Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichten en spelen van Jan van den Berghe (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichten en spelen van Jan van den Berghe
Afbeelding van Dichten en spelen van Jan van den BergheToon afbeelding van titelpagina van Dichten en spelen van Jan van den Berghe

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (7.35 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Editeur

C. Kruyskamp



Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichten en spelen van Jan van den Berghe

(1950)–Jan van den Berghe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Item Hier volcht het Esbatement van Hanneken Leckertant

De personages sijn dese: Ga naar voetnoot+

 

Goey Vrou Veughe, een vrou.
Hanneken Leckertant, duijpenachtig. Ga naar voetnoot+
Vrecke Webbe.
Lippen Loer, Vrecke Webbens soon, spinnende.
Meester Jan Leurequack.
Goey Vrou Veuge
 
Alle goeden dach! ick ben ommers op graeckt; Ga naar voetnoot1
 
Hadde ick nu wadt goets, dat leckerlijck smaeckt,
 
Dat Hanneken mijns soons mage mocht verteren!
 
Leet hij oock gebreck, och! tsou mijn deren,
5[regelnummer]
Want noijt man en sach kint so subtijl van liste.
 
Waert dat de Prince van Oraingien wiste Ga naar voetnoot6
 
Hoe edel dat hij is in al sijn voorstel, Ga naar voetnoot7
 
Hij sout mij affnemen / ja hij, dat weet ick wel.
 
Geen fraijheijt en is aan hem vergeten;
10[regelnummer]
En al wadt lecker is / can hij wel eeten,
 
So natuerlijck groeijt hem d'edelheijt int lijff.
 
Grove spijse, seit hij / die maeckt de leden stijff,
 
Dies moet ick hem alle lieffelijckheijt bien. Ga naar voetnoot13
 
Van hem sal mij noch deucht en eere geschien,
15[regelnummer]
So eens tot mij een wijse vrouwe sprack. Ga naar voetnoot15
 
Oock heeft mij geseijt Meester Jan Leurquack,
 
Dat hij is geboren, so hij in boecken las,
 
Inde beste planeet die in den hemel was. Ga naar voetnoot18
 
Dus twaer tegens natuere, dede ick hem leet.
[pagina 66]
[p. 66]
Hanneken
20[regelnummer]
Ga naar margenoot+Moeijer! Ou! Ga naar voetnoot20
Goey vrou V.
 
Wadt ist?
Hanneken
 
Is dwidtmoes noch niet gereet
Goey vrou V.
 
Neent sone.
Hanneken
 
Dats mij een alte grooten verdriet. Ga naar voetnoot21
 
Trouwens, ghij seijt mij gisteren, en dedij niet? Ga naar voetnoot22
 
Dat ghij mij nu sout wadt lecker coocken.
Goey vrou V.
 
Ick salt doen, kint, ick moet tvier eerst stoocken,
25[regelnummer]
Maar 't is uuijte, mij dunckt ick geen en hebbe.
 
Slaept noch / ick gaen om vier tot die Vrecke Webbe,
 
Suldij Hanneken? en sijt wadt gerust.
Hanneken
 
Ja ick, moeijer, maer ghij en hebt mij niet gecust,
 
Dat sal ick clagen tot Lijse mijn nichtgen. Ga naar voetnoot29
Goey vrou V.
30[regelnummer]
Nu cust mij / En ist niet een vrindelijck wichtgen?
 
Wie en sou hem sijn willeken niet gehingen? Ga naar voetnoot31
Vrecke Webbe spreeckt tot haar soon Lippen
 
Spint! wildij.
Lippen Loer (spinnende)
 
Suldij mij dan t' eeten bringen?
Webbe
 
Peijnsdij alre om eeten, seght, onaerdich gast? Ga naar voetnoot33
Lippen
 
En soudick niet? ick hebbe doch alden nacht gevast;
35[regelnummer]
Ten is geen wonder al quelt mij de honger straff. Ga naar voetnoot35
Webbe
 
Spint mij alder eerst dien rocking aff, Ga naar voetnoot36
 
Eer ghij van eeten spreect, vuijl slappe leure! Ga naar voetnoot37
Goey vrou V.
 
Mij dunckt, vrecke Webbe sidt voor haer deure;
 
Noijt en sach ick wijf int werck so vierich!
[pagina 67]
[p. 67]
40[regelnummer]
Goeden dach, Webbe, sijdij al eeven gierich? Ga naar voetnoot40
 
Sal u herte nimmermeer sijn vervult?
 
Wie sal tgoet verteeren dat ghij winnen sult?
 
Ghy slaeft als eene die in dachuere spidt.? Ga naar voetnoot43
Webbe
 
Wiet verteeren sal?
Goey vrou V.
 
Ja.
Webbe
 
Dien loeris, die daer sidt, Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Daer sorghe noch eere in en schuijlt. Ga naar voetnoot45
 
Hij sidt daar alre om eeten en muijlt; Ga naar voetnoot46
 
Nochtans en heeft hij nau drie draijen gesponnen.
Goey vrou V.
 
Webbe, al en is den cost noch niet gewonnen,
 
Kinderen moeten eeten, wadt baetet geseijt? Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Hanneken mijn soone heeft wel een uere geschreijt
 
En geroepen om die witmoes pappe.
Ga naar margenoot+
Lippen
 
Sweepen, mijn herte quackelt vandien clappe! Ga naar voetnoot52
 
Mocht ick daer aff eens vol steecken mijnen crop
 
Daer gaff ick omme mijnen besten top; Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Van sulcken cost sou mijn herte verblijen.
Webbe
 
Ghij sult u wel met een schootel bonen lijen! Ga naar voetnoot56
 
Hebdij honger, verslaet daer mede uwen lost. Ga naar voetnoot57
Lippen
 
Ja, dats oock dagelijckx mijnen besten cost;
 
Maer quam u vrijer, die sou wadt leckers crijgen.
Webbe
60[regelnummer]
Wadt segdij daer?
Lippen
 
Niet moeijer, ick ga swijgen.
 
Daer wasse bijcans geterden op haeren teen! Ga naar voetnoot61
 
Maer om die witmoes pappe peijnsick alleneen, Ga naar voetnoot62
 
Mocht ick daer op mijn tanden eens wetten, Ga naar voetnoot63
[pagina 68]
[p. 68]
 
Ick sou mijnen buijck so viercant setten Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Als een biertonneken, vrij sonder sparen.
Goey vrou V.
 
Webbe, wij souden van ons voorleden jaren
 
Wat couten, gaefft pas en sweech Lippen stille. Ga naar voetnoot66-67
Lippen
 
Teerlinck! daer ontvalt mijn mijnne spille! Ga naar voetnoot68
 
Eeten! / eeten! / off dwerck en sal niet willen sijn.
Webbe
70[regelnummer]
Wadt doedij mij al verdriets, ghij vuijle cockijn! Ga naar voetnoot70
 
Ghij waert weert dat ick tot uwen hooffde ginck. Ga naar voetnoot71
Goey vrou V.
 
Sijt te vreden, Webbe, 't is al kinder dinck! Ga naar voetnoot72
 
Gheefft hem teetene / en daer mee gedaen.
 
Och heere! ick blijve hier oock te lange gestaen;
75[regelnummer]
Hanneken sal hem hebben / al waer hij sodt. Ga naar voetnoot75
 
Hebdij geen vier?
Webbe
 
Ja ick, in mijnen lolle podt. Ga naar voetnoot76
 
Een coolken oft twee; suldijt wel ontsteecken? Ga naar voetnoot77
Goey vrou V.
 
Ja ick / daer toe weet ick al aerdighe treecken, Ga naar voetnoot78
 
Ick en machs niet hebben na mijnen geneuchge. Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Adieu, vrecke Webbe!
Webbe
 
Adieu, goeij vrou Veughe,
 
Compt hier bij ons spinnen, indient u belieft.
Goey vrou V.
 
Ick sal comen, had ick mijn Hanneken gerieft;
 
Ick weet wel, hij schreijt van grooten hongere.
Lippen
 
Ick sou wel eeten, bij gans longere! Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Mijnen buijck valt in tot aan mijn rebben.
[pagina 69]
[p. 69]
Webbe
 
En ick sal heden geen vree mogen hebben!
 
Van eeten en rust niet uwen clepele; Ga naar voetnoot87
 
Nu hout die schotele en dien lepele, Ga naar voetnoot88
 
Ga naar margenoot+Daer is oock broot / wilt nu wel brocken! Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Ick sal u gaen ander vlas op rocken;
 
Die wil eeten, die moet oock werkens beginnen.
 
Ick mach u bonen gaen halen hier binnen,
 
Mij dunckt, ghij hebt veel te lange geseten.
Lippen
 
Ramp hebbe dleet! moet ick al weer boonen eten? Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Sal ick mijn leven met sulcken cost verslijten?
 
Och waerse doot / quets alle die ses mijten Ga naar voetnoot96
 
Die sij gepodt heeft, een groote somme,
 
Daer soudick dan al waeffelen coopen omme,
 
Soetemelckxken / coecken / appelen / en peeren.
100[regelnummer]
Ick sal vrij dat goeijken wel anders verteeren,
 
Dwelck sij mij nu dus vroeijlijck verspaert. Ga naar voetnoot101
Webbe
 
Hebdij schier gebrockt, seght, luijen draijlaert? Ga naar voetnoot102
Lippen
 
Ja ick, moeijer.
Webbe
 
Hout! steeckt dat onder u snuijte Ga naar voetnoot103
 
En eet mij geringe die schotel uuijte, Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
So dat ghij u dan weder aent spinnen rast. Ga naar voetnoot105
Lippen
 
Aijmij, ick was schier van honger geheel verlast! Ga naar voetnoot106
 
Mijn herte dat clopt, hoort, al waert een steen.
Hanneken
 
Wel become mij datte / ende dan noch een;
 
Hier op en sal ick immers geen tanden breecken.
Lippen
110[regelnummer]
Nu wel, ick gae Hanneken Leckertant spreecken;
 
Hij heeft, weet ick wel, die witmoes pappe gereet.
[pagina 70]
[p. 70]
 
Hij compt hier gaende / siet, bij gans sweet, Ga naar voetnoot112
 
Met een groote teijl pappen inde hant! Ga naar voetnoot113
Hanneken
 
Dach Lippen Loer!
Lippen
 
Dach Hanneken Leckertant!
115[regelnummer]
Wadt eet ghij daer?
Hanneken
 
Ick eete al watte.
Lippen
 
Aij, 't is witmoes pappe, wat goeijer cost is datte! Ga naar voetnoot116
 
Laet mij toch mee eten / uijt uwer teijlen,
 
Ick sal u van mijn goeij bonen deijlen, Ga naar voetnoot118
 
Ghij en aet u dagen noijt beteren cost.
120[regelnummer]
Wildij, goey Hanneken?
Hanneken
 
Ick en hebs geen lost,
 
Lippen, u bonen sijn mijn veel te hert.
 
Siet, sij hebben vellen so dicke als een bert! Ga naar voetnoot122
 
Dunckt u dat goeijen cost? hoort toch desen goeijen bloet!
Lippen
 
Jaet / want moeijer seijt / sij sijn voort stoppen goet.
125[regelnummer]
Ga naar margenoot+En aet ick geen boonen met groten hoopen,
 
Mijn dermen, seijt sij, souden wech loopen;
 
En dan most [ick] sterven / met een groote pijne. Ga naar voetnoot127
Hanneken
 
Mij en lust nochtans niet gestopt te sijne;
 
Ik hou mij al open / so ick best can.
Lippen
130[regelnummer]
Hanneken, laat ons mangelen, sijdij een man; Ga naar voetnoot130
 
Ick sal u dat versch steertgen toe geven, siet!
Hanneken
 
Neen manneken, ghij en hebt mij noch daer niet!
 
Meijndij mij te verdullen? ick en ben geen boer! Ga naar voetnoot133
 
Hoe gaerne waerdij aan mijn pappen, Lippen Loer!
135[regelnummer]
Ghij en haelter niet, ghij hebt te cort geschooten. Ga naar voetnoot135
Lippen
 
Deijlt mij nu, ick sal u geven al mijn kooten Ga naar voetnoot136
 
Die ick thuijs hebbe en hier in mijnen sack,
 
En dien top oock, daer eens een pinne in stack;
 
Ick salt u al geven / noot mij te gaste!
[pagina 71]
[p. 71]
Hanneken
140[regelnummer]
Lippen, eet bonen, so blijven u darmen vaste!
 
Dees pappe sou u veel te qualijck smaecken.
Lippen
 
Ick hou, cost icker nochtans an geraecken, Ga naar voetnoot142
 
Ick sou met haer spelen alte schoonen spel. Ga naar voetnoot143
Hanneken
 
Lippen Loer, dat gelooff ick herde wel, Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Niet veel en sout ghij met haer slapen! Ga naar voetnoot145
 
Maer offt ick u deijlden, soudij wel gapen
 
Wijt genoech / om in te steecken nae mijn gevoech? Ga naar voetnoot147
Lippen
 
Ghapen, segdij? ja ick, siet is dat wijdt genoech?
 
Suldijt wel in steecken / sonder genaecken? Ga naar voetnoot149
Hanneken
150[regelnummer]
Ick staeck wel die heel teijle in u caecken!
 
Tjan, Lippen / u aensicht is wel gecloven, Ga naar voetnoot151
 
Ghij sout wel gaepen / tegen eenen hoven; Ga naar voetnoot152
 
Daer sou wel een catte metter jongen in woonen.
Lippen
 
Nu deijlt mij pappe!
Hanneken
 
Neen Lippen, eet boonen!
155[regelnummer]
Dees pappe en waer u niet gesont.
Lippen
 
En ghij soutse mij steecken inden mont?
 
Ick en seyts niet, als ick niet doen en woude. Ga naar voetnoot157
Hanneken
 
Nu gaept dan / en doet beij u oogen touwe. Ga naar voetnoot158
 
Ick salse u in steecken sonder respijt.
Lippen
160[regelnummer]
Ga naar margenoot+Willick dan gaepen?
Hanneken
 
Jae ghij, Lippen, gaept wijt!
Lippen
 
Noch wijder gapen? dat sal ick doen.
[pagina 72]
[p. 72]
Hanneken
 
Wadt dunckter u off, is dit niet een goet fatsoen? Ga naar voetnoot162
 
Alle de ghene die hier nu sijn vergaert,
 
Die noijt en sagen eenen grooten gapaert,
165[regelnummer]
Die mach hier comen / en sien hem nu.
Lippen
 
Waer blijft ghij Hanneken? steeck in, haest u!
 
Ick wachter, siet, naer, en doet mij geen loos. Ga naar voetnoot167
Hanneken
 
Neen ick, trouwens, Lippen / maer gaept ghij altoos?
 
Doet u oogen vast toe / en dat ghij niet en kickt! Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Hout / ghij hadt mijn hant bijcans oock opgeslickt Ga naar voetnoot170
 
Metten lepele / ick spranck uijtten weghe. Ga naar voetnoot171
Lippen
 
Ja, ja, ghij en doeget niet te degen. Ga naar voetnoot172
 
Was dat pap?
Hanneken
 
En ist niet?
Lippen
 
Tsijn boonen, ick houwe. Ga naar voetnoot173
Hanneken
 
Hoe meijndij, dat ick u bedriegen souwe?
Lippen
175[regelnummer]
Ja ghij, twaeren bonen / ghij hebt mij verdult.
Hanneken
 
Nu, ick sal insteecken, dat ghijt sien sult.
 
Gaept wijt, ick en sal niet meer met u gecken.
Lippen
 
Ja, dats beter.
Hanneken
 
Siet Lippen eens lecken!
 
Wat segdij daer aff, quant / smaeckt u dat niet badt?
Lippen
180[regelnummer]
Ghij hadt mij vlus bedrogen / ick seijde wel dat, Ga naar voetnoot180
 
Quansuijs offt ick niet beters en wiste. Ga naar voetnoot181
Hanneken
 
Ghij sijt een geselleken van schalcken liste, Ga naar voetnoot182
 
Dat ghij wel bonen kent voor witmoes pappe. Ga naar voetnoot183
[pagina 73]
[p. 73]
Lippen
 
Ick heb verstant, al en draech ik geen cappe! Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Och, hoe wel smaeckt datte / Noch eens, och! och!
Hanneken
 
Nu, gaept dan!
Lippen
 
Hanneken Leckertant / noch! noch!
Hanneken
 
Hoe gaet dat keelgat open, al waert een sluijsse. Ga naar voetnoot187
Lippen
 
Noch! noch!
Ga naar margenoot+
Hanneken
 
So seijt de soch oock vanden gasthuijse. Ga naar voetnoot188
 
‘Noch! noch!’ ja, ghij singt al eenen sanck.
190[regelnummer]
Neen, Lippen, uwen derm is mij veel te lanck.
 
Ick hebbe u gegeven / dat ick u jonne;
 
Ghij ater wel vol een haering tonne
 
Eer dat uwen buyck sou sijn versaeijt. Ga naar voetnoot193
Lippen
 
Ke, noch een lepeltgen! Ga naar voetnoot194
Hanneken
 
Lippen, hout u gepayt!
195[regelnummer]
Ick wil dit selve steecken in mijnen mage.
Lippen
 
Dat ick sulcken cost moch eeten alle dagen,
 
Ick sou oock worden een aerdich pronckere. Ga naar voetnoot197
Hanneken
 
Men sou u eer lang noch heeten mijn jonckere,
 
Gelijckemen mij doet / ick sal vlus ridder zijn. Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Om dat ick leckerlijck eete ben ick dus fijn;
 
Dan en sidt ick oock nemmermeer inden roock,
 
Dies ben ick so schone.
Lippen
 
Besiet mij eens oock!
 
Ben ick niet goetaerdich en jent van leden? Ga naar voetnoot203
Hanneken
 
Ja ghij, al waerdij uuijt eenen stronckeijck gesneden, Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Viercant gedraijt / als een mulders stock.
[pagina 74]
[p. 74]
Lippen
 
Ick, heb ick niet goet fatsoen in desen rock?
Hanneken
 
Ja ghij / ghinck deur de mouwe een strepe. Ga naar voetnoot207
Lippen
 
En heb ick oock niet een aerdige nepe? Ga naar voetnoot208
 
Die mij wel besiet / ick ben een fraij geselleken.
Hanneken
210[regelnummer]
Ghij hebt een nepe als een akerwelleken, Ga naar voetnoot210
 
Daermen de cluijten opt lant me breeckt ontwee. Ga naar voetnoot211
Lippen
 
Aij, van dees bonen doet mijnen buijck so wee!
 
Tis jammer, ick ben anders net en propere.
Hanneken
 
Uwen cost is te groff / en ghij sijt sopere; Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Ghij most al leijen een ander leven.
Lippen
 
Ghij segt wel, Hanneken / maer wie sout mij geven?
 
Mijn moeijer is veel te vreck en quaet.
Hanneken
 
Tjans hoij, Lippen / ick weet u goeijen raet, Ga naar voetnoot218
 
Dat ghij u moeijer wel sult verschalcken. Ga naar voetnoot219
Lippen
220[regelnummer]
Ick spronge van blijsscap op tot aen de balcken,
 
Cost ghij dat gedoen en mijnen commer stelpen.
Hanneken
 
Sijt te vreden, ick sal u wel helpen,
 
Dat ghij wel sult verlacken den blieck. Ga naar voetnoot223
Ga naar margenoot+
Lippen
 
Maer hoe soo?
[pagina 75]
[p. 75]
Hanneken
 
Ghij sult u gaen maecken zeer sieck, Ga naar voetnoot225
225[regelnummer]
Crochen, steenen / en clagen van veel gebreecken
 
En seggen uwen buijck is al vol steecken,
 
En dat ghij moet eeten, om u verfraijen, Ga naar voetnoot227
 
Pasteijkens / taerkens, / roffioelen en vlaijen. Ga naar voetnoot228
 
Ghij sullet so crijgen / ick derffis mij beroemen. Ga naar voetnoot229
Lippen
230[regelnummer]
Alsulcken cost en hoordick noijt noemen:
 
Platteijrkens / quaertgens / en pompornoelen, quant?
Hanneken
 
Hoe segdij dat? dats immers quaet verstant! Ga naar voetnoot232
 
Tsijn pasteijkens, taerkens en roffioelen.
Lippen
 
So sou ick alleenskens tverstant gevoelen. Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Maer off ick so dede / sout hem wel schicken? Ga naar voetnoot235
Hanneken
 
Jaet / want u moeijer salder haer aff verschricken,
 
Om dat sij uwer sieckten is ongewone;
 
En want ghij dan sijt een eenich sone, Ga naar voetnoot238
 
Sij soude u herde noij laten sterven. Ga naar voetnoot239
Lippen
240[regelnummer]
Ick salt doen / al soud ick de peeper bederven.
Hanneken
 
Maer wadt ghij doet, maeckt altijt een wemoedig getier. Ga naar voetnoot241
Goeij vrou V.
 
Waer sijdij Hanneken?
Hanneken
 
Moeijer, ick ben hier
 
Bij Lippen Loer; dus moeijer en sijt niet gram.
Goeij vrou V.
 
Neen ick, kint.
Hanneken
 
Moeijer, eenen witten bootterham
245[regelnummer]
Haddick seer geerne. Ga naar voetnoot245
Lippen
 
Longeren en rebben!
[pagina 76]
[p. 76]
Goeij vrou V.
 
Compt in huijs, mijn kint, ghij sullet hebben;
 
Twaer schae, leet gebreck sulcke schoone spruijte. Ga naar voetnoot247
Webbe
 
Waer blijffdij Lippen, en hebdij noch niet uijte? Ga naar voetnoot248
 
Mij dunckt, van uwen wercke crijch ick cleijn gebruijck. Ga naar voetnoot249
Lippen
250[regelnummer]
Och neen ic, moeijer, mijnen buijck! mijnen buijck!
 
Ach mijnen buijck die doet mij al te zeere.
Webbe
 
Sijdij dan sieckt soone?
Lippen
 
Dat weet godt den heere!
 
Och noijt en was ick so vol sieckten gelaijen!
 
Moeijer, siedij niet mijn hoot staen draijen?
255[regelnummer]
Mij duckt daer in wonen pijpers en bommers. Ga naar voetnoot255
Webbe
 
Kint, u hooft staet stille. Ga naar voetnoot256
Lippen
 
Moeijer, het draijt jommers?
 
Ga naar margenoot+Och noijt so en leet ick meerder smerte.
 
Aij mij, die milte smijt daer op mijn herte! Ga naar voetnoot258
Webbe
 
Smijt u de milte?
Lippen
 
Och ja, sij niet doet dan smijten.
260[regelnummer]
Aij noijt so seere / als mij die mieren bijten. Ga naar voetnoot260
 
Mijn dermen tegen een vechten en sammelen. Ga naar voetnoot261
Webbe
 
Vechten u dermen?
Lippen
 
Hoordijse niet rammelen?
 
Ick sorge, die doot sal mij genaecken. Ga naar voetnoot263
 
Moeijer, hoordij daer niet mijn lever craecken?
265[regelnummer]
Och noijt en leet ick meerder pijn!
 
Ick sal sterven.
[pagina 77]
[p. 77]
Webbe
 
Lieff kint, wadt mach u sijn?
 
Meuchdij ijet quaets hebben ingenomen?
Lippen
 
Neen ick, moeijer, 't is mijn vande bonen gecomen.
Webbe
 
Van de bonen segdij?
Lippen
 
Ja, die niet en deugen.
Webbe
270[regelnummer]
En sout ghij gheenen goeijen brij meugen?
 
Ick souts u coocken eenen vollen ketele.
Lippen
 
Neen ick, moeijer, set mij in vaeijerkens setele, Ga naar voetnoot272
 
Mij wort so cranckelijck, ick moet wat rusten.
Webbe
 
Lieff kint en sou u nergens naer lusten?
275[regelnummer]
Segt u gebreck en laetet mij weten. Ga naar voetnoot275
Lippen
 
Moeijer, ick sou gaerne vlaykens eeten
 
En plateijerkens, wilt mij die copen, siet.
Webbe
 
Plateijerkens, kint? die en ken ick niet;
 
De eyeren sijn rondt die de hennen leggen.
Lippen
280[regelnummer]
Goey Vrou Veuge die salt u wel seggen;
 
Gaet, haeltse nu rasschelijck sonder draelen.
Webbe
 
Suldij wel sitten? Ga naar voetnoot282
Lippen
 
Ja ick.
Webbe
 
Ick gaese haelen.
 
Och, noijt en was mijn herte so swaer!
 
Hou seck, hou! isser niemant thuijs? Ga naar voetnoot284
Goeij vrou V.
 
Jaet, wie is daer
Webbe
285[regelnummer]
Ick bent, goey vrou Veuge, comt tonsent geringe! Ga naar voetnoot285
[pagina 78]
[p. 78]
Goeij vrou V.
 
Wadt isser te doene?
Webbe
 
Ga naar margenoot+Mijn handen ick wringe,
 
Lippen Loer wilt sterven, noijt meerder noot! Ga naar voetnoot287
Goeij vrou V.
 
Waer houwet hem? Ga naar voetnoot288
Webbe
 
Sijnen buijck is bijcans doot!
 
Noijt kint ter werrelt en leet meer ongemack.
Goeij vrou V.
290[regelnummer]
Twaer best dat ghij ginck tot meester Jan Leurequack;
 
Dat is een meester die veel consten thoont.
Webbe
 
Ick en weet niet waer die groote meester woont;
 
Want hulpe soeck ick vroech en laete.
Goeij vrou V.
 
Hij woont hier, siet, inde rechte strate;
295[regelnummer]
Daer en is nijemant die hem helpen mach badt.
Hanneken
 
Wil ick hem halen?
Webbe
 
Hanneken doet doch dat.
 
Gaen wij, ick salt u lonen, lieve gebueren.
Lippen
 
Ick hope nu oock mijn querne te rueren; Ga naar voetnoot298
 
Hanneken geraijde dat wel beschelijck. Ga naar voetnoot299
Goeij vrou V.
300[regelnummer]
Hoe vaerdij, Lippen?
Lippen
 
Och, noyt so weelijck!
 
Mij overquam vlus een alte quaijen vlage. Ga naar voetnoot301
Goeij vrou V.
 
Waer lettet u, Lippen? Ga naar voetnoot302
Lippen
 
Al in mijn mage
 
Ende in mijnen buijck princepalijck;
 
En hout mijn hoot / mij wort so qualijck. Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Ick gevoele daer wadt na mijn blase cruijpen.
[pagina 79]
[p. 79]
Goeij vrou V.
 
Webbe, oft ghij hem maeckte een goet suijpen Ga naar voetnoot306
 
Oft een papken, ten waer hem niet ongesont.
Lippen
 
Och, dat sou mij wel helpen inden mont.
Webbe
 
Goey Vrou Veuge / ick en cans niet, comt, wijset mij!
Meester Jan Luerequack
310[regelnummer]
Waer ist Hanneken? Ga naar voetnoot310
Hanneken
 
Meester, 't is hier bij;
 
Maer eerst voor al so moet ick u ontsluijten: Ga naar voetnoot311
 
Al gelaet hem Lippen Loer seer cranck van buijten, Ga naar voetnoot312
 
Hij en is vrij niet sieck, al spreeckt hij flouwe.
Meester
 
Wadt ledt hem dan?
Hanneken
 
Tjan, dat hij geernne souwe
315[regelnummer]
Eens leckerlijck eeten / dwelck ik hem riedt,
 
Dat hij hem sou sieck maecken, verstadij tbediet? Ga naar voetnoot316
 
So heeft hijt gedaen, daer na moettijt passen. Ga naar voetnoot317
Ga naar margenoot+
Meester
 
Eest soo? Ga naar voetnoot318
Hanneken
 
Jaet, meester.
Meester
 
So sal ick mee brassen.
 
Nu genoch van dien, ik hebbe tverstant. Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Sijn wij schier bijt huijs, Hanneken Leckertant?
Hanneken
 
Siet, hier ist, gaen wij naerder ons tweester. Ga naar voetnoot321
Meester
 
Goeden dach, ghij vrouwens!
[pagina 80]
[p. 80]
Webbe
 
Wellecomme meester.
 
Mijn kint wilt sterven / het wert u geclaecht. Ga naar voetnoot323
Goeij vrou V.
 
Meester Jan, oft ghij sijn water besaecht? Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Sout ghij u dies wel dorren onderwinden? Ga naar voetnoot325
Meester
 
Wat segdij? waer sout ghij mijns gelijcke vinden?
 
Sulcken meester als ick ben / en was noch noijt gebooren.
 
Ick besie dwater wel in eenen koehooren, Ga naar voetnoot328
 
Mij en roeckx, crijg ick tgelt rechs in mijn tessche; Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Oock besie ickt wel in een leeren flessche.
 
Meendij dat ick geen water besien en can?
Goeij vrou V.
 
Ja ghij, en belght u doch niet, goeij meester Jan!
 
Wij bidden / cost ghij hem gehelpen lichte. Ga naar voetnoot333
Meester
 
Ick sal tgebreck wel sien uuijt sijnen gesichte,
335[regelnummer]
Ghij en dorft mij daerom geen water togen. Ga naar voetnoot335
 
Heij, laet ons sien dlock in sijn oogen: Ga naar voetnoot336
 
Dees knecht en mach niet eeten erten / bonen / noch loock
 
Het hout hem al inde mage. Ga naar voetnoot338
Webbe
 
Meester, dat seijt hij oock.
Leurequack
 
Dees knecht is zeere inden buijck gequelt;
340[regelnummer]
Sijn dermen sijn binnen al vrempt gestelt,
 
Sij leggen gewrongen gelijck eenen palinck leijt.
Webbe
 
Meester Jan / 'tis oock seecker also hij seijt.
Meester
 
Rassch! haelt hem soetemelckxken / en werm rijsken,
 
Een gebraijen hoenken oft een patrijssken,
345[regelnummer]
Haelt hem taertgens / vlaijkens en pasteijkens,
 
Haelt hem wittebroot / en gedoopte eijkens, Ga naar voetnoot346
 
Haelt hem gebotert bierken voor een medecijnken,
 
Braet hem kiecxkens / laet hem rijnswijnken
 
Drincken / so mach sijn pijne wadt worden gestilt.
[pagina 81]
[p. 81]
Hanneken
350[regelnummer]
Ja, ja / daer stoot ghij hem rechs daer hij vallen wilt. Ga naar voetnoot350
 
Lippen Loer sal nu eens vaeren inde feeste. Ga naar voetnoot351
Webbe
 
Siet, hier ist meester.
Meester
 
Nu, met lichten geeste! Ga naar voetnoot352
 
Ga naar margenoot+Set hier van als, wilt u selven toeven! Ga naar voetnoot353
Lippen
 
Dees witmoes pappe wil ick eerst gaan proeven,
355[regelnummer]
Op dat ick daarmede mijnen noot ontlaste.
Goeij vrou V.
 
Webbe, segt den meester dat hij oock toetaste,
 
Oft hij spraeckx u schant inde tavernne. Ga naar voetnoot357
Webbe
 
Meester, eedt oock!
Meester
 
Wel vrouwe, herde gernne!
 
Dat kiecxken tast ick ane / dat leijt mij naest. Ga naar voetnoot359
Lippen
360[regelnummer]
Meester, dat ghij u niet te seere en haest,
 
Ick moet van dien oock een beetgen behouwen.
Hanneken
 
Dats goet ondersproocken. Ga naar voetnoot362
Meester
 
Wel zoone, in trouwen,
 
Ick en sal u den cost niet al ontvremen.
 
Wadt ou / desen siecken sal wel wadt innemen; Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Hij werckt op sijn stucken, hij haest hem te degen. Ga naar voetnoot365
Lippen
 
Die schootel is uuijte; setse uuijtte wegen!
Hanneken
 
En can Lippen niet schoon schuetten schieten? Ga naar voetnoot367
Lippen
 
Dit gebotert bierken wil ick binnen gieten.
 
Aij mij / dat doet mijn mage verwarmen;
370[regelnummer]
En met dat soetemelckxken spoel ick mijn dermen.
[pagina 82]
[p. 82]
Meester
 
En ick aen dit pasteijken / so ick schatte.
Lippen
 
Eet properlijck, meester, ontbeijt watte! Ga naar voetnoot372
 
Ick moet van die spijse oock eeten mede.
Meester
 
Ick sal beijen also ons koeijen dede. Ga naar voetnoot374
Hanneken
375[regelnummer]
Lippen vreest te verliesen sijn paertgen. Ga naar voetnoot375
Lippen
 
Nu aen dees vlaijen en aen dit taertgen!
 
Mijn bloet verblijt hem / tot in mijn teenkens.
Meester
 
Hout daer, Lippen! cnaecht aan die beenkens!
Lippen
 
Neen meester, tvleijssken sal mij ock wel smaecken.
Hanneken
380[regelnummer]
Siet, hoe vol steeckt Lippen beij sijn caecken! Ga naar voetnoot380
 
Vrij, knecht, crijget oppe / waerom soudijt sparen? Ga naar voetnoot381
Webbe
 
Och! nu sal alle mijn potgelt qualijk varen, Ga naar voetnoot382
 
Dat ick lange so wijsselijck so gespaert hebbe.
Goeij vrou V.
 
Ick hebt u wel lange geseijt, Vrecke Webbe,
385[regelnummer]
Dat ghij daer mede so sout varen in inde. Ga naar voetnoot385
 
Ghij gaeft veel te groven cost uwen kinde;
 
Nu en valt u int leste niet dan tegenspoet.
Ga naar margenoot+
Lippen
 
Aij mij! dees pasteijbrocxkens sijn oock seer goet
 
Ende dit rijnswijnken mijn herte verblijt.
Webbe
390[regelnummer]
Betert het niet, mijn soone?
Lippen
 
Jaet, moeijer, metter tijt. Ga naar voetnoot391
Hanneken
 
Hij swemt in vreuchden als een endde kuijckentgen. Ga naar voetnoot391
Lippen
 
Moeijer, hou!
[pagina 83]
[p. 83]
Webbe
 
Wadt ist kint? Ga naar voetnoot392
Lippen
 
O suijckertgen, suijkertgen
 
Geeff mij voor die bitterheijt in mijn kele!
Webbe
 
Lieff Lippen, zone, ghij eet so vele,
395[regelnummer]
Ick en siet niet / waer ickt al halen sal.
Lippen
 
Lieff moeijer, die sieckte verteret al.
Meester
 
Ja, so doende soudij noch veel behoeven!
 
Wadt segdij doch van dese jonge boeven,
 
Weeten sijt haer ouders niet aff te strijen? Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Gans doot / ick en saechs niet langer te lijen. Ga naar voetnoot400
 
Hou, Lippen Loer, ick wil u noch badt verheugen.
 
En soudij geen bercke struijven meugen? Ga naar voetnoot402
 
Ghij souter fraij aff worden en heel gesont. Ga naar voetnoot403
Lippen
 
Moeijer, ick moet bercke struijven eeten terstont,
405[regelnummer]
Meester Jan Leurequack heeftet gesproocken.
Webbe
 
Wat cost is datte?
Meester
 
Ick salt wel coocken.
 
Geefft mij eenen bessem / dat ick mach stoocken tvier. Ga naar voetnoot407
 
Sedt ditte wech en gaet altsaemen van hier, Ga naar voetnoot408
 
Ick en wil mijn conste niemant leeren.
410[regelnummer]
Nu Lippen, ghij sult u gaen ommekeeren;
 
Doet uwen rock uuijte / ghij leves te sachtere. Ga naar voetnoot411
Lippen
 
Hoe, sal ick bercken struijff eeten van achtere?
Meester
 
Men sal u wadt strijcken tegent vercoelen.
Lippen
 
Ist oock goeijen cost?
Meester
 
Dat suldij wel gevoelen.
415[regelnummer]
Her! her! Lippen, eet nu leckernije! Ga naar voetnoot415
[pagina 84]
[p. 84]
Lippen
 
Aij mij! lijeff meester! wat maeckt ghije? Ga naar voetnoot416
Meester
 
Tsijn die bercken struijven / die ick u bieck. Ga naar voetnoot417
Lippen
 
Aij mij! meester Jan, ick en ben niet sieck!
 
Wech, wech met uwen bercken struijven!
Ga naar margenoot+
Meester
420[regelnummer]
So salmen dees jonge boeven huijven Ga naar voetnoot420
 
Die haer Ouders aldus willen bedriegen!
Lippen
 
Ick en sals niet meer doen.
Meester
 
Suldij noch liegen?
Lippen
 
Neen ick lieff meester, laet mij nu gaen.
Meester
 
‘Neen ick, lieff meester’ segdij, siet dat ghij u niet en maeckt meer sieck. Ga naar voetnoot424
Lippen
 
Neen, meester, dats gedaen.
Meester
425[regelnummer]
Adieu, Lippen, peijnst om die morgen soppe! Ga naar voetnoot425
Lippen
 
Wadt ou! die leckere beetgens comen mij suerlijck oppe!
 
Ja, bercken struijven! ick en salt niet vergeten.
 
Ontbeijt / Hanneken Leckertant moetse oock eeten, Ga naar voetnoot428
 
Dat sal mijn pijne wadt doen versoeten.
430[regelnummer]
Hij compt hier gaende op sijn voeten,
 
Ick weet wel, hij heefter naer grooten lost. Ga naar voetnoot431
Hanneken
 
Wel, Lippen, hoe sijdij gevaren?
Lippen
 
Noijt beteren cost!
 
Sij soude u goet sijn, want ghij sijt teere.
Hanneken
 
So sal ickse oock eeten, wilt ghodt den heere.
[pagina 85]
[p. 85]
435[regelnummer]
Ick salder mijn moeijer om gaen senden.
Lippen
 
Ja, maer ghij sult een roeij vinden op u lenden;
 
Ick en begeer niet meer alsulcken hindere.
Hanneken
 
Wadt segdij, Lippen?
Lippen
 
Mijn moeijer compt gindere.
 
Haer verlangt zeere hoet met mij mach wesen.
Webbe
440[regelnummer]
Wel Lippen, hoe ist?
Lippen
 
Moeijer, al genesen!
 
Die bercken struijven maecken mij gesont en vet.
Webbe
 
Ick salsse u oock noch coocken altemet,
 
Als u eenich pijne sou meugen deeren.
Lippen
 
Tjans hoij, ick en souse niet meer begeeren; Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Ick sal liever boonen eeten/en seer spinnen.
Webbe
 
Nu laet ons in huijs gaen / en dwerck beginnen.
 
Wel, gaet voort / hadde ich nu goeij avontuere. Ga naar voetnoot447
Goeij vrou V.
 
Om bercken struijffen loop ick nu rasch duere;
 
Tis verloren, mijn kint moet hebben sijn gemack. Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Ick heb geen geluck / hier compt meester Jan Leurquack! Ga naar voetnoot450
 
Meester Jan, compt / gaet met mij sonder toeven en beijen;
 
Ghij moet Hanneken bercken struijven bereijen,
 
So ghij voor Lippen Loer deet, verstadijt wel?
Ga naar margenoot+
Meester
 
Ick wil hem geernne verwermen sijn vel;
455[regelnummer]
Maer ghij en mostes niet sien, dus gaet wat wech dan. Ga naar voetnoot455
Goeij vrou V.
 
Gheernne, in trouwen.
Hanneken
 
Wellecome, meester Jan.
[pagina 86]
[p. 86]
Meester
 
Gherass! haelt my eenen bessem, doet mijn beheet! Ga naar voetnoot457
 
En doet uwen rock uuijt/en u ondercleet.
 
Wij sullen gaen speelen een vremde cluijte. Ga naar voetnoot459
Hanneken
460[regelnummer]
Daer is den bessem/mijn cleeren doe ick uijte;
 
Coockt nu bercken struijven/thoont u practijken! Ga naar voetnoot461
Meester
 
Nu sal ick u rugge gaen bestrijcken,
 
So dat ghij sult lachen als een huerpaert. Ga naar voetnoot463
Hanneken
 
Aij mij! meester, wadt doedij?
Meester
 
Sijt niet vervaert;
465[regelnummer]
Ick sal u noch al beter hebben vrij. Ga naar voetnoot465
Hanneken
 
Aij mij! aij mij! meester, waerom sladij mij?
 
Sijn dat de bercken struijven? tsijn een goet jaer! Ga naar voetnoot467
Goeij vrou V.
 
Ontbeijt! wel wat schreijen hoor ick daer?
 
Ist dat niet Hanneken Leckertant die daer weent?
470[regelnummer]
Hoe? sijn dat de bercken struijven/die ghij meent?
 
Ja, meester Jan, dat sal u veel meer costen oock:
 
Hout datte en datte! Hoe smaeckt u dat vuijstloock? Ga naar voetnoot472
Hanneken
 
Moeijer, hij heeft mij al met roeijen gehouwen. Ga naar voetnoot473
Goeij vrou V.
 
Daer voor sal hij stockvisch sonder botter cnouwen. Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Hout dat en datte!
Meester
 
Och, 'tis genoch, hout stille.
Hanneken
 
Moeijer, smijt stijff! Ga naar voetnoot476
[pagina 87]
[p. 87]
Meester
 
Och, ick deet om beters wille!
 
Hout oppe, hout oppe! / wildij mij vermoorden?
Webbe
 
Wel vrou Veuge! vichten, met veel woorden? Ga naar voetnoot478
 
Mij dunckt, jaesij / ick en weet wadt bedien mach. Ga naar voetnoot479
Lippen
480[regelnummer]
Siet, meester Jan Leurequack sidt oock inden slach; Ga naar voetnoot480
 
Al is hij loos en schalck, hij wordt ook verdult. Ga naar voetnoot481
Hanneken
 
Ja, Lippen Loer, dat is al u schult. Ga naar voetnoot482
Lippen
 
Hebben u die bercken struijven qualijck getoeft?
Hanneken
 
Dat weet ghij wel.
Lippen
 
Ick hebs oock geproeft,
485[regelnummer]
Dus gae wij even swaer geladen naer tstede. Ga naar voetnoot485
Webbe
 
Hout, goey vrou Veuge, geeft vrede, geeft vrede!
 
Laet u gespreecken/hoe hebdijt aldus gemaeckt? Ga naar voetnoot487
Ga naar margenoot+
Meester
 
Aij mij! ick ben ommers uuijten druppe geraeckt! Ga naar voetnoot488
Goeij vrou V.
 
Leert noch der lieden kinderen castijen!
Meester
490[regelnummer]
Voorwaar, Leckertant sou hem dickwijls wel lijen Ga naar voetnoot490
 
Met bonen/gaeffdij hem op sijn rebben
 
Berckenstruijven, als hij wadt leckers wil hebben;
 
Ick wedde, 't sou een kint werden ten inde. Ga naar voetnoot493
Goeij vrou V.
 
Wyse, discrete / notabele, geminde,
[pagina 88]
[p. 88]
Lippen
495[regelnummer]
Hier mede uwen oorloff,
Webbe
 
Soot best betaempt,
Lippen
 
Nemen wij, Violierkens, uuijt jonsten versaempt.
 
FINIS. Lang in dicht 561 regulen.
 
 
 
Is gespeelt bij die Violieren van Antwerpen indie feeste der Lelijen in Diest ao 1541 en hebben den oppersten prijs gehadt.
 
Fecit Jan vanden Berge.Ga naar voetnoot*
voetnoot+
Personages Vrou Veughe, misschien met gedachte aan voegen, zich schikken, dus: die de zin doet (van haar kinderen).
voetnoot+
duijpenachtig, sukkelachtig (vgl. Well. M. vs. 705); hier misschien meer kinderachtig, Hanneken is immers een verwend kind, maar loos genoeg. - Vrecke Webbe, ook Webbe komt voor als benaming voor een sukkel; vgl.‘Hoe baerje dus? jou Bloed! Jou sot! jou twede webben!’ Tengnagel, Afgeslagen Bloemsel 29 [1614], en van dezelfde, Frick in't Veurhuis: ‘Zietse daer nou iens heen druypen, die rechte malle Webbe’.
voetnoot1
Het is zeer gewoon in het oude drama dat de spelers bij het opkomen ‘het geselschap’ groeten en ook onder het spel toespreken: vgl. b.v. vs. 163; - ick ben ommers op graeckt, daar ben ik nu opgestaan.
voetnoot6
dat, dat het; - de Prince van Oraingien, klaarblijkelijk een atere interpolatie.
voetnoot7
voorstel, handelingen.
voetnoot13
lieffelijckheijt, wat aangenaam is.
voetnoot15
So, zoals.
voetnoot18
Inde beste planeet, onder het gelukkigste gesternte.
margenoot+
[116ro]
voetnoot20
Ou, zeg; - widtmoes, pap of brij van zoetemelk met bloem of brood (en eieren).
voetnoot21
alte, erg.
voetnoot22
Trouwens, immers.
voetnoot29
tot, bij.
voetnoot31
gehingen, toestaan.
voetnoot33
alre, nu al.
voetnoot35
al, indien.
voetnoot36
rocking, wat op het rokken gewonden is.
voetnoot37
leure, eig. vod.
voetnoot40
al, (nog) steeds.
voetnoot43
in dachuere, als dagloner.
voetnoot44
loeris, kwajongen.
voetnoot45
sorghe noch eere, plichts-noch eergevoel.
voetnoot46
sidt ... en muijlt, zit te ‘ muilen’, de mond te vertrekken, te verlangen.
voetnoot49
wadt baetet geseijt, dat hoeft toch niet gezegd te worden, spreekt van zelf.
margenoot+
[116vo]
voetnoot52
Sweepen, bastaardvloek, tot nog toe opgevat als verkorting van bij gans sweepen (zie Stoetts uitgave, blz. 126), wat echter niet geheel bevredigend is; de s is die van gods, dat tweede lid is dus weepen (vgl. seldrement, selleweken), misschien te verbinden met het door Verdam bij gewepen genoemde wepen? dan dus: bij Gods bescherming; - quackelt, trilt, popelt.
voetnoot54
top, tol.
voetnoot56
lijen, vergenoegen, het stellen met.
voetnoot57
lost, lust.
voetnoot61
geterden, getreden, getrapt.
voetnoot62
alleneen, al aaneen, steeds.
voetnoot63
daer op mijn tanden wetten, daarop naar hartelust te gast gaan.
voetnoot64
viercant setten, uitzetten, spannen.
voetnoot66-67
Wat de vrouwen over haar vroeger leven zouden kunnen vertellen zou blijkbaar niet van een zeer solide levenswijze getuigen! Vgl. vs. 59; - gaefft pas, was er gelegenheid.
voetnoot68
Teerlinck, krachtwoord, wellicht als zodanig gebruikt door associatie met de krachttermen die het dobbelspel plegen te vergezellen.
voetnoot70
cockijn, schelm.
voetnoot71
dat ick tot uwen hooffde ginck, dat ik je een bolwassing, een draai om je oren gaf.
voetnoot72
Sijt te vreden, kalmeer je.
voetnoot75
hem hebben, zich gedragen, doen alsof.
voetnoot76
lolle podt, vuurtest.
voetnoot77
suldijt, kun je het ..., nl. het vuur met wat ik je hier geef.
voetnoot78
daer toe, etc., dat kunstje versta ik wel.
voetnoot79
na mijnen geneucghe, zoals ik wilde. Vermoedelijk doelt vrouw V. hier op het buurpraatje dat zij graag gehouden zou hebben (vgl. vs. 66-67), maar waarvan Vrecke W. blijkbaar niet gediend is.
voetnoot84
gans longere, Gods longen.
voetnoot87
clepele, tong.
voetnoot88
hout, pak aan; - lepele, hs. clepele.
margenoot+
[117ro]
voetnoot89
brocken, het brood in stukken breken (in de schotel); misschien ironisch omdat zij een lege schotel geeft?
voetnoot94
ramp hebbe dleet! vervloekte misère!
voetnoot96
quets, ik wed des; - ses mijten, zes Brabantse mijten was anderhalve penning, een penning één twaalfde stuiver.
voetnoot101
vroeijlijck, met overleg; - mij ... verspaert, mij door sparen onthoudt.
voetnoot102
draijlaert, talmer.
voetnoot103
Hout! pak an!
voetnoot104
geringe, haastig.
voetnoot105
u ... rast, u spoedt.
voetnoot106
verlast, overstelpt; in het hs. staat na ick was nog heb en.
voetnoot112
compt hier gaende, komt juist hierheen.
voetnoot113
teijl, schotel.
voetnoot116
wat goeijer, wat een goeie.
voetnoot118
deijlen, mede geven.
voetnoot122
bert, bord, plank.
margenoot+
[117vo]
voetnoot127
ick ontbreekt in het hs.
voetnoot130
mangelen, ruilen.
voetnoot133
verdullen, foppen.
voetnoot135
haelter niet, komt er niet aan.
voetnoot136
u, hs. mij.
voetnoot142
hou, meen.
voetnoot143
een mooi spelletje.
voetnoot144
herde, zeer.
voetnoot145
je zoud ze niet lang bewaren.
voetnoot147
nae mijn gevoech, gemakkelijk.
voetnoot149
sonder genaecken, zonder aanraken.
voetnoot151
gecloven, gespleten.
voetnoot152
gaepen tegen, zo wijd gapen als; - hoven, oven.
voetnoot157
ick en seyts niet, ik zou het (als ik jou was) niet zeggen. Of wordt deze regel reeds door Hanneken gesproken? - als ick, 1. als ickt.
voetnoot158
touwe, toe.
margenoot+
[118ro]
voetnoot162
een goet fatsoen, een flink model (van mond).
voetnoot167
doet mij geen loos, neem mij niet beet.
voetnoot169
dat, pas op dat.
voetnoot170
Hout, hola!
voetnoot171
ik kon nog net wegspringen.
voetnoot172
doeget, doet het; - te degen, goed.
voetnoot173
ick houwe, geloof ik.
voetnoot180
vlus, zo even.
voetnoot181
Quansuijs, alsof.
voetnoot182
Schalck, loos.
voetnoot183
kent voor, kunt onderscheiden van.
voetnoot184
al en draech ik geen cappe, zoals nl. de doctoren droegen.
voetnoot187
al waert, als ware het.
margenoot+
[118vo]
voetnoot188
de soch vanden gasthuijse, varken dat ten behoeve van een gasthuis (inz. St-Anthoniegasthuis) door de burgers van een stad werd onderhouden en, met een bel, vrij rondliep.
voetnoot193
sou, hs. so.
voetnoot194
ke, hè!; - hout u gepayt, wees tevreden.
voetnoot197
aerdich pronckere, net, modieus heertje.
voetnoot199
vlus, weldra; - zijn, misschien voor: genoemd worden?
voetnoot203
goetaerdich, welgeschapen; - jent, bevallig.
voetnoot204
stronckeijck, eikestronk.
voetnoot207
Waarsch. wordt hier gezinspeeld op een narrendracht; strepe is misschien op te vatten als afscheiding tussen twee verschillend gekleurde gedeelten, wat een der kenmerken van het narrenkostuum was; zie voor een andere opvatting Stoetts uitgave.
voetnoot208
nepe, taille.
voetnoot210
akerwelleken, blijkbaar verkleinvorm van akkerwelle, akkerwals.
voetnoot211
ontwee, in tweeën, stuk.
voetnoot214
sopere, indien sober bedoeld is (een vorm soper komt sporadisch voor, zie Mnl. W.), op te vatten als: er niet best aan toe.
voetnoot218
Tjans hoij, (bij) St. Jans hoofd.
voetnoot219
verschalcken, bedotten.
voetnoot223
verlacken den blieck, de boel bedotten; hoe echter blieck hierin moet worden opgevat, is duister.
margenoot+
[119ro]
voetnoot225
Crochen, kreunen.
voetnoot227
om u verfraijen, om op te knappen.
voetnoot228
roffioelen, pasteitjes, croquetjes; zie versch. recepten Boecxken v. cokerijen (± 1510) E vij vo volg.
voetnoot229
crijgen, hs. schrijgen; - ick ... beroemen, dat verzeker ik je.
voetnoot232
dats ... quaet verstant, dat heb je verkeerd begrepen.
voetnoot234
zo (t.w. als ik ze kreeg?) zou ik langzamerhand gaan begrijpen wat het is.
voetnoot235
sout hem wel schicken, zou de zaak zo in orde komen.
voetnoot238
want ghij dan, daar je immers.
voetnoot239
noij, node.
voetnoot241
ga steeds erbarmelijk tekeer.
voetnoot245
longeren (longen) en ribben, t.w. Gods -, eert. gebruikelijke krachttermen.
voetnoot247
Twaer schae, het zou jammer zijn.
voetnoot248
hebdij noch niet uijte, heb je je bord nog niet leeg.
voetnoot249
cleijn gebruijck, weinig voordeel.
voetnoot255
het is mij alsof er pijpers en trommelaars in zitten.
voetnoot256
jommers, uit ja (jô) immers, toch.
margenoot+
[119vo]
voetnoot258
smijt, stoot (drukt?).
voetnoot260
het is nog erger dan wanneer ik door mieren gebeten werd.
voetnoot261
tegen een, tegen elkaar; - sammelen, botsen, rammelen; vgl. Veeld. Gen. Dicht. 202.
voetnoot263
sorge, vrees.
voetnoot272
vaeijerkens setele, vaders makkelijke stoel.
voetnoot275
u gebreck, wat je begeert.
voetnoot282
sitten blijven zitten.
voetnoot284
seck, zeg ik.
voetnoot285
geringe, haastig.
margenoot+
[120ro]
voetnoot287
wilt, gaat.
voetnoot288
houwet, zit het, scheelt het.
voetnoot298
mijn querne te rueren, eens wat tussen mijn kiezen te krijgen; querne, oorspr. handmolen, vervolgens gebit.
voetnoot299
geraijde, ried; - beschelijck, verstandig, met goed overleg.
voetnoot301
ik kreeg daar net een erge aanval.
voetnoot302
lettet, scheelt het.
voetnoot304
hout, hou vast.
voetnoot306
suijpen, voedende drank, vloeibare spijs, inz. van eieren geklutst in wijn of bier; vgl. Boecxken v. cokerijen D ij ro ‘Om te maken een suypen voor eenen crancken oft siecken mensche. Neempt twee doren van eyeren oft drie ende lutterken bloemen. Dan temperet beyde te samen seer wel onder een. Dan ghiet daer wijn ofte bier inne’ etc.
voetnoot310
bij, dicht bij.
voetnoot311
ontsluijten, openbaren.
voetnoot312
gelaet hem, gedraagt zich, doet.
voetnoot316
verstadij tbediet, begrijp je wat ik meen.
voetnoot317
daer na moettijt passen, daarop moet gij uw optreden afstemmen.
margenoot+
[120ro]
voetnoot318
Eest, is het.
voetnoot319
ik hebbe tverstant, ik heb de zaak begrepen.
voetnoot321
ons tweester, met ons tweeën.
voetnoot323
wilt, gaet.
voetnoot324
oft ghij ... besaecht, zoudt gij niet eens bekijken.
voetnoot325
zoudt gij dat wel aandurven?
voetnoot328
eenen koehooren, die nb. geheel ondoorzichtig is.
voetnoot329
Mij en roeckx, het kan mij niet schelen; - crijg, hs. crij; - rechs, maar behoorlijk; - tessche, tas.
voetnoot333
wij vragen maar of u hem misschien zoudt kunnen helpen.
voetnoot335
dorft, hoeft.
voetnoot336
dlock, het gat, de pupil (ik twijfel evenwel enigszins aan de lezing, deze plaats staat geheel op zichzelf).
voetnoot338
hount, mankeert.
voetnoot346
gedoopte eijkens, gepocheerde eieren; zie het recept Boecxken v. cokerijen F iii vo.
voetnoot350
Eert. bekende zegsw. om aan te duiden dat iemand het genoemde gaarne wil, maar er niet rond voor uit wil komen.
voetnoot351
vaeren inde feeste, ter feest, te kermis gaan.
voetnoot352
met lichten geeste, welgemoed.
margenoot+
[121ro]
voetnoot353
van als, (van) alles; - toeven, gerieven; vgl. wachten in den zin van bescheid doen.
voetnoot357
hij spraeckx u schant, hij zou u daarover schande spreken.
voetnoot359
mij naest, het dichtst bij mij.
voetnoot362
goet ondersproocken, een goed beding gemaakt.
voetnoot364
Wadt ou, wel wel.
voetnoot365
werckt op sijn stucken, werkt ‘op stukloon’.
voetnoot367
schuetten schieten, zegsw, ontleend aan het schieten van de spoel door de schering bij het weven.
voetnoot372
properlijck, kalm aan; - ontbeijt, wacht.
voetnoot374
ik zal net zo wachten als de koe doet (scil. wanneer je tegen haar zegt ‘wacht wat’).
voetnoot375
paertgen, deeltje, part.
voetnoot380
caecken, wangen.
voetnoot381
crijget oppe, zorg dat het op komt.
voetnoot382
potgelt, gespaarde duitjes.
voetnoot385
dat het u ten slotte zo zou vergaan.
margenoot+
[121vo]
voetnoot391
metter tijt, langzamerhand, dat komt wel.
voetnoot391
endde kuijckentgen, eendekuiken (in het water).
voetnoot392
hou, zeg.
voetnoot399
aff te strijen, af te troggelen.
voetnoot400
ik kan het niet langer aanzien.
voetnoot402
berckestruijven, vgl. derg. schertsende vormingen als knuppelkock, vuistlock.
voetnoot403
fraij, flink.
voetnoot407
bessem, bezem.
voetnoot408
ditte, t.w. de op tafel staande schotels enz.
voetnoot411
ghij leves te sachtere, je zult je er te beter om gevoelen.
voetnoot415
her, hier.
voetnoot416
maeckt, doet.
voetnoot417
bieck, oud sterk perfectum van bakken.
margenoot+
[122ro]
voetnoot420
huijven, eig. de kap opzetten, ontleend aan de valkerij, fig. voor bedotten, of (hier) op zijn nummer zetten.
voetnoot424
de meester bauwt Lippen na; hij bedoelt: je hoeft niet te lieve-meesteren, maar heb het hart niet dat je het weer doet.
voetnoot425
morgensoppe, eig. brood in bier of melk gebrokt als ontbijt; fig. in toepassing op de opfrissing die Lippen zo juist ontvangen heeft.
voetnoot428
Ontbeijt, wacht.
voetnoot431
lost, begeerte.
voetnoot444
Tjans hoij (hs. hou), bij St. Jans hoofd.
voetnoot447
hadde ick nu goeij avontuere, mocht het mij nu verder goed gaan! (zonder incidenten als zo even met Lippen).
voetnoot449
Tis verloren, er is niets aan te doen; - gemack, wat hij nodig heeft.
voetnoot450
geen geluck, misschien is geen corrupt.
margenoot+
[116vo]
voetnoot455
mostes, moet, moogt het.
voetnoot457
Gherass, vlug wat,; - mijn beheet, wat ik u heet, gebied.
voetnoot459
cluijte, klucht.
voetnoot461
practijken, kunsten.
voetnoot463
lachen als een huerpaert, als een hond die slaag krijgt: huurpaarden plegen het niet te best te hebben.
voetnoot465
hebben, te pakken nemen, krijgen.
voetnoot467
tsijn een goet jaer, het mocht wat! het is wat moois! Evenzo met kwaad; vgl. Buskenblaser vs. 123/4: ‘En benic niet scoene, wit ende claer? || Jaghi, ghi sijt een quaet jaer’.
voetnoot472
Hout datte, pak aan! gewone uitroep bij het slaan.
voetnoot473
gehouwen, geslagen.
voetnoot474
stockvisch, met gedachte aan het beuken daarvan.
voetnoot476
smijt stijff, sla maar flink.
voetnoot478
vichten, vechten.
voetnoot479
jaesij, ja waarachtig, dat doet ze; - bedien, betekenen.
voetnoot480
inden slach, in de val.
voetnoot481
verdult, beetgenomen.
voetnoot482
Hebben ... getoeft, zijn bekomen.
voetnoot485
komen wij beiden van een even koude kermis thuis.
voetnoot487
gespreecken, gezeggen; hoe ... gemaeckt, hoe kom je zo ver?
margenoot+
[123ro]
voetnoot488
nu ben ik tenminste uit de knel.
voetnoot490
hem ... lijen, tevreden zijn met.
voetnoot493
een kint, een behoorlijk kind; vgl. de gewone verb. met als: als een meit, als een flinke meid, e.d. Zie nog WNT, Suppl. I, 975. - 494. Dit tot het publiek.
voetnoot*
Lang ... 561 regulen, hierbij zijn de schrijfregels geteld, niet de verzen, die vaak over twee regels (sprekers) verdeeld zijn; waarschijnlijk heeft deze opgave betrekking op het loon voor de afschrijver. - Is gespeelt, hs. Sij gespeelt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken