ne hut; -
 
Hier voer ik morgen haar voorbij:
 
Verweil ons bij die hut!
 
 
 
En dan ontvlugt ik, in uw' arm,
 
Mijn's vaders dwinglandij!
 
Vergeef mij, God! dat ik ontvlugt,
 
En staa Elize bij’
[pagina 109]
[p. 109]
 
De jonkvrouw werpt een lieven kusch,
 
Haar' trouwen ridder, toe.
 
En Ewald wenscht haar goeden nagt.
 
Verlaat haar blij te moe.
 
 
 
De flaauwe straal der zon bescheen
 
De toppen van het bosch,
 
Toen Ewald, vol van liefde en moed,
 
Steeg op zijn moedig ros.
 
 
 
Hij rijdt dwars door het dik geboomt,
 
Om Bronsteins wal te ontgaan.
 
In 't eind, daar hij de hut ontdekt,
 
Blijft hij verlangend staan.
 
 
 
Hij wagt vergeefs drie uuren lang,
 
Dat zijne Elize koomt.
 
Hoe vaak bedriegt hem 't schichtig wild,
 
Of 't ruisschen van 't geboomt! -
[pagina 110]
[p. 110]
 
Op 't laatst roept hij wanhopend uit:
 
‘Onze aanslag is gehoord!
 
Maar mijne Elize moet gered!
 
En die mij dwingt vermoord!’
 
 
 
Dus rijdt hij driftig naar het slot,
 
En vindt, aan de eerste port,
 
Acht knaapen, zwaar gewapend, staan,
 
Maar rijdt kloekmoedig voort.
 
 
 
Een hunner houdt zijn klepper vast. -
 
‘Vermeet'le! laat mij los!
 
Denk, dat ik ridder Ewald ben!
 
Heb eerbied voor mijn ros!
 
 
 
Waar is E1ize?’ - Vol van schrik
 
Buigt zich de knaap, en zwijgt. -
 
‘Wie is 't’ roept fluks een andre stem,
 
Die hier mijn knaapen dreigt?’
[pagina 111]
[p. 111]
 
De ridder ziet, digt aan de poort,
 
Den graaf van Bronstein staan. -
 
‘Zeg, monster, waar uw dochter is?
 
Of 't is met u gedaan.’
 
 
 
‘Ben ik Elizes vader niet? -
 
Ontzie deez' grijzen kop!
 
Of nimmer ziet ge Elize weer:
 
'k Sluit haar voor eeuwig op. -
 
 
 
Maar, zo ge mij geduldig volgt,
 
Voer ik u waar zij is.’
 
‘Ach graaf! - ik volg u overal
 
Waar mijne jonkvrouw is!’
 
 
 
De graaf gaat voor, - de ridder volgt, -
 
De wagt treedt achteräan,
 
En sluit drie poorten op en toe; -
 
Hier blijft graaf Bronstein staan.
[pagina 112]
[p. 112]
 
‘Mijn knaapen steekt twee fakk'len op: -
 
Stijg Ewald van uw paard,
 
En volg, indien ge ridder zijt,
 
Mij zwijgend en bedaard.’ -
 
 
 
De ridder volgt met stouten tred,
 
Langs een' gekromden gang;
 
Een hooge muur, aan elke kant,
 
Verduisterde den gang.
 
 
 
De gang word enger, koomt op 't laatst
 
Op eenen tooren uit.
 
De ridder staart op de oude poort,
 
Wijl Bronstein hem ontsluit.
 
 
 
Zwaar kraakend doet de deur zich op,
 
En toont een' diepen nacht.
 
Een knaap treedt met een fakkel voor.
 
De deur sluit naa de wagt.
[pagina 113]
[p. 113]
 
Zij daalen langs een steenen trap
 
In een verwelfden gang.
 
't Geruisch van elke voetstap rolt
 
Weerklinkend door den gang.
 
 
 
De ridder zwijgt en volgt den graaf,
 
Langs kronkelende paên, -
 
In 't eind verwint de drift zijn hart,
 
Hij blijft beslooten staan. -
 
 
 
Hij spreekt, - zijn uitgetogen kling
 
Blinkt bij het fakkellicht. -
 
‘Is dit een kerker, of een graf? -
 
Zeg waar Elize ligt! -
 
 
 
'k Bezweer u, graaf, bij God, die leeft!
 
Toon mij Elizes graf! -
 
'k Sterf dan getroost, - maar zo ge draalt
 
Slagt ik u op haar graf.’
[pagina 114]
[p. 114]
 
De graaf lagcht woedend, geeft een wenk. -
 
De knaapen dooven 't licht. -
 
‘Zoek nu voor eeuwig in dien nagt,
 
Waar uwe Elize ligt!’
 
 
 
De ridder schrikt, de graaf verdwijnt,
 
Door een geheime poort,
 
Bedrogen, door de weerklank, loopt
 
De ridder dwaalend voort.
 
 
 
‘Elize! Elize! - zijt ge hier?
 
Zo koom, en sterf met mij!’ -
 
Hij luistert... het gewelf weêrgalmt
 
En antwoordt: ‘sterf met mij!’
 
 
 
‘o God! 'k begeer het leven niet! -
 
Maar matig uwe straf!
 
En, zo hier mijne Elize ligt,
 
Zo voer mij bij haar graf!’ -
[pagina 115]
[p. 115]
 
Vergeefs! - Hij werpt zich op den grond,
 
En vindt geen troost noch heul.
 
‘God!’ roept hij ‘ik aanbid uw' hand,
 
Maar straf Elizes beul!’
 
 
 
De ridder zwijgt, en wagt den dood,
 
En alles zwijgt met hem. -
 
Op eens, na een geruime poos,
 
Hoort hij van verre een stem. -
 
 
 
Hij richt zich op, en hoort zijn' naam. -
 
Van verre blinkt een licht....
 
Het nadert... ‘Ridder! zijt ge hier?
 
Zo volg me, en zie het licht!’
 
 
 
De ridder trekt zijn zwaard, en roept:
 
‘Onzaal'ge, wie gij zijt,
 
Die een's begraav'nen schim vervolgt,
 
Koom hier! - ik ben bereid,
[pagina 116]
[p. 116]
 
Of gaa! en zeg aan den tiran,
 
Dat ik zijn woên veragt!
 
Maar dat hem Ewald, voor den troon
 
Van zijnen God, verwagt!’
 
 
 
Nu treedt, met ongedekten kruin,
 
Een oude knaap nabij. -
 
‘Ach ridder' zie deez' grijzen kop,
 
En wreek u niet op mij! -
 
 
 
De graaf werdt schielijk ziek, en sterft,
 
De jonkvrouw bidt voor hem,
 
Hij vreest den dood, en schreit, en roept,
 
Om u, met zwakke item.’ -
 
 
 
De ridder kent den knaap. - ‘Hebt gij
 
Graaf Bronstein niet verzelt,
 
Toen ik, Elize en God ter eer,
 
Heb ridder Frank gevelt?’
[pagina 117]
[p. 117]
 
De knaap zegt: ‘ja! ik ben 't. De graaf
 
‘Was woedend om zijn dood,
 
Elize moest naar Bronstein toe,
 
Zij meende, gij waart dood.
 
 
 
Hij dagt u hier te smooren, maar
 
God heeft het hem belet.
 
Hij viel straks spraakloos neer..... Maar koom,
 
Volg mij, gij zijt gered!’
 
 
 
De ridder volgt, en ziet wel haast
 
De poort, die open staat.
 
Hij ziddert bij 't gezigt, en groet
 
Den nieuwen dageraad. -
 
 
 
Nu voert de knaap hem op het slot,
 
In een verheven zaal.
 
Der oude graaven beeldnis fiert
 
De wand, met stijven praal.
[pagina 118]
[p. 118]
 
Hier ligt de graaf. - Elize zelv
 
Knielt bij zijn ledikant. -
 
Hij ziet den ridder, wenkt, en roept
 
Met uitgestrekte hand: -
 
 
 
‘Koom hier, mijn zoon! - vervloek mij niet!
 
Ik sterf, en heb berouw!
 
Bid God voor mij! - vergeet uw leed!
 
Elize zij uw vrouw!’
 
 
 
Elize bloost. - De ridder schreit,
 
En werpt zich naast haar neer.
 
De graaf voegt beider handen zaam,
 
En wll... maar kan niet meer!
 
 
 
Elize valt in Ewalds arm,
 
Daar 't rood haar wang verlaat. -
 
Hij drukt haar aan zijn hart, en kuscht
 
Haar roosjes op 't gelaat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken