Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichten en spelen van Jan van den Berghe (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichten en spelen van Jan van den Berghe
Afbeelding van Dichten en spelen van Jan van den BergheToon afbeelding van titelpagina van Dichten en spelen van Jan van den Berghe

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (7.35 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Editeur

C. Kruyskamp



Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichten en spelen van Jan van den Berghe

(1950)–Jan van den Berghe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 95]
[p. 95]

Ga naar margenoot+Item Hier begint het spel van sinnen genaempt den wellustigen Mensch / en smenschen Crancheijt. Ga naar voetnoot+

De parsonages syn dese:

 

1.De wellustige mensch, een man rijckelijck gecleet. Ga naar voetnoot1
2.De gratie goods, een geestelijcke parsonage int blau gecleet. Ga naar voetnoot2
3.Quaet gelove, een sinneken, achter gecleet als een duijvel.
4.Vleijschelijcke sin, een sinneken, achter gecleet als een doot. Ga naar voetnoot4
5.Eertsche solaesheyt, een waerdinne. Ga naar voetnoot5
6.Dagelijckse predicatie, als een priester staende op een stoel.
7.Begeerlijckheyt van ogen, een coppel[aar].
8.Ee[r]giericheyt, een vrouwe costelijck ende lichtveerdich.
9.Luxurie, een hoere gecleet ende is een vrouwe.
10.Overdaet, een vrouwe als een hoere gecleet.
11.Der werrelt samblant, twee gilden. Ga naar voetnoot11
12.Corte weelde, een man met een luijte.
13.Dopperste mogentheyt, sittende in eenen throon. Ga naar voetnoot13
14.Gramschap goods, een man int root gecleet, int aensicht bloedich.
15.Den dach van tribulatie, een gewaepent man. Ga naar voetnoot15
16.Der werrels samblant, twee gilden der werrelt. Ga naar voetnoot16
Den wellustigen mensch achter hem hebbende de gratie goods; de wellust. [m.] [s]preeckt:
 
Heijda! heijda! wel op, licht harte, ontbindt u stringen, Ga naar voetnoot1
 
Laet den geest ontspringen, laet ons vrolijck singen!
[pagina 96]
[p. 96]
 
Heij, wie sal mijn lustighe naetuere dwingen
 
Die in allen dingen || nu heeft voorspoedicheijt?
5[regelnummer]
Mijn crachten tot alle solaesheijt dringen,
 
Wie sout mijn ontwringen || oft tonder bringen,
 
Ick die van godt begaeft ben sonderlingen, Ga naar voetnoot7
 
Rijckdom, schadt, wijsheijt en cloeckmoedicheijt
 
Omringen mijn / in alder overvloedicheijt,
10[regelnummer]
Gedient met behoedicheijt || van maerten en knaepen. Ga naar voetnoot10
 
Mijn selven regeer ick met alle vroedicheijt,
 
Weeldige woedicheijt || is mijn betraepen, Ga naar voetnoot12
 
Ick eete / ick drincke / ick stae op / ick gae slaepen,
 
Mijn goet is geschaepen || daer ick mach op leven || siet.
15[regelnummer]
Heij, laet mij godt hier / ick sou om den hemel geven || niet.
Ga naar margenoot+
Quaet gelove, een sinneken
 
Wa, dats gesongen!
Vleeschelyck sin, een sinneken
 
Wad, dats seg ick een liet!
 
Verstae ick tbediet tis hooge gesproocken. Ga naar voetnoot17
Quaet Gelove
 
Hebdijt gehoort maetgen?
Vleijslijck Sin
 
Ick lach hier gedoocken,
 
Had icker gebroocken || tspel hadt moeten inden. Ga naar voetnoot19
Quaet Gelove
20[regelnummer]
Willen wij hem bijgaen?
Vleijschel. Sin
 
Jae wij, als vrinden
 
Die hem int strick binden || van veel ijdel gebodts. Ga naar voetnoot21
Quaet Gelove
 
Kijckt, wie staet achter hem?
Vleijschel. Sin
 
Tis de gratij goods.
 
Tdunckt mij wadt sodts || die volcht hem altijt naer.
Quaet Gelove
 
Siet hijse niet, peijnsick? Ga naar voetnoot24
[pagina 97]
[p. 97]
Vleijschel. Sin
 
Hij sou een goet jaer!
25[regelnummer]
Hij en achtse niet een haer || hij kentse naulijck.
Quaet Gelove
 
Sij staet op hem en siet wel also blauwelijck, Ga naar voetnoot26
 
Oock swijcht sij flauwelijck || sij mach seg ick gestoort || sijn. Ga naar voetnoot27
Vleijschel. Sin
 
Sij mach wel swijgen || sij mach niet gehoort || sijn.
 
Hij mocht oock verdoort || sijn / wou sij te veele spreecken.
Quaet Gelove
30[regelnummer]
Quets ick sal die gratije goods van hem steecken, Ga naar voetnoot30
 
Mach ick onhesweecken || blijven dat ick bin.
 
Ick ben quaet gelove. Ga naar voetnoot32
Vleijschel. Sin
 
En ick vleijschelijck zin,
 
Die hem sal bringen in daertsche dolatie.
Quaet Gelove
 
Ghij maeckt temptatije.
Vleijschel. Sin
 
En ghij murmeratije. Ga naar voetnoot34
Quaet Gelove
35[regelnummer]
Deur u compt blamatije.
Vleijschel. Sin
 
Ga naar margenoot+Ghij sticht alteratije,
 
Swerrels natije / hout ghij in erruere.
Quaet Gelove
 
Ghenoch van dien / ghaen wij seg ick deurre,
 
Den mensche veurre in sijn ontmoetenisse. Ga naar voetnoot38
Vleijschel. Sin
 
Doet ghij dan twoort. Ga naar voetnoot39
Quaet Gelove
 
Biet ghij hem groetenisse.
40[regelnummer]
Met een versoetenisse || sijn hoocheijt vercleert. Ga naar voetnoot40
Vleysch. Sin
 
Gegroet sijt, notabelste, in wijsheijt expeert,
Quaet Gelove
 
Wiens fame is vermeert,
[pagina 98]
[p. 98]
Vleysch. Sin
 
Wiens persoon is geexalteert,
Quaet Gelove
 
Totten hemel assendeert. Ga naar voetnoot43
Vleysch. Sin
 
Ghij sijt lieff en weert,
Quaet Gelove
 
Van elck een begeert,
Vleysch. Sin
 
Geluckich geiugeert, Ga naar voetnoot44
Quaet Gelove
45[regelnummer]
Wiens leven anveert || alder gerusticheijt.
Vleysch. Sin
 
Ghij moecht wel heeten den mensche der wellusticheijt,
 
Gheen inbrusticheijt || en mach u hinderen. Ga naar voetnoot47
Quaet Gelove
 
Niemant en can u eere verminderen.
 
Bij sminschen kinderen || zijdij salich vercoren.
Vleysch. Sin
50[regelnummer]
Edele,
Quaet Gelove
 
Rijcke,
Vleysch. Sin
 
Machtich,
Quaet Gelove
 
En hooge gebooren.
 
In u tresoren || rust wijsheijt voordachtich. Ga naar voetnoot51
De wellustige mensch
 
O mijn dienaeren, daer seggdij waerachtich.
 
Alle suchten onmachtich || ben ick genesen, Ga naar voetnoot53
 
Die werrelt dunckt mij te cleijne te wesen,
55[regelnummer]
Mijnen loff wordt gepresen || van allen stemmen.
 
Mijn dunckt ick sou wel inden hemel clemmen,
 
Men sou mijn niet temmen || in geender maenieren. Ga naar voetnoot57
Vleysch. Sin
 
Ga naar margenoot+Ghy hebt macht over de visschen in zee ende rievieren,
 
Over alle dieren || ende vogelen inder lucht.
60[regelnummer]
Ghy moecht leven sonder sorge / ancxt oft ducht.
 
U edel gerucht || luijt aen allen cant. Ga naar voetnoot61
[pagina 99]
[p. 99]
Quaet Gelove
 
Ghij hebt macht over die wercken van goods handt,
 
Als prince trijumphant ist u al onderdaen.
Wellust. M.
 
Ick en weet off ick op mijn hooft oft op mijn voeten staen, Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ick vliege daer ick gaen || van grooter weelden. Ga naar voetnoot65
Vleysch. Sin
 
Ghij hebt[u] wensch van alle vrouwelijcke beelden,
 
Wat baet dat wijt heelden || ghij sijt net gepersoont. Ga naar voetnoot67
Quaet Gelove
 
Godt heeft u met grooter glorien gecroont,
 
Dus siet dat ghij toont || wadt ghij sijt.
Vleysch. Sin
70[regelnummer]
Wadt vreucht en jolijt!
Quaet Gelove
 
Neempt seg ick / geen respijt,
 
Bereijt uwen tijt || in een vrolijck ontpluijcken. Ga naar voetnoot71
Vleysch. Sin
 
Compt, laet ons die goeden deser werrelt gebruijcken,
 
Laet ons niet onderduijcken || ons jonge jeuchden. Ga naar voetnoot73
Quaet Gelove
 
Wij willen ons leven beleijden met vreuchden,
75[regelnummer]
Wie oijt verheuchden || compt, volcht ons paden!
Vleysch. Sin
 
Wij willen ons in rooswaeter gaen baden
 
En ons versaden || der borsten melcken. Ga naar voetnoot77
Quaet Gelove
 
Laet wij ons met roosen croonen / eer sij verwelcken,
 
So wordt ons van elcken || prijs boven maeten.
Vleysch. Sin
80[regelnummer]
Laet ons teeckenen van ons genuechten laeten Ga naar voetnoot80
Quaet Gelove
 
Aen alle straeten
Vleysch. Sin
 
Daer wij ons saeten, Ga naar voetnoot81
Quaet Gelove
 
Op dat elck mach vaeten || ons ijdel labeur || zaen.
[pagina 100]
[p. 100]
Vleysch. Sin
 
Compt, laet ons die wegen met vreuchden deur || gaen
 
Alle getreur || slaen wij op een zije.
Quaet Gelove
85[regelnummer]
Wij weten u een ammoreuse melodije. Ga naar voetnoot85
Vleysch. Sin
 
In swerrelts bevrije Ga naar voetnoot86
Quaet Gelove
 
Gheen schoonder / Amije,
Vleysch. Sin
 
Ga naar margenoot+Daer ghij melancolije || deur moecht vergeten.
Wellustige Mensch
 
Waer woont die schoonne?
Vleysch. Sin
 
Dat suldij weeten,
 
Sij is een moeder van alle dwaesheijt,
90[regelnummer]
Geheten is sij eertsche Solaesheijt,
 
Die u sal vreucht met hopen jonnen.
Well. Mensch
 
Wadt hanght sij uuijte? Ga naar voetnoot92
Quaet Gelove
 
Die hant vol sonnen.
 
In alder ijdelheijt is haer logeringe.
Vleysch. Sin
 
Daer is hoveringhe Ga naar voetnoot94
Quaet Gelove
 
En triumpheringe,
Vleysch. Sin
95[regelnummer]
Gheen versturberinge, Ga naar voetnoot95
Quaet Gelove
 
Maer vrolijcke neringhe
 
En alle useringe || dat vreucht mach geven. Ga naar voetnoot96
Well. Mensch
 
O mijn dienaers, ghij doet mijn hoopelijck leven.
 
U woordekens cleven mij aent harte binnen.
 
Seght, sou ick haer lieffde oock connen gewinnen?
100[regelnummer]
Ick souse minnen als liefste wederpaer.
[pagina 101]
[p. 101]
Vleysch. Sin
 
Ke jae ghij, en noch wel seven tot haer, Ga naar voetnoot101
 
Want sij heeft voor waer || planteijt van gerijve. Ga naar voetnoot102
Quaet Gelove
 
Het salder al sijn tot uwen believe,
 
En vrij van grieve || suldij slaepen en waecken.
Well. Mensch
105[regelnummer]
Wel mijn dienaers, ick geve u last van die saecken.
 
Ick wil mijn gaen vermaecken || weest vrij van erge. Ga naar voetnoot106
 
Gaet, wilt bereijden die herberge,
 
Segt wadt ick haer verge || en brengt mij tbescheet.
(binnen)
Vleysch. Sin
 
Gheren meester, tot uwen dienste ben ick bereet.
110[regelnummer]
Alle u beheet || wil ick volbringen. Ga naar voetnoot110
Quaet Gelove
 
Hoe sullen wij nu danssen!
Vleysch. Sin
 
Hoe sullen wij nu springen!
 
Hoe sullen wij singen || multe laudamus! Ga naar voetnoot112
Quaet Gelove
 
Ga naar margenoot+Tsalder al sijn seg ick gaudeamus,
 
Maer benedijtius || moecht hem wel faelen. Ga naar voetnoot114
Vleysch. Sin
115[regelnummer]
Hoe doen wij met smeeckender taelen Ga naar voetnoot115
 
Veel menschen daelen || in ons netten!
Quaet Gelove
 
Daerom sijn wij princhen.
Vleysch. Sin
 
Wij sijn Cadetten Ga naar voetnoot117
 
Die de werrelt setten || heel na ons handeken.
Quaet Gelove
 
Den wellustigen mensche hebben wij int bandeken.
120[regelnummer]
Tis al sijn tandeken || wadt wij hem seggen. Ga naar voetnoot120
Vleysch. Sin
 
Wadt gaen wij nu doen?
Quaet Gelove
 
Steenen inden wech leggen
 
Aen allen egghen || daer hij passeren sal. Ga naar voetnoot122
[pagina 102]
[p. 102]
Vleysch. Sin
 
Ons voorstel en is niet dan smenschen ongeval. Ga naar voetnoot123
 
Sij sijn sodt en mal || die ons geloven.
Quaet Gelove
125[regelnummer]
Gods eere wij inde werrelt roven.
 
Den menschen wij verdoven || met valsche artijckelen.
Vleysch. Sin
 
Hoe heeten die steenen? Ga naar voetnoot127
Quaet Gelove
 
Duijsent perijckelen,
 
Die hem daegelijckx sullen ontmoeten.
Vleysch. Sin
 
En ick sal meshoopen leggen voor sijn voeten,
130[regelnummer]
Daer hij in sal wroeten || ten dijverschen stonden.
Quaet Gelove
 
Hoe sijn haer namen?
Vleysch. Sin
 
Menichte der sonden,
 
Daer hij doots wonden || over vallen mach.
Quaet Gelove
 
Hij is doch verblint.
Vleysch. Sin
 
Hij en siet niet met allen arg,
 
Dies sal hij den slach eer lanck seer fel || hebben. Ga naar voetnoot134
Quaet Gelove
135[regelnummer]
Ga naar margenoot+Wee den mensche daer wij tbestel || hebben;
 
Daer wij tbevel || hebben / gaeget abuijselijck. Ga naar voetnoot136
Vleysch. Sin
 
Wij maecken die werrelt beroert confuijslijck,
 
Tot wercken mesuijsselijck || wij elcken porren. Ga naar voetnoot138
Quaet Gelove
 
Goods gratij en sou op ons niet kicken dorren. Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Als wij eens knorren || sij beeft van vare.
Vleysch. Sin
 
So saen als ons Adam en Eva werden gewaere,
 
Goods gratij claere || sij haest verstieten.
Quaet Gelove
 
Wij deden immers dat sij goods gebodt verlieten.
 
Wadt wij haer hieten || deden sij bouwelijck. Ga naar voetnoot144
[pagina 103]
[p. 103]
Vleysch. Sin
145[regelnummer]
Sij waeren tonsen diensten seer getrouwelijck,
 
Die[s] sij rouwelijck || leefden te gaedere. Ga naar voetnoot146
Quaet Gelove
 
Gij valsch verleyere!
Vleysch. Sin
 
Gij valsch verradere!
Quaet Gelove
 
Gij sijt een moordadere. Ga naar voetnoot147
Vleysch. Sin
 
Swijcht, infecte adere! Ga naar voetnoot148
 
Ghij verdoempt moer, kint en vadere.
150[regelnummer]
Noijt geen quadere || in de werrelt swam.
Quaet Gelove
 
Deur u de doot over alle mensch[en] quam
 
En dat de sonde nam || die overhant / bloot.
Vleysch. Sin
 
Door u sloech Caijn Abel sijn broeder sonder verstant / doot,
 
Dies hij inden brant || vloot / van desperatije.
Quaet Gelove
155[regelnummer]
Ghij brocht de gehele werrelt in desolatije,
 
Dat alle natije || vander diluvien verdranck.
Vleysch. Sin
 
Deur u pharo inde roode zee versanck. Ga naar voetnoot157
Quaet Gelove
 
Van u verginck Sodoma in solffer en stanck.
Vleysch. Sin
 
Deur u quam Israel int babijlons bedwanck Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En deet haer proopheten dooden met chrachten.
Quaet Gelove
 
Ghij deet murmureren heel t'jootsche geslachte
 
Al sy uuijt Egipten quamen gevloden.
Vleysch. Sin
 
Ga naar margenoot+Waerdij niet den stichter van alle affgoden?
 
Want goods geboden / acht ghij min dan een pluijme.
Quaet Gelove
165[regelnummer]
Dat is over lange de oude costuijme, Ga naar voetnoot165
 
Die werrelt opt ruijme || is tot mij genegen. Ga naar voetnoot166
[pagina 104]
[p. 104]
Vleysch. Sin
 
Gij quaet gelove ghij sijt wel bedegen, Ga naar voetnoot167
 
Der werrelt segen / sijn vol affgoderijen. Ga naar voetnoot168
Quaet Gelove
 
En daer sietmen in u vleeschelijck zin verblijen,
170[regelnummer]
Want die tegen u strijen || wildij verscheuren.
 
Wadt sietmen deur u al boosheijts gebeuren!
 
Trecken en sleuren || u weder partijen.
Vleysch. Sin
 
Ghij steeckt vol herezijen.
Quaet Gelove
 
En ghij vol hoverdijen.
Vleysch. Sin
 
Ghy blaeckt vol envijen.
Quaet Gelove
 
Ghy bloijt vol boeverijen.
Vleysch. Sin
175[regelnummer]
En ghij vol tirannije. Vol ijpocrijsijen || sijdij gegooten.
Quaet Gelove
 
Ick segge, ghij sijt uuijt sduijvels zeijckpot gesprooten,
 
Der werrelt deur vlooten || tot smenschen confuys. Ga naar voetnoot177
Vleysch. Sin
 
Ghij sijt gebaert int duijvels schijt huijs,
 
Als lachter des cruijs || voor goode stinckende. Ga naar voetnoot179
Quaet Gelove
180[regelnummer]
Ghij vleeschelijcke sin sijt elcken winckende, Ga naar voetnoot180
 
Soet hoonich schinckende || gemengt met regaele. Ga naar voetnoot181
Vleysch. Sin
 
Ghij quaet gelove sijt oorsaecke princepaele
 
Van alle quaet ter werrelt int generaele.
 
U smeeckende taele / subtijl van verhaele
185[regelnummer]
Verleijt geestelijck en waerlijck altemaele Ga naar voetnoot185
 
En bringtse inde quaele || der heretijcken.
 
Ghij doorloopt provincien en coninckrijcken,
 
Loeren en kijcken || en pluijmmen strijcken Ga naar voetnoot188
 
En doet den rechtvaerdigen van godt wijcken.
190[regelnummer]
U en mach gelijcken || geen quaet, hoe sondich.
Quaet Gelove
 
Ga naar margenoot+Wa Lucifer jonsken / ghij spreeckt stoutmoedich. Ga naar voetnoot191
 
Ghij sijt van alle pracktijcken nieuw vondich, Ga naar voetnoot192
[pagina 105]
[p. 105]
 
Alle quaet ongrondich || werdt door u condich:
 
Commotije / oproer / oorloge / doot wondich, Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Den armen verslondich om u eijghen singulaer. Ga naar voetnoot195
 
Geestelijck / waerlijck / tloopt u al naer,
 
Ghij mient en tis waer || blijckt openbaer, Ga naar voetnoot197
 
Ghij raept en ghij schraept / om daerts goet, dats claer,
 
U en valt niet te swaer / noch tonwille.
Vleysch. Sin
200[regelnummer]
Gij valsch president van menich consille, Ga naar voetnoot200
 
Die d'evangille || doet nae u handt zetten,
 
Wadt hebdij ingeset veel valsche wetten
 
En tcleet doen besmetten || der heijliger kercken.
Quaet Gelove
 
Wie ick?
Vleysch. Sin
 
Jae ghij!
Quaet Gelove
 
Tsijn al u wercken,
205[regelnummer]
Want meest alle clercken || u hangen aene. Ga naar voetnoot205
 
Sij storven liever dan u aff te gaene.
 
In swerrelts loff tontfaene || sij meest studeren, Ga naar voetnoot207
 
Nieuw vonden fingeren || dach en nacht practizeren, Ga naar voetnoot208
 
Waerom sij ergueeren || en disputeren
210[regelnummer]
En schriften met grooten hoopen alligeren Ga naar voetnoot210
 
En mij continueeren || met alle gedoocheijt, Ga naar voetnoot211
 
Om datse blijven souwen in haer hoocheijt, Ga naar voetnoot212
 
Bringende in droocheijt dalder hoochelichste somme, Ga naar voetnoot213
 
En hangen die waerheijt een decxsel omme,
215[regelnummer]
Trecht steecken int cromme tot grooter onvromen,
 
En dies moet ick, quaet gelove, inde werrelt comen.
 
Door u heeft genomen || elck voetsel uuijt de schrift Ga naar voetnoot217
 
En opijnatelijck stroijt elck sijn vergift, Ga naar voetnoot218
 
Tgrootste gesift || en tbeste verlaeten. Ga naar voetnoot219
Vleysch. Sin
220[regelnummer]
Is dat mijn schult?
Quaet Gelove
 
Jaet.
[pagina 106]
[p. 106]
Vleysch. Sin
 
Dat moet ick haeten.
 
Hoe menich mensche isser van alle staeten Ga naar voetnoot221
 
Met groote grove dwaelinge onderwesen
 
Van u, quaet gelove / boven alle quaet mispresen,
 
Waer uuijt is geresen || alle sondich gequel.
Quaet Gelove
225[regelnummer]
Ga naar margenoot+Vleesschelijcke zin, sijdij daer geen x. hulpen in? dat wet ghy wel, Ga naar voetnoot225
 
Want u voorstel || en is niet dan pomperije, Ga naar voetnoot226
 
Eertsche glorij en hoverdije,
 
Stellende op de zije || den ootmoedighen arbeijt.
Vleysch. Sin
 
Priesters sijn oock menschen.
Quaet Gelove
 
Ick hoor eene die waer || seijt! Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Maer als den pijlaer leijt / die kercke moet vallen.
Vleysch. Sin
 
Hoort, can quaet gelove niet wel callen?
 
Hooch boven alle || is sijnen clepel gehangen.
 
Hij sou een doctoor in sijn woorden wel vangen, Ga naar voetnoot233
 
Die de rechte gangen || wou treeden buijten. Ga naar voetnoot234
Quaet Gelove
235[regelnummer]
En ghij sout hondert Cathuijsers goet van virtuijten Ga naar voetnoot235
 
Met u wispel fluijten || locken tot sonden. Ga naar voetnoot236
 
Ghij doettet volck leven als beesten en honden
 
Sonder redene, al die van sinnen verdooft / is. Ga naar voetnoot238
Vleysch. Sin
 
En ghij doet dat de leugene veel [meer] gelooft / is
240[regelnummer]
Dan die waerheijt met uwer valscher clergijen, Ga naar voetnoot240
Quaet Gelove
 
Die waerheijt wil ick altijt bestrijen
 
En bringen in lijen || sulck op stellagijken. Ga naar voetnoot242
Vleysch. Sin
 
Keert u eens omme, boos personagijken. Ga naar voetnoot244
 
Tschijnt u teijcken heeft een fijninich suijvelken.
[pagina 107]
[p. 107]
Quaet Gelove
245[regelnummer]
Besiet mijnen eers eens.
Vleysch. Sin
 
Eij, hier sijdij een duijvelken,
 
Erger dan een basiliscus haenken. Ga naar voetnoot246
Quaet Gelove
 
Nu keert ghij u omme, luxurieus roffiaentken,
 
Ghij en sijt niet heijlich, al schijndij mingoot. Ga naar voetnoot248
Vleysch. Sin
 
Kijckt in mijn vleijshuijs. Ga naar voetnoot249
Quaet Gelove
 
Siet, hier hangt de doot!
250[regelnummer]
Is dat den loon van u werck || lien? Ga naar voetnoot250
Vleysch. Sin
 
Dat machmen daegelijckx int swerrelts bemerck || sien. Ga naar voetnoot251
 
Die in mijn perck || vlien || naeckt sulck beswaeren. Ga naar voetnoot252
Quaet Gelove
 
So sal den wellustigen mensche oock vaeren
 
Eer lange jaeren || wilt hij sulck leven leijen.
Vleysch. Sin
255[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ou, dats waer, wij moeten hem gaen bereijen
 
Die herberge tot eertsche solaesheijt.
Quaet Gelove
 
Ja / en dat / sijt bedde maeckt daermen den dwaes || leijt.
 
Eest dat hem daes / greijt / so mach hij wel vreten. Ga naar voetnoot258
Vleysch. Sin
 
Woont sij hier, peijnsick?
Quaet Gelove
 
Dat moocht ghij weeten!
260[regelnummer]
Ghij hebter geseten || so menigh uure.
Vleysch. Sin (clopt)
 
Hou seck, hou! Ga naar voetnoot261
Eertsche solaesheyt, een waerdinne
 
Wie is daer vuere?
 
Comdij met reguere || ghij en sout mij niet thuijs vinden. Ga naar voetnoot262
[pagina 108]
[p. 108]
Quaet Gelove
 
Doet open de deure || wij sijn al vrinden
 
Die u welvaert soecken aen allen canten.
Eertsche Sol.
265[regelnummer]
Hou, sijt ghijt / mijn beste calanten?
 
Die lieffste santen || daer ick nae wensche.
 
Wie sendt u hier doch?
Vleysch. Sin
 
Die wellustighe mensche,
 
Een jonck weeldigaert, van harten milde.
Eertsche Sol.
 
Ist een edelijck? Ga naar voetnoot269
Quaet Gelove
 
Noijt lijberaelijcker gilde Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Diet stelt int wilde / van thienen van vieren. Ga naar voetnoot270
 
Hem en mach geen dinck ter werrelt verdieren, Ga naar voetnoot271
 
Met blijder manieren || hij ongequelt || leeft.
Eertsche Sol.
 
Tis mijn al willecomme dat wel gelt || heeft.
 
Die mij tgewelt || geeft / en sal mij niet verdrieten; Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
So lang hij can eenen stuijver verschieten
 
Sal hij genieten || mijn ijdel weelde.
Vleysch. Sin
 
Maeckt dat hij wadt heeft daer hij mee speelde,
 
Een vrouwelijck beelde fraij van persoone / net.
Eertsche Sol.
 
Laet mij geworden, daer is goet doene / met. Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Waert de schoone let / weet ick / waert gepraemt || fijn. Ga naar voetnoot280
Quaet Gelove
 
Adieu, tot vlus, maeckt immers dat wij niet beschaempt || sijn. Ga naar voetnoot281
 
Wij sullen u helpen nae ons vermogen.
Eertsche Sol.
 
Ga naar margenoot+Nu gaet, die beste van u twee en sal niet veel deugen.
 
Die u geloven / sijn qualijck beraijen. Ga naar voetnoot284
[pagina 109]
[p. 109]
Vleysch. Sin
285[regelnummer]
Wij souden een munnick aen een nonne draijen,
 
Al ist dat sij nochtans reynicheyt sweeren. Ga naar voetnoot286
Quaet Gelove
 
Wij sijn alle der werrelt coppeleeren.
Vleysch. Sin
 
Wij doen lien van eeren / hoeren en boeven trouwen.
Quaet Gelove
 
Ist jonck, ist out, twilt hem al met ons geneeren. Ga naar voetnoot289
Vleysch. Sin
290[regelnummer]
Wij sijn alder werrelt coppelleren.
Quaet Gelove
 
Wij doen den sulcken vleesch en bloet verteeren. Ga naar voetnoot291
Vleysch. Sin
 
Nae ondeucht wij altijt loeren || souwen.
Quaet Gelove
 
Wij sijn alle der werrelt coppelleeren.
Vleysch. Sin
 
Wij doen lien van eeren boeven en hoeren || trouwen.
Quaet Gelove
295[regelnummer]
Wij twee die werrelt meest in roeren || houwen.
Pausa
De Wellustige mensch uuijt
 
Hoe vermaeckelijck ist oock gelt en goet || hebben
 
En daerbij couragieusen moet || hebben!
 
Hoe mach sulcken een des stervens lusten?
 
So lang als ick mach dus vollen vloet || hebben,
300[regelnummer]
Geluck ter werrelt met voorspoet || hebben,
 
Sal ick gebruijcken solaes met rusten.
 
Heden vroech ick mijn hondekens husten, Ga naar voetnoot302
 
Om een appetijcken ginck ick wadt jaegen.
 
Myn velden, mijn boomgaerden / mijn droeffheijt blusten,
305[regelnummer]
Die ick sach diversche vruchten draegen; Ga naar voetnoot305
 
Mijn pacht goeden, omset schoon int behaegen,
 
Beplant / besaeijt / die mijn nu vrolijck verweckt || hebben. Ga naar voetnoot307
 
Maer dat sterven, dat sterven moet ick beclaegen!
 
Al leeffde ick duijsent jaer, ick en mocht geen gebreck || hebben.
[pagina 110]
[p. 110]
Vleysch. Sin
310[regelnummer]
Waer sijdij Cousijnken?
Quaet Gelove
 
Hier ben ick maet. Ga naar voetnoot311
Vleysch. Sin
 
Compt voort Cokijnken!
Quaet Gelove
 
Weest ghij die pagije.
Ga naar margenoot+
Vleysch. Sin
 
Stroijt ghij u fenijntgen.
Quaet Gelove
 
Saeijt ghij u eevel saet.
Vleysch. Sin
 
Waer sijdij Cosijnken?
Quaet Gelove
 
Hier ben ick maet.
Vleysch. Sin
 
Siedij niet waer ons meester staet?
Quaet Gelove
315[regelnummer]
Jae ick, maer doet ghij de messagie.
Vleysch. Sin
 
Waer sijdij cousijnken?
Quaet Gelove
 
Hier ben ick maet.
Vleysch. Sin
 
Compt uuijt Cockijnken!
Quaet Gelove
 
Weest ghij die pagije.
Vleysch. Sin
 
Gegroet sijt, notabelste / onder tshemels stagije. Ga naar voetnoot318
 
Dalder schoonste imag[ij]e || met soeter couraghije Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Wenscht u personagie geluck miniotelijck.
 
Die herberge sij bereijt sonder outragije,
 
U presentie begeert sij grootelijck.
 
Daer in co[e]vere van als wat u is nootelijck; Ga naar voetnoot323
 
Wensch heeft sij van weelden inde casse. Ga naar voetnoot324
Hier luytmen een clocxken en pauseert wadt.
[pagina 111]
[p. 111]
Well. Mensch
325[regelnummer]
Mijn dienaers, ghij maeckt mij wel te passe
 
Int hooren van sulcken amoureusen lesse.
 
Wel wadt luijtmen daer?
Quaet Gelove
 
Tes de sermoenne off tes de messe.
 
Hebdij devotij / so steltse te wercken.
Well. Mensch
 
Voorwaer, mij en leijt niet seer veel aen die kercken.
330[regelnummer]
Met grooter devotien / ick mij niet en quelle.
Quaet Gelove
 
Soudij niet te kercken gaen? way, dats een geselle. Ga naar voetnoot331
 
Daeraff moet ghij anders bedacht || sijn. Ga naar voetnoot332
Vleysch. Sin
 
Ghij en sout geen man van eeren geacht || sijn,
 
Ghij moet ter kercken gaen om der mensch te behaegen. Ga naar voetnoot334
Quaet Gelove
335[regelnummer]
So moechdij noch schier off morgen die schaele om draegen, Ga naar voetnoot335
 
Eenen kerckmeester off van sulck bestier || sijn, Ga naar voetnoot336
Vleysch. Sin
 
Gasthuijs meester oft almoessenier || sijn.
 
Ghingdij niet ter kercken / dit soudij verliesen.
Quaet Gelove
 
Ga naar margenoot+Nu machmen u raetsman ofte renthe meester kiesen; Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Kerckelijcke lien werden so bedegen. Ga naar voetnoot340
Vleysch. Sin
 
Al gaedij dan somtijts buijten weegen Ga naar voetnoot341
 
Bij avent laete, alst niemant en siet,
 
Dat die lien niet en weeten en schaet hem niet.
Well. Mensch
 
Ghaen wij dan ter kercken nae u bediet
345[regelnummer]
Een cordt gebedt voor goode stroijen / snel.
 
Maer siet eerst achter / staen mijn ploijen || wel?
 
Twaer schande sou ick mismaeckt ter kercken gaen. Ga naar voetnoot347
 
Tis een nieuw cleet / ick hebt eerst aengedaen, Ga naar voetnoot348
 
Besiet ofter ijet / mocht aen misraeckt || sijn. Ga naar voetnoot349
[pagina 112]
[p. 112]
Quaet Gelove
350[regelnummer]
Neent, noijt cleet ter werrelt mocht badt gemaeckt || sijn,
 
Het staet so nettekens aen u leden,
Vleysch. Sin
 
Tschijnt ghij compt uuijt een corffken getreden;
 
Ghij maeckt den wrinckaerts gelijck eenen gans. Ga naar voetnoot353
Quaet Gelove
 
Die u siet gaen / ghij schijnt een straet vol mans. Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Van elcken geeert / moet uwen loon / sijn. Ga naar voetnoot355
Vleysch. Sin
(Predicant opt stoel)
 
Als een prelaet presenteert uwen persoon || fijn.
 
Bij alle menschen hebt ghij goeij gratije.
Well. Mensch
 
Wie staet op den preeckstoel?
Quaet Gelove
 
Daegelijckxse predicaetije,
 
Die elck / een tbeste raet / maer selver die leste is.
Vleysch. Sin
360[regelnummer]
Wadt sal hij preecken, peijns ick.
Quaet Gelove
 
Dat godt die beste || is.
 
Den ouden droom, die can ick wel raemen. Ga naar voetnoot362
Dengelsche predicatie als een priester staende op eenen stoel
 
In nomine patris et fijlie / et spiritus sanctij / amen.
 
Vanitate vanitatem / et omnia vanitas,
 
Verba schribuntur eclesiastes,
365[regelnummer]
Dixit Salomone in prime capittolo.
 
Jesus Christus, waerachtig godt ende mensche mee, Ga naar voetnoot366
 
Verlenen ons sijn gratije altsaemen,
 
Naer dit leven dat eeuwich leven, amen.
 
Ga naar margenoot+Alder liefste in christo die hier vergaedert || sijn, Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Die woorden die ick gesproocken heb int Latijn
 
Sijn te seggen in onser taelen dan:
 
Tis al gelijck ijdel, seijt den weijse man.
 
IJdelheijt is dat in dies werrelt[s] bevanck || leeft, Ga naar voetnoot373
 
Daer is niet dat den rechten ganck || heeft,
375[regelnummer]
Tmoet al veranderen en in niet verkeeren.
 
Dus sal ick in dit sermoen twee punten leeren:
 
Deerste, dat al niet is wadt inde werrelt sij,
[pagina 113]
[p. 113]
 
En tweede wadt ons noot is daer bij. Ga naar voetnoot378
 
So Salomon met grooter addvijs seijt Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Dat de vreese goods is tbeginsel der wijsheijt,
 
Om hier aff te spreecken: valt godt te voeten
 
En wilt hem met een ootmoedich gebedt groeten.
 
Vanitate vanitatem et omnia vanitas.
 
Godt diet twoort vanden beginne was, Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Want godt ist twoort / en twoort is godt ongelaeckt,
 
Deur wel[c] woort hemel en aerde is gemaeckt,
 
Twelck niet was, en heeft tot ijet geschepen;
 
Uuijt welcke nietheijt hij heeft begrepen
 
Te maecken een wesen in een propere natuere,
390[regelnummer]
Dat was den mensche, hem gelijck nae sijn fijguere,
 
Die hij gestelt heeft als prinche triumphant
 
Over al de wercken van sijnder handt.
 
Maer want hij den mensche dus glorieuselijck
 
Gestelt heeft dus victorieuselijck,
395[regelnummer]
So heeft hij hem een gebodt gegeven
 
Om dat hij sou in obedientie leven,
 
Niet eetende tfruijt deur geenen raet
 
Vanden boom des wetenschap[s] [van] goet ende quaet,
 
Om dat hij sijnen godt sou blijven getrouwe, Ga naar voetnoot396 en 399
400[regelnummer]
Kinnen, minnen en alleen vreesen souwe.
 
Maer want hij door tserpents listich geveerte Ga naar voetnoot401
 
Verwonnen werdt door sijn begeerte,
 
Kennende hij sijn naecktheijt met vreesen en duchten,
 
Verstaende dat die vrucht was als andere vruchten
405[regelnummer]
En geen ander smaeck daer in heeft gevonden,
 
Dus heeft hem de ijdelheijt gebracht tot sonden,
 
Waer door de doot heeft heerschappij genomen.
Well. Mensch
 
Ick meene mijn pachters sullen heeden comen,
 
Sij souwen mij gelt oft cooren bringen.
Ga naar margenoot+
Quaet Gelove
410[regelnummer]
Laet de paep preecken, peijnst ghij om u dingen,
 
Wat hebdij te doen met ijemants dancke. Ga naar voetnoot411
Vleysch. Sin
 
Siet, siet, ginder slaept eenen dat hij valt vande bancke.
 
Hoor[t] hij niet wel wadt daegelijckse predicatij seijt?
Daegeltjckse predicatie
 
Deur dese eertsche verganckelijckheijt
[pagina 114]
[p. 114]
415[regelnummer]
Wort Adam uuijt den lusthoff des levens verwaeten, Ga naar voetnoot415
 
Om dat hij die vreese goods heeft achtergelaeten Ga naar voetnoot416
 
Deur quaet gelove en vleesselijcke sin.
 
Peijnst hier op, ghij mensche, want meer oft min Ga naar voetnoot418
 
En sal u gebeuren, die met dwaesheijt
420[regelnummer]
In alder ijdelheijt volcht Eertsche Solaesheijt,
 
Niet vresende uwen heere uwen godt, Ga naar voetnoot421
 
Sijn gratij versmadende en sijn gebodt
 
Overtreedij door u ijdel begeerlijcheijt quaet,
 
Wiens gratije u sorchvuldich / waer ghij gaet oft staet, Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Bewaerende is || in u ijdel plegen. Ga naar voetnoot425
 
Hoe meuchdij dan goods goetheijt so luttel wegen
 
En in de soetheijt des werrelts dus blijven vergalt, Ga naar voetnoot427
 
Waer deur ghij in menichte der sonden valt,
 
Desgelijckx in perijckelen groot. Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
En dede goods gratije, ghij bleeff tallen uuren doot. Ga naar voetnoot430
 
O mensche, wilt u dan vander werrelt keeren!
 
Peijnst om sterven en hebt de vreese des heeren,
 
Wien u wercken bekent sijn heel en al.
 
Peijst den dach sal comen datmen reeckenen sal, Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Dus vreest hem en sijt der sonden swichtere. Ga naar voetnoot435
 
Hij is lanckmoedich, geen tijrannich richtere,
 
Bereijt u ton[t]fane, al waerdij quadere.
 
Dus vreest hem als tkint doet sijnen vadere,
 
Met hem ootmoedelijck [...] aen sijnen dis. Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Peijnst dat hij [u] vader inden hemel is,
 
Daer alle volheijt daer ghij aff leeft off comen moet.
 
Want voorwaer, voorwaer, en ghij dat niet en doet Ga naar voetnoot442
 
En ghij onachtsaem sijt sijnder godtlijcker gratijen,
 
U naeckt den grooten dach der trijbulatien
445[regelnummer]
In welcken haer die gramschap goods verthonen || sal, Ga naar voetnoot445
 
Die elck sijn wercken nae [...] loonen || sal. Ga naar voetnoot446
 
Dus vergaedert u schatten in hemelsche vreucht,
 
Peijnst den tijt is cort die ghij hier leven moocht,
 
En maeckt u vanden schadt der boosheijt vrinden,
450[regelnummer]
Ga naar margenoot+Op dat, als u onbreeckt, ghij secours moecht vinden. Ga naar voetnoot450
 
Wilt u opt goet der werrelt dus niet fonderen,
 
Noch veroccuperen noch vertravileeren. Ga naar voetnoot452
[pagina 115]
[p. 115]
 
Peijst een ander salder in succijdeeren,
 
Diet sal vertrijumpheren || oft verhoereren Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Dwelck ghij int suer sweetich laboereren
 
Most conquisteren || soudijt hebben begeert, Ga naar voetnoot456
 
Dwelck van een ander onnuttelijck werdt verteert.
 
Dus u selven weert / van dit ijdel jaegen, Ga naar voetnoot458
 
Oft ghij werdt van so veel verdriets geslaegen,
460[regelnummer]
Met dieren plaegen || boven en ondere,
 
Onversien als met eenen blicxem oft dondere,
 
En met vreeselijcke droeffheijt sult werden vervult
 
En sult niet weeten waer ghij u bergen sult
 
Van grooter benautheijt en bangicheden.
465[regelnummer]
En laet u die heer een luttel tijts met vreden,
 
Voorspoedelijck in alder ijdelheijt / staen,
 
Het sal u eer lanck in groote droeffheijt vergaen.
 
Laet vleeselijck zin en quaet gelove vlijet, Ga naar voetnoot468
 
Vreest den heere, want hijt al deursiet,
470[regelnummer]
Wandelt in sijn geboden jolijselijck, Ga naar voetnoot470
 
Vreest hem met lieffde, so doedij wijselijck,
 
Ick vermaent u als dagelijckxse predicatie.
 
Hier mede beveel u goods gratije
 
Die u harte bemoruwe, ist van steenen, Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Dat wil u die vader, de soon en de heylighe geest verleenen.
Well. Mensch
 
O wee mij, ick mach wel bloedige traenen weenen
 
In dien mijn ruste nae sulcken slaep || leijt. Ga naar voetnoot477
Quaet Gelove
 
Meendij dat also es so den paep || seijt?
 
Verslaet u niet van sulcken geschille. Ga naar voetnoot479
Vleysch. Sin
480[regelnummer]
Die paep mach al segge dat hij wille,
 
Wie sal hem controleuren || van dat hij spreeckt?
 
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 
En laet daeromme niet u vrolijck leven.
Quaet Gelove
 
Godt is bermhertich, hij salt al vergeven.
 
Daer twee van hem spreecken is hij int midden.
Vleysch. Sin
485[regelnummer]
Laet papen en monnicken voor u siele bidden,
 
Tis haer officij, wadt macht u letten?
[pagina 116]
[p. 116]
Quaet Gelove
 
Ga naar margenoot+Ghij sijt rijck genoech, ghij moecht te meer allmissen besetten Ga naar voetnoot487
 
Naer u doot, so sijdi toch wel bewaert.
Vleysch. Sin
 
Jae, ghelijck een turck die nae den hemel vaert.
490[regelnummer]
Sulcke droeffheijt spaert / drinckt daer voor een vaenne. Ga naar voetnoot490
Well. Mensch
 
Willen wij dan gaen, den avent compt dan aenne, Ga naar voetnoot491
 
Daer ghij mij de herberge hebt bereijt.
Vleysch. Sin
 
Eertsche solaesheijt sidt nae u en beijt, Ga naar voetnoot493
 
Daer sullen wij alle vreucht beseffen.
Well. Mensch
495[regelnummer]
Nu gae ick vooren. Ga naar voetnoot495
Vleysch. Sin
 
Wij sullen uwen steert op heffen,
 
So treedij effen uuijt allen drucken. Ga naar voetnoot496
Well. Mensch
 
Amij, daer val ick bijcans mijnen arm aenstucken!
 
Hoe ben ick in dit dangier geraeckt?
Quaet Gelove
 
Meester, twas wonder dat ghij uwen hals niet en braeckt,
500[regelnummer]
Hadden wij u niet so vast gehouwen. Ga naar voetnoot500
Well. Mensch
 
Op een ander tijt wil ick sulcken perijckel schouwen.
 
Ick sie wel tis quaet gaen bij avent laete.
Quaet Gelove
 
Meester, siet hier is een effen straete,
 
Daer legghen maer meshoopen inden wegen. Ga naar voetnoot504
Well. Mensch
505[regelnummer]
Amij, hier val ick noch eens te degen.
 
Wadt gebreckt mijn / ben ick sodt en mal? Ga naar voetnoot506
Quaet Gelove
 
Meester, ghij vielt daer eenen soeten val, Ga naar voetnoot507
 
Die en deet u niet alsulcke smarten.
Well. Mensch
 
Mij docht datter steenen vielen op mijn harte.
510[regelnummer]
Mijn siel is gequest met dootlijcke wonden.
 
Waer viel ick daer, peijnsick?
[pagina 117]
[p. 117]
Vleysch. Sin
 
In menichte der sonden.
 
Versucht ghij daerom so swaerlijck?
Well. Mensch
 
In menichte der sonden, och dat is vervaerlijck!
 
Mijn bloet vercout als vervrosen kijckelen. Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Maer waer in viel ick eerst?
Quaet Gelove
 
Ga naar margenoot+In duijsent perijckelen. Ga naar voetnoot516
 
Ick peijsde off u ijemant verstoort || hadde.
Well. Mensch
 
Twas goet dat ick tsermoen gehoort || hadde.
Quaet Gelove
 
Anders haddijer gelaeten u leven.
Well. Mensch
 
Voorwaer ick wasser bijcans gebleven,
520[regelnummer]
Ick wil mij voortaen beter wachten.
Vleysch. Sin
 
En wilt niet meer op perijckelen achten
 
Noch menichte der sonden, ghij sijt daer deure.
Quaet Gelove
 
Dus laet ons gaen bij de schoone fijgeure
 
Daer ghij van getreure meucht vrijelijck van sinnen || sijn. Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Sij staet voor die duere || de weerdinne || fijn.
 
Rasch haelt inne || wijn || en dranck van prijse!
Eertsche Solaesh.
 
Ick heete u wellecom, notabelste, wijse,
 
Ick heb dranck en spijsen / nae u begeeren.
 
Al woudij sdaechs hondert gulden verteeren,
530[regelnummer]
Ick sal u wel scheeren || condijt betaelen.
(gaet sitten oen een taefel)
Vleysch. Sin
 
Roept een boijken die ons mach een vrou haelen. Ga naar voetnoot531
 
Alleene sijnde sou hem sijn vreucht verdrogen. Ga naar voetnoot532
Eertsche Solaesh.
 
Siet hier is Begeerlicheyt van Oogen,
 
Snootste coppelleerken diet al bespiet.
535[regelnummer]
Rasch, loop heenen sonder te letten ijet,
 
Brengt ons hier siet || wadt van avontueren || smal. Ga naar voetnoot536
[pagina 118]
[p. 118]
Begeerlijcheyt van Ogen
 
Voorwaer, wildij dat ick speuren || sal,
 
Tot sulcken dienst heb ick lustige vierricheijt.
Eertsche Sol.
 
Haelt ons die pompeuse Eergiericheyt.
Begeerlijcheijt
540[regelnummer]
Die sal ick terstont doen comen ten loere. Ga naar voetnoot540
Well. Mensch
 
Isse oock wadt schoone?
Eertsche Sol.
 
Noijt vermaeckelijcker hoere,
 
Bij pausen, cardinaelen die meest gesienste, Ga naar voetnoot542
 
Keijsers, Coningen comen haer ten dienste,
 
Die netste gegienste || van elckeen begeerlijck. Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Tloop[t] haer al nae, tsij geestelijck oft weerlijck,
 
Sulck om haer deerlijck || lijff en ziele waegen.
Begeerlijcheijt
 
Ga naar margenoot+Alderlieffste mingniote / schoon int behaegen. Ga naar voetnoot547
Eergiericheijt, een vrouwe costelijck ende lichtvaerdich
 
Wat man isser?
Begeerlijcheijt
 
Dat suldij aenschouwen:
 
Die groot goet geven souwen / om u te winsche. Ga naar voetnoot549
Eergiericheijt
550[regelnummer]
Noempt mij den persoon.
Begeerlijcheijt
 
Die wellustige minsche,
 
U ootmoedich dienaer in dit eertse dal.
Eertsche Sol.
(gaet sitten)
 
Sij compt hier gaende.
Eergiericheijt
 
Godt segent hier al.
Quaet Gelove
 
Tjan, die en compt niet flouw inne! Ga naar voetnoot553
Eertsche Sol.
 
Wadt segdij van dat dier?
Vleysch. Sin
 
Tis seg ick een pauwinne,
555[regelnummer]
Boven venus goddinne / die expeerste.
[pagina 119]
[p. 119]
Quaet Gelove
 
Sij sou wel die [...] vagen met haeren steerte, Ga naar voetnoot556
 
Sijn daegen en vliet hij van haer || niet.
Vleysch. Sin
 
Maer goodts gratije, cousijn?
Quaet Gelove
 
Maer die en siet hij gaer || niet,
 
Nochtans set sij spijs en dranck op en aenne. Ga naar voetnoot559
Vleysch. Sin
560[regelnummer]
Wadt acht hij datte? Ga naar voetnoot560
Quaet Gelove
 
Ten is maer een slaenne,
 
Die hem salveert al[s] hij inden sonden ongetelt || leeft.
Vleysch. Sin
 
Maer siet hoe Eergiericheijt haer by hem gevelt || heeft. Ga naar voetnoot562
 
Sij maeckt hem gedwee / al waert een lammeken.
Quaet Gelove
 
Tisser al cust lieven, tast het mammeken, Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Als twee duijffkens sij trecke becken.
Vleysch. Sin
 
Sij sullen malcander noch snot uuijt het kinnebacken lecken,
 
Sij gaen hem allre seer vierich aenne. Ga naar voetnoot567
(de weerdinne schrijft dapper)
Quaet Gelove
 
Siet cousijn, hoe die waerdinne schrijft inde vaenne! Ga naar voetnoot568
 
Sij sal haer selven niet vergeeten, maet.
Vleysch. Sin
570[regelnummer]
Ga naar margenoot+Maer hoe houwen dees twee maemere een staet Ga naar voetnoot570
 
Al waeren sij eedele vanden schilde! Ga naar voetnoot571
Well. Mensch
 
Ick brengs u, mijn lieff. Ga naar voetnoot572
Eergiericheijt
 
Dat wacht ick, mijn gilde.
Well. Mensch
 
Alle druck, miskieff Ga naar voetnoot573
[pagina 120]
[p. 120]
Eergiericheijt
 
Staet ons te weerne.
Well. Mensch
 
Jont mijn der eeren brieff!
Eergiericheijt
 
Die schenck ick u milde. Ga naar voetnoot574
Well. Mensch
575[regelnummer]
Ick brengt u mijn lieff.
Eergiericheijt
 
Dat wacht ick, mijn gilde.
Well. Mensch
 
Alle smartich gerieff
Eergiericheijt
 
Senden wij int wilde.
Well. Mensch
 
Noijt vrouwe ick so verhieff.
Eergiericheijt
 
Dats waer, in dees taveernne.
Well. Mensch
 
Ick brengt u mijn lieff.
Eergiericheijt
 
Dat wacht ick, mijn gilde.
Well. Mensch
 
Alle druckich miskieff
Eergiericheijt
 
Staet ons te weernne.
Well. Mensch
580[regelnummer]
O eergiericheijt, hoe ben ick bij u soo geernne!
 
Ick en coose voor u niet een werrelt vol gouwe,
 
Ghij sijt die alder amoureuste vrouwe
 
Die in mij verdrijft alle pijnelijcke wee.
Vleysch. Sin
 
Waerdinneken, crijcht noch een vrouwen off twee,
585[regelnummer]
Die ons verjaegen swaermoedige furije.
Eergiericheijt
 
Loopt, haelt ons die lieffelijcke Luxurie,
 
Met Overdaet haer camenierken.
Begeerlijcheijt
 
Wel / maer ghij moet mij schincken een plavierken, Ga naar voetnoot588
 
Ick sal daerdich dierken || doen commen net als een peerken. Ga naar voetnoot589
[pagina 121]
[p. 121]
Quaet Gelove
590[regelnummer]
Gaet, gaet, ghij sijt een aerdich coppelleerken,
 
Ghij souwet wel vinden / waert te crijgen in stadt.
Vleysch. Sin
 
Ga naar margenoot+Had ick een root lapken, ick hechtet op syn gadt,
 
So mochtmen [hem] kinnen aen sijn levereije. Ga naar voetnoot593
Begeerlijcheijt
 
Wadt segdij?
Quaet Gelove
 
Niet / dat u godt geleije,
595[regelnummer]
Seght dat sij alle beije || comen terstont.
Well. Mensch
 
Is sij oock liefflijck?
Eertsche Sol.
 
Noijt amoreuser mont,
 
Die therte deurwont || invlammich binnen. Ga naar voetnoot597
 
Sij is die meestersse van begeerlijcke minnen
 
Die damoreuse sinnen || quelt tormentelijck;
600[regelnummer]
Davit, Salom[on] haer obedientelijck
 
En diligentelijck || volchden met luste.
 
Sij is die bequaemste vermaeckelij[ck]ste ruste, Ga naar voetnoot602
 
Noijt man en custe || vrouwe so geriefielijck.
Vleysch. Sin
 
Ghij moecht wel van geluck spreecken.
Eertsche Sol.
605[regelnummer]
Noijt lieff so lieffelijck,
 
Die sulcke haer dieffelijck || soecken int secreeten. Ga naar voetnoot606
Begeerlicheijt
 
So ick u gedaen hebbe die weeten, Ga naar voetnoot607
 
Doet also en compt tot daer. Ga naar voetnoot608
Luxurie, een vrouwe als een hoere gecleet
 
Gaet segge ick veure / ick volge u naer. Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Ick sal den wech wel vinden sonder keersse,
 
Ick heeffe veel te geern aen die cleuter meerse, Ga naar voetnoot611
 
Ick soppe veel te geern in de achter || sop.
 
Overdaet, heft mijnen steert after || op, Ga naar voetnoot613
 
Ghij moet mij dienen als cameniere.
[pagina 122]
[p. 122]
Overdaet, een vrouwe als een hoere gecleet
615[regelnummer]
Tot den dienst der Luxurie ick mijn stiere,
 
Als die tverstant hebbe van sulcks tondecken.
 
Ick, overdaet, can tot Luxurije trecken
 
En doen verwecken || oncuijssche begeerte,
 
Dus dien ick Luxurije metten steerte Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
En ben haer subjeckt || met neerstigen labeure.
Luxurie
 
Ghaen wij tot Eertsche Solaesheijts deure,
 
Totten wellustigen mensche die nae ons wacht.
Eertsche Sol.
 
Siet waer sij compt die elcken belacht.
Luxurie
 
Dit is met oorlove.
Well. Mensch
 
Ga naar margenoot+Compt seg ick naer! Ga naar voetnoot624
Quaet gelove
625[regelnummer]
Ghans vier || hier || isser twee voor een paer! Ga naar voetnoot625
 
Noijt lustiger vrouwen men onder den menschen || sach.
Eertsche Sol.
 
Ick gerijve van allen daermen nae wenschen || mach, Ga naar voetnoot627
 
Tot allen spijsen weet ick mijn sauseken.
Begeerlijcheijt
 
Wadt dunckt u van dat beeldeken?
Quaet Gelove
 
Tis seg ick een fluwelig cousseken, Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Wel hem die sulcks mach genieten!
Vleysch. Sin
 
Daer sou ick een stuck van mijn siel in schieten, Ga naar voetnoot631
 
Al sou sij vlieten || in arnouts badt. Ga naar voetnoot632
Quaet Gelove
 
En stordt u niet, soeckt een ander gadt, Ga naar voetnoot633
 
Ghij sult u wel met slechter pont || lijen. Ga naar voetnoot634
[pagina 123]
[p. 123]
Vleysch. Sin
635[regelnummer]
Ick sou nochtans oock wel metten bisschop terstont || rijen, Ga naar voetnoot635
 
So wel als ons meester / die nu den cadet maeckt. Ga naar voetnoot636
Quaet Gelove
 
Wascht uwen mont / cosijn, eer ghij uwen mont vet / maeckt, Ga naar voetnoot637
 
En vaget snodt van uwer mouwen. Ga naar voetnoot638
Vleysch. Sin
 
Hij heeft mont wadt moechdij / en wensch van vrouwen, Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Hij sit onder de hoeren wel also pradt,
 
Gelijck sint uursel onder die maechden sadt; Ga naar voetnoot641
 
Ick crijghe temptatije / en venus evelinge. Ga naar voetnoot642
Quaet Gelove
 
Ick wil u eens crauwen / heeft hij de crevelinge Ga naar voetnoot643
 
Oft hebdit te heet / ick weet u vercoelinge.
(gratie blaest hem eens int oor)
Well. Mensch
645[regelnummer]
Tgepeyns quelt mij door inwendijge voelinge,
 
Deur dat ick heden hoorde vermonden. Ga naar voetnoot645/6
 
Ick ben gevallen in menichte der sonden
 
En in duijsent perijckelen / doen ick herwaerts quam. Ga naar voetnoot648
Eergiericheijt
 
Hoe fantazeerdij?
Luxurie
 
Sijdij seg ick gram?
Eertsche Sol.
650[regelnummer]
Isser ijemant die u wil verstooren?
Quaet Gelove
 
Ke neent / gods gratije blies hem wadt in sijn ooren Ga naar voetnoot651
 
En daer van werdt hem sijn harte swaer.
Luxurie
 
Ist anders niet?
[pagina 124]
[p. 124]
Quaet Gelove
 
Ga naar margenoot+Neent seg ick voorwaer,
 
Keert hem den vaer || en wilten genesen. Ga naar voetnoot654
Overdaet
655[regelnummer]
Laet gods gratije / goods gratije / wesen.
 
Bij goods gratije sweeren de medecijns.
Vleysch. Sin
 
Overdaet, brengt hem [een] halve canne wijns
 
En jaegt hem uuijt den hooffde sulck achterdincken. Ga naar voetnoot658
Overdaet
 
Ick breng u dat halff. Ga naar voetnoot659
Vleysch. Sin
 
Hier, laettet mij vol schincken!
Eergiericheijt
660[regelnummer]
Hout staet en eere.
Eertsche Sol.
 
Wilt druck verworgen.
Quaet Gelove
 
Ghij sult noch lange leven.
Luxurie
 
Wilt dan nae mij wincken.
Overdaet
 
Ick breng u dit halff.
Vleysch. Sin
 
Hier, laet mij vol schincken!
Overdaet
 
Suldij mij bescheijt doen
Well. Mensch
 
Ick sal sgelijck drincken.
Eergiericheijt
 
Practizeert nae hoocheijt. Ga naar voetnoot664
Eertsche Sol.
 
Sijt los van sorgen.
Overdaet
665[regelnummer]
Ick breng u dit halff.
Vleysch. Sin
 
Hier, laet mij vol schincken!
Eergiericheijt
 
Hout staet en eere.
Eertsche Sol.
 
Wilt druck verworgen.
[pagina 125]
[p. 125]
Quaet Gelove
 
So ghij nu doet, doet oock so morgen.
 
Meer goets dan tijts sal u gebeuren.
Overdaet
 
Dat Keersken is uuijte. Ga naar voetnoot669
Vleysch. Sin
670[regelnummer]
Heij, laet vaeren treuren || doet haer bescheijt.
 
Wilt dat in slicken.
Well. Mensch
 
Den dronck is te groot.
Quaet Gelove
 
Ga naar margenoot+Laet u niet verpicken Ga naar voetnoot672
 
Van vrouwen, dat waer u groote schande.
Well. Mensch
 
Ick brengt u, Luxurije, mijn liefste plaijsande.
675[regelnummer]
Sij groeijt overvloedich deurt tgebru[ij]ck van wijnne.
Overdaet
 
Lust u dan wadt groens, loopt achter die gardijnne. Ga naar voetnoot676
 
Speelt tspel der minnen / daer natuer nae haeckt.
Eertsche Sol.
 
Jae, en voort is u beddeken gemaeckt,
 
Gedeckt met gouwen tappisserijen,
680[regelnummer]
Die camer geciert aen allen tsijen
 
Met cippressen / en caeneel, diet harte verfroijt, Ga naar voetnoot681
 
U bedde met bals[e]me, mijrre en aloes gestroijt.
 
Daer meuchdij den begeerlijcken lust ontpluijcken, Ga naar voetnoot683
 
Op die burstekens rusten / die omhelsinge gebruijcken Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Totten daegen toe dat de sonne opgaet.
Twe gilden uyt comende genaempt der werrelt samblant.
De eerste spreeck[t]
 
Waer blijffdij, maetgen?
De Twede
 
Ik volghe u, maet.
 
Wij willen tsaemen te laveije. Ga naar voetnoot687
1
 
Wij heeten der werrelt samblant alle beije, Ga naar voetnoot688
 
Die elcken verheugen met onsen sangen.
[pagina 126]
[p. 126]
2
690[regelnummer]
Maer tquaetste, maet, hij en duert niet lange,
 
Hij smelt terstont / als sneeu inden brant.
1
 
Daerom heeten wij der werrelt samblant,
 
Schijn van vreuchden, dwelck den wint passeert. Ga naar voetnoot693
2
 
Maet, int hoff sijn wij hooge geexalteert
695[regelnummer]
Bij princen, heeren en vrouwen personen.
1
 
Bij loo, die connen ons schoon samblant thoonen, Ga naar voetnoot696
 
Hoe wel sij met der harten lauvuijt singen. Ga naar voetnoot697
2
 
En dan ons dansserkens die voor de bruijt springen Ga naar voetnoot698
 
En aardich muijsijcke froijen metten wincke! Ga naar voetnoot699
1
700[regelnummer]
En ons meijsskens diet mondeken setten inde clincke, Ga naar voetnoot700
 
Schoon samblant toonen en minnelijck loeren!
2
 
Dan mijn vrouwe van bordeux met al haer hoeren, Ga naar voetnoot702
 
Die stoot ons toeren || met eenen spronge || uuijte. Ga naar voetnoot703
1
 
Ga naar margenoot+Voor schoon samblant thoonen, Ga naar voetnoot704
2
 
En steecken achter die tonge || uuijte
705[regelnummer]
En troetelen den duijpe || met loose quacken fijn. Ga naar voetnoot705
 
Met den mont cussen,
1
 
Jae / met de hant int sackelijn, Ga naar voetnoot706
 
Daer sij gelt sonder tellen ontfangen. Ga naar voetnoot707
2
 
Dan maecken sij den paijs sonder verstrangen
 
En crijgen den bucht / sonder kijven || man. Ga naar voetnoot709
1
710[regelnummer]
Tis wonder wadt schoon samblant bedrijven || can.
 
Troept al nae ons die nae gemack || grijpen.
[pagina 127]
[p. 127]
2
 
Wij accorderen als twee sack || pijpen, Ga naar voetnoot712
 
Met cleijnen arbeijt wij aen den cost raecken.
1
 
Ou dats waer maet, hoe sullent wij maecken
715[regelnummer]
Dat wij mochten smaecken || tnadt uuijter tonnen?
2
 
Ghaen wij inde handt vol sonnen,
 
Wij sullen wadt winnen tonsen confoorte.
1
 
Daer sal ijemant sijn van onser soorte
 
Die heeden betaelen sal ons gelach.
2
720[regelnummer]
De wellustige mensche sitter alden dach,
 
Ten mach hem te rijp sijn noch te groff.
1
 
Dat was een goeij stilte. Ga naar voetnoot722
2
 
Hoort maet, tisser al open hoff.
 
Godt segent hier al! had ickt niet geraden. Ga naar voetnoot723
Eergiericheijt
 
Siet waer sij comen, dees lichte geladen. Ga naar voetnoot724
Deerste Sambl.
725[regelnummer]
Dunckt u dat wij hier qualijck geraeckt || sijn
Vleysch. Sin
 
Sidt bij, sidt bij, nu sal tspel volmaeckt || sijn.
 
Ghij gebraeckt ons recht boven allen dingen.
Well. Mensch
 
Ghij moet ons nu een liedeken singen.
 
Wij sitten so swaer, tsal recht wel passen.
Deerste Sambl.
730[regelnummer]
Beijt, laet ons den mont wadt spoelen / en eerst wadt brassen,
 
So sal den thoon te beter ganck hebben. Ga naar voetnoot731
Luxurie
 
Wildij rijnschen wijn off soeten dranck hebben?
 
Segt wadt ghij begeert van wijn oft biere.
Overdaet
 
Ga naar margenoot+Hier is planteijt / maeckt goeij chiere,
735[regelnummer]
Maeckt den voijs datse met vreuchden voort || gaet.
[pagina 128]
[p. 128]
Corte Weelde, een man met een luijte
 
Ontbeijt, mij dunckt dat mijn luijtken discoort || slaet,
 
Ick wilse gaen op haer toonken stellen.
 
Ick moetse locken, dees jonge gesellen,
 
Noijt speelman dan ick oijt bedt en speelde. Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Mijn luijte heet verganckelijcke vreucht, ick corte weelde.
 
Elck loopt nae mijn spel / al ist haest vernepen. Ga naar voetnoot741
 
Noch heb icker so veel in armoede gepepen,
 
Daermen mij corte weelde vertrecken || sach.
 
Twil toch al huuwen wadt lepel lecken || mach,
745[regelnummer]
Tdunckt hem al gaudiamus deerste jaer,
 
Maer als ick wech gae, dan compt beel berouw daer Ga naar voetnoot746
 
En pover joije / die comptse drucken. Ga naar voetnoot747
 
Gans doot, daer breeckt mijn groote snaere ontstucken!
 
Maer ick hebber meer, ick wilse gaen haelen || al.
750[regelnummer]
Tis misselijck wiese noch eens betaelen ||sal. Ga naar voetnoot750
Well. Mensch
 
Nu gaet het hem aene. Ga naar voetnoot751
Vleysch. Sin
 
Laet een toontken clincken.
Deerste Sambl.
 
Wadt lietken begeerdij
Eerste Sol.
 
Dat ghij ons wilt schincken,
 
Daermen achterdincken || bij mach vertijen. Ga naar voetnoot752-3
Eergiericheijt
 
Singt ons een lietgen met drije partijen,
755[regelnummer]
Off sulcks alst u belieft / wij maecken geen mentije. Ga naar voetnoot755
De 2. Samblant
 
Sus dan, geeft audientie.
(sij singen wadt sij willen)
Overdaet
 
Daer smaeckt een dronck op!
Deerste Sambl.
 
Die sal ick wel meugen.
[pagina 129]
[p. 129]
Well. Mensch
 
Der werrelt samblant can eelcken verheugen.
 
Wie sou mishaegen || dit vrolijck spel?
Deerste Sambl.
760[regelnummer]
Aij mij, dat nadt is inne / het smaeckt so wel.
 
Met sulcken wijwaeter / moetmen mijn siele begieten.
Luxurie
 
Wie sou dit vrolijck leven verdrieten?
Vleysch. Sin
 
Mij niet, al duerdet hondert jaer.
Corte weelde
 
Wadt segdij van dat luijtgen, gaetet niet claer? Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Nu wil ick gaen om mijn daegelijckse vente Ga naar voetnoot765
 
In Balteus thuijn, daer weet ick mijn rente. Ga naar voetnoot766
 
Daer moet ick een heel pintgen teffens uuijt lecken, Ga naar voetnoot767
 
Off anders soude [men] mijn begecken.
 
So crijch ick te met mijn gadt vol biers.
770[regelnummer]
Dan loop ick inde doelen bij de cloeveniers,
 
Die vallen mij op gelijckmen de tonnen doet. Ga naar voetnoot771
 
Van daer loop ick clossenen met der spoet, Ga naar voetnoot772
 
Daer crijch ick gemeendlijck wel mijn deeltgen,
 
Want daer moet ick drincken een claverbladt met een steeltgen Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Dat ick somtijts nau opgeslicken can.
 
Vandaer spring ick na Jan Bazaert dan,
 
Oft na molenaers thuijn, sonder meer geschals. Ga naar voetnoot776-7
 
Daer jaegen sij mij so veel biers door mijn hals
 
Dat ick niet spreecken en can sonder stameren.
780[regelnummer]
Van daer schoij ick nader Rethorijckers cameren, Ga naar voetnoot780
 
Maer die bederven geheel mijn clepel! Ga naar voetnoot781
 
Sij brengen ginder voort eenen grooten pollepel, Ga naar voetnoot782
 
Die moet ick uuijtdrincken, suijpen oft slorpen.
 
Gans doot, ick had eens bijcans mijn cost wechgeworpen, Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
So stijff hadden sij mijnen buijck opgemeten; Ga naar voetnoot785
 
Men hadder met eenen hamer wel een luijs op doot gesmeten,
 
Hij was gespannen als een trommelvel.
[pagina 130]
[p. 130]
 
Maer hoet was, niet lange en duerden ons spel,
 
Al hanteert mij elck dus nae mijn sinneken.
790[regelnummer]
Nu wil ick gaen soecken mijn waerdinneken,
 
Aertsche solaesheijt, luttel ijemant te wenschen. Ga naar voetnoot791
 
Daer sal ick vinden die wellustige menschen,
 
En die moet ick gaen wadt sodts bedrijven, Ga naar voetnoot793
 
Want ick duchte niet lang bij hem te blijven.
Well. Mensch
795[regelnummer]
Nu singt op een deuntgen.
Eertsche Sol.
 
Moetij gebeden || sijn
Eergiericheijt
 
Metter werrelt samblant sal hij bestreden || sijn Ga naar voetnoot797
Luxurie
 
Mach hij somtijts raecken onder themmeken.
Overdaet
 
Nu singt op!
Vleysch. Sin
 
Laet hooren u stemmeken.
[op een ingeplakt blaadje staat hierbij het volgende lied:]
Een liedeken naden voijs
Schoon lieffgen jent || seer excelent
 
Weest nu verblijt / en maeckt jolijt /
 
Wilt vreucht aencleven /
 
Gebruijckt u tijt || neerstich met vlijt /
 
Sonder respijt || hier in dit crijt /
5[regelnummer]
Wilt vrolijck leven /
 
 
 
2
 
Weest wel gemoet || nu metter spoet /
 
Maeckt Jubilatij /
 
Al wadt ghij doet || spaert gelt noch goet /
 
Met overvloedt || u lust nu boet /
10[regelnummer]
Tot deser spacij /
 
 
 
[3]
 
Nu triumpheert || en dommineert /
 
Met al u crachten /
 
Wadt ghij begeert || nu doch hanteert /
 
Wie tot u keert || en anders leert /
15[regelnummer]
Wilt hem niet achten /
 
 
[pagina 131]
[p. 131]
 
4. Prince
 
Prince bekent || sijende verblent /
 
Tot deser uijren /
 
U vreuchden jent || daer ghij in bent
 
Nu hier ontrent seer excelent /
20[regelnummer]
Sal eeuwich dueren /
 
 
 
Finis
Quaet Gelove
 
Wij sijn hier inder vreuchden dal.
Eertsche Sol.
800[regelnummer]
Siet waer hij compt Ga naar voetnoot800
Corte weelde
 
Ga naar margenoot+Godt segent hier al!
Eertsche Sol.
 
Die lieve[r] wijn drinckt dan verschaelde kuijte. Ga naar voetnoot801
Corte weelde
 
Nu singt op, ick sal spelen op mijn luijte
 
Die verganckelijcke vreucht is genaempt.
(sij singen ende hij speelt).
Eertsche Sol.
 
Heij, vaert wech verdriet!
Well. Mensch
 
Als ick corte weelde aenmercke
805[regelnummer]
En verganckelijcke vreucht sij[n] luijte spel,
 
Oock vrees ick voor t'eeuwich leven fel,
 
Dwelck doet gequel || mijn inwendige sinnen.
Quaet Gelove
 
Soudij daerom geen Eertsche solaes minnen
 
Daer meest alle menschen / bij gebleven || sijn?
810[regelnummer]
Sorcht niet / nae dit leven en sal geen leven || sijn,
 
Tsijn al fabelen der propheten vermaen.
 
Wie isser van den dooden toch opgestaen
 
Die betuijgen / somen preeckt oft leest? Ga naar voetnoot813
 
Die werrelt sal sijn en eeuwich heeft geweest. Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
En wilt dan in uwen leven geen blijtschap derven.
Vleysch. Sin
 
Cort leven / en dat goet / morgen sullen wij sterven.
 
Laet ons eeten en drincken / en vrolijck wesen!
[pagina 132]
[p. 132]
Well. Mensch
 
Nu seijt men dat Christus is verresen.
 
So sullen wij oock in toecomenden daegen.
Quaet Gelove
820[regelnummer]
Hoort, een saeck moet ick u vraegen:
 
Die sulcks eerst te kennen gaff,
 
Hadde hij daer besegelde brieven aff,
 
Off haddijt gesien / was hij wel so out?
 
Hij is sodt die op sulcken woorden betrout,
825[regelnummer]
Tis al dwaesen cout || weert om verleggen. Ga naar voetnoot825
 
Maer alle dingen laeten hem seggen, Ga naar voetnoot826
 
Die geleerde veel praesen dat sij niet en weten. Ga naar voetnoot827
Well. Mensch
 
Ghij doet mij godt en sijn heijligen vergeten.
 
Tmoet oock so sijn, waeromme sou ick dan treuren
Quaet Gelove
830[regelnummer]
Hout regel en wedt als u gebueren Ga naar voetnoot830
 
En laet voort hebben alle dingen haeren ganck.
 
Gebruij[c]t solaes u leven lanck.
Dopperste mogentheyt, sittende in eenen throon
 
Ick opperste mogentheijt, diet al aenmercke
 
In hemel en in aerde, wadt datter geschiet,
835[regelnummer]
En glorije begeer van mijnen wercke,
 
Ga naar margenoot+Dats vanden mensche die ick schiep uuijt / niet;
 
Maer als dondancbaeren hij verde van mij vliet, Ga naar voetnoot837
 
In alder ijdelheijt soeckende sijn confortatije:
 
Dus en can mijn rechtveerdich[eijt] gelaeten, siet, Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Ick en moet den dach van trijbulatije
 
Senden onder de menschelijcke natije
 
Met tsweert der wraecke om sijn verminderen. Ga naar voetnoot842
 
Ten waere deur mijn goddelijcke gratije, Ga naar voetnoot843
 
Ick souden den mensche te niette slinderen, Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Maer mijnen lust is onder den menschen kinderen
 
Daer mijn jaeloerse lieffde inne heeft behaegen. Ga naar voetnoot846
 
Dus, mijn gramschap, ras, ghij moet hem hinderen
 
Met het instrument den geessel van plaegen.
 
Sendet tsweert der wraecken op hem met veel slaegen,
850[regelnummer]
Want anders maeckt hij van mij geen mentije; Ga naar voetnoot850
 
Persqeueert hem totter doot, dats mijn intentije.
[pagina 133]
[p. 133]
Die gramschap goods, een man int root gecleet het aensicht bloedich
 
O opperste mogentheijt, met diligentie
 
Sal ick bedienen mijn officie,
 
Den dach der trijbulatien in presentie
855[regelnummer]
Den mensche brengen tsijnder malitije, Ga naar voetnoot855
 
En nae u woort volvoeren justijtije
 
Op den mensche, die nu int eeuwich jolijt || tert. Ga naar voetnoot857
 
Tes recht dat d'ongehoorsaem kint gecastijt || wert.
Deerste Sambl.
 
Wadt mach ons hinderen?
Tweede Sambl.
 
Wadt mach ons beswaeren?
Quaet Gelove
860[regelnummer]
Aldus sullen wij nae den hemel vaeren.
 
Godt hevet al voldaen, men vint geen sonde.
Eertsche Sol.
 
Laet ons hoff houwen
Overdaet
 
En taeffel ronde, Ga naar voetnoot862
Eertsche Sol.
 
En spelen metten monde alle loossheijt.
Well. Mensch
 
Ick triumphere metten schadt der boossheijt,
865[regelnummer]
Hoe mijn ouders lutter ijemant wisten. Ga naar voetnoot865
 
Om eertsche solaesheijt ick potte en kiste;
 
Al win ick met liste || ick macht mijn wijsheijt dancken. Ga naar voetnoot867
Quaet Gelove
 
Goods gratij en gaff u niet twee blancken.
 
Een man moet selve suptijl int bedrijff leven. Ga naar voetnoot869
Well. Mensch
870[regelnummer]
Ga naar margenoot+Had ick niet gepractiseert, ick had een catijff || gebleven. Ga naar voetnoot870
 
Nu heb ick de handt boven twaeter || bloot.
Eertsche Sol.
 
Elck biet u eere. Ga naar voetnoot872
Vleysch. Sin
 
Elck biet u thoot,
 
Want gelt en goet maeckt nu de wijse man.
[pagina 134]
[p. 134]
Eertsche Sol.
 
Elck soeckt u vrientschap waer dat hij can.
Vleysch. Sin
875[regelnummer]
Niemant en derff u leet verwijten. Ga naar voetnoot875
Eertsche Sol.
 
Niemant so cloeck die in uwen stert derff bijten. Ga naar voetnoot876
 
Ghij hebt den ronden godt die elcken ontsiet. Ga naar voetnoot877
Quaet Gelove
 
Al haddij godt en den duijvel tegen, ten let u niet.
De gramschap gods
 
Staet op!
Den dach der tribulatie, een gewapend man
 
Wadt is u believen?
De gramschap
 
Rassch maeckt u ten bienen, Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Tes gods bevel, ghij moet bedienen.
Den dach d. trib.
 
Tot u gebodt sal ick mij verneren,
 
En laboereren || vertueuijsselijck.
De gramschap
 
Wij moeten den mensche die nu rigureuselijck
 
En orgieuselijck || leeft met luste,
885[regelnummer]
In alder ijdelheijt nemende sijn ruste,
 
Met veele tormenten overvallen, Ga naar voetnoot886
 
Want gods gratij en acht hij niet met allen,
 
Blassphomerende godt met grooter injurije,
 
Boele[re]nde met overdaet en luxurije,
890[regelnummer]
Deur eergiericheijt / sittende verwaent en sodt,
 
Houdende den schadt der boossheijt voor sijn godt,
 
En acht[ende] niet dan spodt || gods woorden crachtich,
 
Seggende nae dit leven en is geen leven waerachtich,
 
Siende over al begeerlickheijt der oogen.
895[regelnummer]
Al wadt hem die werrelt samblant can toogen
 
Volcht sijn begeerte met alder dwaesheijt
 
En wadt hem in geven mach eertsche solaesheijt
 
Neempt hij voor een hemelsche jubilatije.
 
Hieromme weck ick u, dach van tribulacije,
900[regelnummer]
Off den mensch door u mocht comen tot bekin, Ga naar voetnoot900
 
Die nu doolt door quaet gelove en vleesschelijck zin;
[pagina 135]
[p. 135]
 
Ga naar margenoot+Want godt en willet niet langer verdraegen.
 
Nemet tsweert der wraecke en die geessel der plaegen;
 
Slaet hem met veel slaegen over al,
905[regelnummer]
Met verdriet en ongeval.
Den dach d. trib.
 
Ick belooff u, ick sal.
 
Inden dienst des heeren heb ick geneuchte.
Vleysch. Sin
 
Wadt macher schuijlen?
Well. Mensch
 
Ick hoore geruchte.
Eertsche Sol.
 
Ist ernst off cluchte? || soumen vreucht verminderen?
Well. Mensch
 
Daer is gelts genoch, wie mach mij hinderen?
Corte weelde
910[regelnummer]
Adieu mijn kinderen, ick wil vervreemen. Ga naar voetnoot910
Well. Mensch
 
Ick en passe op niemanden. Ga naar voetnoot911
Den dach der trib.
 
Dat suldij vernemen!
 
Versiet u uuijt dese speloncke, ghij helssch gespuijs! Ga naar voetnoot912
Begeerlijcheijt
 
Adieu, ick maecke een cruijs.
Eertsche Sol.
 
Tjan, ick laete oock mijn huijs. Ga naar voetnoot913
Deerste Sambl.
 
Noijt meerder confuijs! Ga naar voetnoot914
Tweede Sambl.
 
Gaen wij deure, maetgen mijn.
Well. Mensch
915[regelnummer]
O meugen[de] godt, wadt mach mijn sijn? Ga naar voetnoot915
 
Hoe vind ick mij dus onversien versteecken? Ga naar voetnoot916
Den dach der trib.
 
U groote ondanckbaerheijt sal ick wreecken,
 
En u abominatije / boven maeten.
Well. Mensch
 
O eergiericheijt, moet ick u laeten,
920[regelnummer]
En u Luxurie / met overdaet?
[pagina 136]
[p. 136]
Eergiericheijt
 
Wij moeten verhaeren alst so te wercke gaet. Ga naar voetnoot921
Luxurie
 
Ick wil mij maecken uuijt dese travalien. Ga naar voetnoot922
Eertsche Sol.
 
Ick wil nae Roomen.
Luxurie
 
En ick nae Italien, Ga naar voetnoot923
 
Daer ben ick verheven als eenen sant.
Overdaet
925[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ick wil nae Denemarcken oft nae oostlant, Ga naar voetnoot925
 
Daer volle buijcken selden sadt || sijn.
Well. Mensch
 
O wee mij, wee mij!
Quaet Gelove
 
Wie mach dat || sijn
 
Die hier doet dees perturbatien Ga naar voetnoot928
Vleysch. Sin
 
Ick roepe genade deur penitentije!
Gramschap
930[regelnummer]
Slaet hem met dieren tijt || en pestilentie,
 
Met oorloge, destructije en met veel ongevals.
 
Rooft hem sijn cleet / werpt hem een sack om den hals, Ga naar voetnoot932
 
Laeten ons sleuren als een catijve.
Quaet Gelove
 
Ghij moet verdoempt sijn met siele met lijve,
935[regelnummer]
U misdaeden roepen wraecke in den hemel, o wij!
Well. Mensch
 
O goddelijcke gratije, staet mij nu bij!
 
Verlost mij || die nu in node verflout leijt. Ga naar voetnoot937
Gramschap
 
Bindt hem met dit seel genaempt groote benautheyt,
 
Om voor dopperste mogentheijt te justificeren. Ga naar voetnoot939
De gratie gods spreeckt nu
940[regelnummer]
Daer tegen wil ick protesteren,
 
Uuijt cracht appelleren || van hem die mij macht || geeft. Ga naar voetnoot941
Gramschap
 
Wilt ghij hem so verantwoorden die u so veracht || heeft?
 
Daer en sal ick niet in willen cu[e]ren! Ga naar voetnoot943
[pagina 137]
[p. 137]
 
Hem sal justitije na recht gebu[e]ren,
945[regelnummer]
Over hem gegeven van den beginne. Ga naar voetnoot945
Gratie goods
 
Ick hebber oock een seggen inne,
 
Al mach dopperste [mogentheijt] op hem gestoort || sijn.
Gramschap
 
Ghij en sij[t] niet ontfanckbaer. Ga naar voetnoot948
Gratie goods
 
Wij sullen gehoort || sijn
 
En ons voor sijn majesteijt presenteren.
950[regelnummer]
Den rechten sal ons genoech deffenderen, Ga naar voetnoot950
 
Nae die prementie van godt gegeven. Ga naar voetnoot951
Gramschap
 
Hoe / heeft hij tbescheijt dat hij mach in sonden leven? Ga naar voetnoot952
 
Condij daer van reden ontfouwen?
 
Tdunckt mij wonder.
Gratie gods
 
Neen hij, in trouwen.
955[regelnummer]
Den mensche van hem selven geen goet en can,
 
Dus heeft hij toevlucht. Ga naar voetnoot956
Gramschap
 
Tot wien?
Gratie gods
 
Dan als dan.
 
Dat wort voor dopperste mogentheijt verclaert.
 
Ghij hebt hem met den dach der tribulatien beswaert
 
Waer door hij duijsent miseren heeft ontfaen;
960[regelnummer]
Dus en sal ick, gratije gods genaempt || haeten. Ga naar voetnoot960
 
Die tot mij roepen en sal ick niet beschaempt || laeten.
Quaet Gelove
 
Hij sal verdoempt sijn.
Vleysch. Sin
 
Deurt tcrackeel || zaen. Ga naar voetnoot962
Quaet Gelove
 
Daer en is geen hoope.
[pagina 138]
[p. 138]
Vleysch. Sin
 
Sullen wij niet meer int bordeel || gaen?
 
Lacij neen, tis al pover joije, wie hads gelooft? Ga naar voetnoot964
Quaet Gelove
965[regelnummer]
Goodts gratij stoottet hem al uuijtten hooft. Ga naar voetnoot965
Vleysch. Sin
 
Den dach der tribulatien werckt outragie. Ga naar voetnoot966
Quaet Gelove
 
Hij en heeft geenen lust.
Vleysch. Sin
 
Jae, hij en heeft geen couragije.
 
Eertsche solaesheijt nu heel vergeten || wordt.
Quaet Gelove
 
Hij slacht het kint dat gesmeten || wort, Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Dat niet eer en onthout lesse, eer noch veersch, Ga naar voetnoot970
 
Voor dat is de roede op den eersch,
 
En dan roeptmen ‘aijmij, ick en sals niet meer || doen’.
Vleysch. Sin
 
Cousijn, waer gaen wij nu onsen keer || doen? Ga naar voetnoot973
 
Want hier en hebben wij nu / meer geen statije. Ga naar voetnoot974
Quaet Gelove
975[regelnummer]
Ghaen wij tot den dach der trijbulatie
 
Gepasseert is / dan willen wij weer ons netten spreijen.
Vleysch. Sin
 
En den wellustigen mensch in sijn oude sporen leijen.
Gramschap gods
 
O opperste mogentheijt, re[ch]tveerdich justijcijer,
 
Den misdoender die brengen wij hier
980[regelnummer]
Wiens misdaet u geheel is openbaer.
 
Ghij en behoeft geen getuijchgenisse van sijn bestier, Ga naar voetnoot981
 
Sijn misdaden bedreven in ijdel versier Ga naar voetnoot982
 
Heijsten nae verdiensten punitie swaer,
 
Achtervolgende u oordeel gegeven claer,
985[regelnummer]
Gepublijceert door u dienaers over al,
 
Ga naar margenoot+Dat geen overspeelder, overtreder, hier naer Ga naar voetnoot986
 
U goddelijcke rijcke besitten sal.
 
Nu sijn sijn misdaeden sonder getal,
 
Daer en is geen quaet hij en isser in schuldich. Ga naar voetnoot989
[pagina 139]
[p. 139]
990[regelnummer]
Ghelijck tsant aende zee, als tgras in berch in dal,
 
So sijn oock sijn misdaden menichvuldich.
 
Hoe sou u rechtverdicheijt dan sijn verduldich
 
Te lijden sulck quaet, twelck ghij hooch mispresen hebt,
 
Van eenen die u niet bleeff gehuldich,
995[regelnummer]
Wien ghij inder noot so dick genesen || hebt
 
En so veel duijssent weldaden bewesen || hebt,
 
Hem patientich gevende tijt en spatije,
 
Gesmeeckt, gepreeckt, gebeden, gelesen || hebt, Ga naar voetnoot998
 
Op dat hij sou kinnen u goddelijcke gratije.
1000[regelnummer]
Maer als ondanckbaer versmadende in abominatije,
 
Stootende met voeten u goddelijcke doctrijnnen,
 
Dies heeft hij verdient die eewige condemnatije
 
En niet gereeckent [te] werden vanden dijnen,
 
Als onwaerdich te wesen u genaedich beschijnen. Ga naar voetnoot1004
Gratie gods
1005[regelnummer]
O opperste mogentheijt, die elckx termijnen
 
Gestelt hebt, wiens wijssheijt alle dingen smaeckt, Ga naar voetnoot1006
 
Die de hemelen maeckte met cleijnder pijnen,
 
Tfirmament gehecht, de eerde daer in gestaeckt, Ga naar voetnoot1008
 
Uwen naem heet groot / goet sijn u wercken ongelaeckt,
1010[regelnummer]
Op u mogende hant ghij alle dingen draecht.
 
Alle dingen waeren goet doen ghijse besaecht:
 
Hoe compt dan dat u gramschap dies den mensche beclaecht, Ga naar voetnoot1012
 
Wien ghij gemaeckt hebt nae u fijguere?
 
Wordt nu den mensche dan eeuwich geplaecht,
1015[regelnummer]
Waer blijft dan u belooffde woort, groot van valuere? Ga naar voetnoot1015
 
Ghij kent doch der menschen brossche natuere, Ga naar voetnoot1016
 
Die vander joncheijt tot boossheijt is genegen.
 
Laet u toornighe gramschap passeeren duere,
 
En compt den mensche met compassie tegen,
1020[regelnummer]
Want barmherticheijt is u natuerlijck plegen,
 
Die sijn misdaet belijt met goede seden. Ga naar voetnoot1021
 
Ghij hebt hem met tribulatije geslegen,
 
Wilt dan met u knecht int gerecht niet treden. Ga naar voetnoot1023
 
Denckt dat ghij stichten die overvloedicheden
1025[regelnummer]
Der mensch tuwer eeren / hoe wel sij vielen. Ga naar voetnoot1025
 
Van uwen wille te doen geeft ghij niemant reden,
 
Uwen crachtigen naem macht al vernielen.
[pagina 140]
[p. 140]
 
Maer, o heere, ghij sijt die daer bemint de zielen,
 
Die ghij gestelt hebt in maete, gewichte, getal
1030[regelnummer]
Alle dinck, op datse die u wedt niet en hielen,
 
Int selfffde misdaet gepunieert wesen sal, Ga naar voetnoot1029-31
 
Ga naar margenoot+Niet eewich, maer hier int aertsche dal,
 
Gestraft sijnde door trijbulatij en verdriet; Ga naar voetnoot1033
 
Wandt die propheeten van u getuijgen al
1035[regelnummer]
Dat ghij in u gramschap eewich sult blijven / niet.
 
Ghij en sult niet in tween wrijven tgecroockte / riet,
 
Die vernedert en roept om u gratije perfeckt, Ga naar voetnoot1037
 
Want uwe barmherticheijt over alle wercken / streckt.
Gramschap gods
 
Cleijn mach ontschuldigen al dat ghij spreeckt. Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Tis waer, godt heeft alle dingen goet gewrocht,
 
Den mensche gemaeckt / suijver en onbevleckt,
 
Maer den mensche heeft hem selven den doot aengebrocht,
 
Hem vleeschelijck onder de sonde vercocht,
 
Soeckende ruste daer geen ruste in en lach,
1045[regelnummer]
Tlicht haetende, de duijsternisse gesocht,
 
Goods stemme versmaedende die hem wees den dach.
 
Hierom hij in sheren ruste niet comen en mach,
 
Want hebbende alle weldaet van godt ontfaen,
 
Als ondanckbaer kint deur sijn vleesslijck zins bejach,
1050[regelnummer]
Is met quaet gelove sijnnen schepper affgegaen. Ga naar voetnoot1050
 
Hoe sout ghij / gods gratie / dit connen wederstaen? Ga naar voetnoot1051
 
Goods strenge justijcie moet grijpen stadt, Ga naar voetnoot1052
 
Want alle dieren / creatueren / sijn hem onderdaen Ga naar voetnoot1053
 
Sonder den mensche, die godt so lieff heeft gehadt,
1055[regelnummer]
Hem met wijsheijt verciert, den costelijcken schadt,
 
Met engels verstant om hem te vredene, Ga naar voetnoot1056
 
En dominateur gestelt / en boven dat Ga naar voetnoot1057
 
Heeft den mensche gepoocht gods woort te overtredene.
 
Sou dan justicije nae recht en redene
1060[regelnummer]
Geen voortganck hebben? / ick seg jaes / dats claer,
 
En vanden leeden des lichaems sijn een affgesnedene Ga naar voetnoot1061
 
En nimmermeer versoening van sijn misdaeden swaer.
Die gratie goods
 
Dat hij misdaedich is bekennen wij, dats waer,
 
Wij en soecken oock geen recht noch justitije,
[pagina 141]
[p. 141]
1065[regelnummer]
Maer stellen opentlijck vermeet opt twerck gods eenpaer, Ga naar voetnoot1065
 
Gedaen in sijn genadich officie.
 
Want godt, siende smenschen crancke conditie,
 
Heeft geswooren als barmhartich regent,
 
Ick sal affnemen Israels malitije
1070[regelnummer]
En oversetten in een nieuw testament,
 
Niet nae testament haerder ouders present, Ga naar voetnoot1071
 
Maer testement dat ick haer wil schincken
 
Sal wesen dit teecken / op dat elck bekent Ga naar voetnoot1073
 
Ga naar margenoot+Dat ick haer misdaeden niet meer en wilt gedincken.
1075[regelnummer]
Ist dat sij door cranckheijt in sonden sincken,
 
Ick salse castijen met eenen ijseren roede;
 
Nochtans uuijt de fonteijne des levens drincken Ga naar voetnoot1077
 
Alle die tot mij comen met ootmoede.
 
En dit is al besegelt met des lams bloede,
1080[regelnummer]
Dus en dienen hier geen meer allegatijen. Ga naar voetnoot1080
 
Noch sal ick, spreeckt ghij heere int goede,
 
Die tot mij roepen inden dach der trijbulatien,
 
En sij sullen mij noch eere doen tot sulcken spatijen. Ga naar voetnoot1083
 
Dit sijn u woorden heere / ghij en condt niet liegen! Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Laet dan dese schuijlen onder tcleet uwer gratijen
 
En laet u gramschap verre van hem vliegen.
 
Uwen geswooren eet / heere, en mach niemant bedriegen,
 
Want u toesegginge u niet en can berouwen;
 
Daerom sijn sij saelich die in u woort betrouwen.
Die gramschap gods
1090[regelnummer]
Godt sal sijnen geswooren eet altijts houwen
 
En niet een tijttel en sal van sijnen woorde vergaen,
 
Maer laet ons die prevelegie aenschouwen
 
Die ghy seght daer deur die mensch mach remis ontfaen. Ga naar voetnoot1093
Die gratie goods
 
Siet daer den soon des vaders staen Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Diet al heeft voldaen door sijn bloedige wonden.
 
Hij is den getrouwen pellicaen Ga naar voetnoot1096
 
Die sijn jongskens sal affdwaen alle quaele der sonden.
 
Gheen swaricheyden mogen worden gevonden
 
Tot eeniger stonden || al waerense doottelijck,
1100[regelnummer]
Hij salse affnemen nae sijn woorts oorconden
 
Alsmen hem aenbidt met herten devotelijck.
[pagina 142]
[p. 142]
 
Daerom, ghij wellustige mensch, verstaet dit blootelijck,
 
Bidt den heer mingiootelijck voor u sondich bederven, Ga naar voetnoot1103
 
Wandt die om gratij bidt sal gratije verwerven.
Well. Mensch (knielende)
1105[regelnummer]
O opperste mogentheijt vol perfectien, Ga naar voetnoot1105
 
Nae mijn misdaet mij doch niet en pijnt.
 
Al ben ick corruptibel, vol infectien,
 
Mijn siele gebittert met sonden gefijnijnt, Ga naar voetnoot1108
 
Niet weerdich dat mij u gratije beschijnt
1110[regelnummer]
Deur mijn overtredinge en sondich vercnapen; Ga naar voetnoot1110
 
Al heb ick met eertsche solaesheijt geconkebijnt,
 
In alder ijdelheijt in wellust geslaepen,
 
Al ben ick vanden verdoolden schaepen:
 
Ontfangt mij als den sondigen pubblicaen, Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
End laet mij der honden brockxkens opraepen.
 
Ick roep om genaede, heer, want ick heb misdaen.
 
 
 
Ga naar margenoot+O vader, laet mij een vanden uwen werden!
 
Al had ick u wedt versmaet veel jaeren lanck,
 
En wilt mij als pharao doch niet verharden, Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Die deur sijn misdaet in de see verdranck.
 
Laet mij niet so sodoma in solpher en stanck
 
Gepuneert sijn / u gratij doch op mij daelt! Ga naar voetnoot1122
 
Al heb ick arm dwaes met vleeschelijcke sinnen cranck
 
Mijn part, mijn deel / van u, vader, gehaelt,
1125[regelnummer]
Onnutelijck overgebracht / niet so ghij mij bevaelt, Ga naar voetnoot1125
 
Wilt mij weder als tverlooren kint ontfaen.
 
Al heb ick in hoerdom / uuijt uwen wech gedwaelt,
 
Ick roep om genade, heer, want ick heb misdaen.
 
 
 
O heer, wiens goetheijt niet sal verminderen,
1130[regelnummer]
Aensiet mijn broossche natuer swack!
 
Siet met mijn sonden door die vingerenGa naar voetnoot1131
 
En verlost mijn, vader, vant tverdoemelijck pack. Ga naar voetnoot1132
[pagina 143]
[p. 143]
 
Al heb ick u creatuer || in mijn sondigen sack Ga naar voetnoot1133
 
Miserabelijck mismaeckt / en heel geblaempt, Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Niet weerdich te comen onder uwen dack, Ga naar voetnoot1135
 
Nochtans om tontfermen [gij] tot magdalena quaempt, Ga naar voetnoot1136
 
Goedertierlijck ghij davit in genaede naempt.
 
Al is dus mijn misdaet / boven mijn hooft gegaen,
 
Laet mij toch in der eeuwicheijt niet beschaempt: Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Ick roep om genaede, heer, want ick heb misdaen.
 
 
 
Prince
 
O genaedich prince, neempt aff den geessel van plagen,
 
Tsweert der wraecken doch van mijn wendt!
 
Al heeft mij den dach der tribulatien geslaegen,
 
Ick hebt verdient / tis mijn schult, ick kent.
1145[regelnummer]
Al heb ick u gracij, mij sijnde present,
 
Veracht, versteecken / seer boven maeten,
 
En mij op den schadt der boossheijt / tvalsch instrument,
 
Meer dan op u goddlijcke gratij verlaeten,
 
En wilt mijn, o vader, daerom niet haeten.
1150[regelnummer]
Al heb ick gedoolt vanden rechten baen,
 
Ontfermt u mijnder uuijt charitaeten.
 
Ick roep om genaede, heer, want ick heb misdaen.
Dopperste mogen[t]heijt
 
In mijnen ooren clinckt droeffelijck vermaen Ga naar voetnoot1153
 
Vanden mensche, gestraft onder mijn protectije.
1155[regelnummer]
Dus wil ick hem niet heel te gronde slaen,
 
Maer met tribulatije houden in subjectie. Ga naar voetnoot1156
 
Dus, mijn gramschap, cesseert van u correcktije,
 
Want mijn deert den minschen ellendich wee.
 
Ick sie dat broossheijt is sijn affectie, Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Dolende in ijdelheijt als tschip in de zee.
 
Ga naar margenoot+Dus steeckett tsweert der wraecken inde schee,
 
Met den geessel van plagen cesseert,
 
Van sijn misdaet is hij geabsolveert.
Die gratie gods
 
O minsche, den heere hoochlijck laudeert
[pagina 144]
[p. 144]
1165[regelnummer]
Die barmherticheijt / aen u geplogen || heeft. Ga naar voetnoot1165
 
Siet dat ghij als een hont u niet en geneert, Ga naar voetnoot1166
 
Die weder eet dat hij gespogen || heeft.
 
Siet hoe u eertsche solaesheijt gelogen || heeft,
 
Rijckdom en eere / u niet helpen connen;
1170[regelnummer]
Siet hier hoe u die werrelt[s] samblant bedrogen || heeft,
 
Tis al ijdelheijt en een handt vol sonnen.
 
Al heeft u den dach der trijbulatien verwonnen,
 
Met benautheijt gebonden, ten mach niet hinderen.
 
Peijnst die sijn werck in u heeft begonnen,
1175[regelnummer]
En sal sijn gratije in u niet verminderen:
 
Hij straft als een vader sijnne ongehoorsaeme kinderen.
 
Dus nae mijn goeden raet u selven bewaert,
 
Op dat ghij hier nae niet quaelijck en vaert.
Well. Mensch
 
Alle die nu hier sijn vergaert,
1180[regelnummer]
Neempt exempel aen mij met sinnen.
 
Hoe wel ons den dach der tribulatijen naert, Ga naar voetnoot1181
 
Tsijn ons misdaeden, elck wilt dit bekinnen.
 
Neempt den boeck des levens, studeert daer innen, Ga naar voetnoot1183
 
Ghij sult troost vinnen voor armen en rijcken,
1185[regelnummer]
Want door gratij goods altijd Trou moet blijcken.
 
Finis Is lanck in dicht 1304 regulen
 
Ende dit voorgaende spel heeft een spreeckende
 
prologe lanck 83 regulen ende noch een cleijn
 
prologen van een cluijt genaempt van een boer
 
Ronsefael ende is langk 43 regulen is tsamen lanck 1420 regulen
 
 
 
GTBGa naar voetnoot+
margenoot+
[88ro]
voetnoot+
Opschrift: smenschen Crancheijt, deze figuur komt in het spel niet voor. - Personages:
voetnoot1
wellustige, op te vatten in de alg. zin van: naar genot hakende.
voetnoot2
int blau gecleet, als symbool van de gestadigheid, de trouw.
voetnoot4
achter, van achteren; - een doot, een voorsteling van de dood, een geraamte.
voetnoot5
solaesheyt, wat vreugde geeft, pleizier.
voetnoot11
der werrelt samblant, de schone schijn, de verlokkingen van de wereld.
voetnoot13
Ook in Everaerts Spel vanden Wynghaert (1553) komt ‘Dupperste Mueghentheyt’ als personage voor.
voetnoot15
tribulatie, rampspoed; ook als pers. in Everaerts esbatement van Scamel Gemeente en Trybulacie.
voetnoot16
Reeds bij 11. genoemd, maar hier blijkbaar nog eens herhaald om aan het volle getal van 16 spelers te komen.
voetnoot1
stringen, strengen, banden.
voetnoot7
sonderlingen, bijzonderlijk.
voetnoot10
behoedicheijt, voortdurende zorg.
voetnoot12
Weeldige woedicheijt, hartstochtelijk opgaan in genot; mijn betraepen, wat ik zoek te verwerven.
margenoot+
[88vo]
voetnoot17
heb ik het goed begrepen, dan waren dat krasse woorden.
voetnoot19
Had icker gebroocken, was ik tussenbeide gekomen, had ik zijn woorden onderbroken; inden, eindigen.
voetnoot21
int strick, in het Mnl. was strik vaak onz. en nog in de 17de eeuw wordt het zo gebruikt; - ijdel gebod, macht tot ijdele dingen.
voetnoot24
Hij sou een goet jaer, het mocht wat; vgl. H. L. vs. 467.
voetnoot26
staet op hem en siet, staat naar hem te kijken; - blauwelijck, onthutst.
voetnoot27
gestoort, boos
voetnoot30
Quets, ik wed (des); - steecken, stoten.
voetnoot32
Het is zeer gewoon dat de zinnekens bij het begin of het eind van een scene zichzelf of elkaar in hun kwaliteit noemen, vgl. b. v. Spiegel der Minnen (ed. Immink) vs. 148; Everaert IX, 72-73.
voetnoot34
murmeratije, opstanidgheid, weerstreving van Gods gebod.
margenoot+
[89ro]
voetnoot38
veurre, tegemoet.
voetnoot39
dan, hs. dant.
voetnoot40
versoetenisse, vleierij, iets dat hem zoet klinkt; - vercleert, nog in de oorspr. bet.: klaar, helder maken, duidelijk doen uitkomen, in het licht stellen.
voetnoot43
assendeert, opstijgt.
voetnoot44
geiugeert, geoordeeld (het hs. heeft genegeert.)
voetnoot47
inbrusticheijt, naar de betekenis van dat woord, dat blijkbaar om het rijm gevormd is, kan men slechts gissen.
voetnoot51
voordachtich, vooruitziend.
voetnoot53
genesen, te boven gekomen.
voetnoot57
Men, hs. mijn.
margenoot+
[89vo]
voetnoot61
edel gerucht, faam van uw edelheid.
voetnoot64
Dit was een sprw., vgl. Gemeyne Duytsche Spreckw. A vij ro.: ‘Hij en weet langer niet of hy opt hoeft, dan op die voeten gaan wil’, synoniem van ‘Hy is heel brootdroncken’.
voetnoot65
Eveneens een sprw.: ‘Hy vliecht daer hy gaet’ (Gem. D. Spreckw. C iij).
voetnoot67
net gepersoont, knap van persoon, van figuur.
voetnoot71
ontpluijcken, eig. ontvouwen, fig. zich uitleven.
voetnoot73
onderduijcken, verstoppen, onder de korenmaat zetten.
voetnoot77
wsch. is aan of met uitgevallen.
voetnoot80
van ons, hs. van een.
voetnoot81
ons saeten, ons nederzetten.
voetnoot85
melodije, In rederijkerstaal wel meer ter omschrijving van een persoon; vgl. Van Doesborch XXVI, 53.
voetnoot86
bevrije, omvang, gebied.
margenoot+
[90ro]
voetnoot92
Wadt hanght sij uuijte, wat is haar uithangteken, m.a.w. hoe heet haar herberg; - Die hant vol sonnen; vgl. Gem. D. Spreckw. I iij ro: ‘Een hant vol Sonnen (dat is: Niet.)’.
voetnoot94
hoveringhe, feestgelag.
voetnoot95
versturberinge, vgl. verstorbeert, Van Doesb. CXXIX, 14, ontstaan door vermenging van verstoren en turberen, die ook naar de bet. vrijwel synoniem zijn.
voetnoot96
useringe dat, gebruik van al wat.
voetnoot101
Ke, wel; - tot haer, die zij bij zich zou willen ontvangen.
voetnoot102
planteijt, overvloed.
voetnoot106
erge, boos opzet.
voetnoot110
beheet, wat gij beveelt.
voetnoot112
toespeling op het Te deum of op de lofpsalmen 148 en 150.
margenoot+
[90vo]
voetnoot114
benedijtius, de zegen (vgl. beneditije, Esb. v. d. Preecker 230).
voetnoot115
smeeckender, vleiende.
voetnoot117
Cadetten, grote meneren.
voetnoot120
sijn tandeken, wat hem smaakt.
voetnoot122
egghen, hoeken.
voetnoot123
Ons voorstel, wat wij in den zin hebben.
voetnoot127
Duijsent perijckelen, blijkbaar een min of meer geijkte verbinding, vgl. HOUWAERT, Lusth. d. Maeghden 2, 407: Ghy zult u zelven in duysent perijckelen vinden.
voetnoot134
den slach ... hebben, tegen de lamp lopen, het moeten bezuren.
margenoot+
[91ro]
voetnoot136
gaeget, gaat het.
voetnoot138
wercken mesuijsselijck, onbehoorlijke daden; porren, drijven.
voetnoot139
dorren, durven.
voetnoot144
bouwelijck, met boudheid.
voetnoot146
rouwelijck, ruw, zonder zedelijke behoedzaamheid.
voetnoot147
moordadere, van moord(d)aet, dus moordenaar (niet in WNT en Mnl. W.).
voetnoot148
adere, zie voor het gebruik van dit woord in toepassing op pers. WNT. Suppl.
voetnoot157
versanck, hs. verdsanck.
voetnoot159
bedwanck, het bedwongenzijn; de gevangenschap.
margenoot+
[91vo]
voetnoot165
over, sinds.
voetnoot166
opt ruijme, in ruime mate.
voetnoot167
sijt wel bedegen, het is u wèl gegaan.
voetnoot168
segen, zetels (siège).
voetnoot177
confuys (het hs. heeft consus), confusie, verwarring.
voetnoot179
lachter, laster, wat schande aandoet.
voetnoot180
winckende, aanlokkende.
voetnoot181
regaele, arsenicum, vergif in 't alg.
voetnoot185
waerlijck, wereldlijck.
voetnoot188
versta: om te ...
margenoot+
[92ro]
voetnoot191
Lucifer jonsken, duivelskind.
voetnoot192
sijt ... nieuw vondich, ontdekt, maakt als nieuw bekend.
voetnoot194
doot wondich, ter dood wondend.
voetnoot195
verslondich, verslindend; - om u eijghen, uit baatzucht.
voetnoot197
mient en, wsch. corrupt; het hs. is niet volstrekt duidelijk.
voetnoot200
consille, concilie.
voetnoot205
clercken, geestelijken.
voetnoot207
In ... studeren, leggen het er op toe om.
voetnoot208
practizeren, uitdenken.
voetnoot210
alligeren, aanvoeren.
voetnoot211
gedoocheijt, toegevendheid.
voetnoot212
Om dat, opdat.
voetnoot213
in droocheijt, op het droge, in veiligheid.
voetnoot217
Door u, lees of althans versta door mij (de dichter vergeet dan dat Q. G. zelf spreekt).
voetnoot218
opijnatelijck, eigenzinnig.
voetnoot219
Tgrootste gesift, het grofste laat men passeren.
voetnoot221
staeten, standen.
margenoot+
[92vo]
voetnoot225
heb je daar niet dubbel en dwars toe meegeholpen?
voetnoot226
voorstel, streven; - pomperije, praal.
voetnoot229
Dit was een spreekwoordelijke uitdrukking: ‘En comt aen geen ghesalfde: priesters zijn oock menschen, als ander lieden: 't is quaet wrijven teghens den prekel’ (GOEDTHALS, Prov. anciens 112). Verg. de Inleiding, blz. xxvi; ick hoor eene ..., ironisch: daar hoor ik er een!
voetnoot233
doctoor, in de theologie scil.
voetnoot234
Het is niet geheel duidelijk op wie Die betrekking heeft.
voetnoot235
Cathuijsers, befaamd immers om hun strenge tucht.
voetnoot236
wispelfluijten, blijkbaar een tautologische samenstelling; of mag wispel als bijw. worden opgevat? dan blijkbaar voor: van her en der komend.
voetnoot238
al, als.
voetnoot240
clergijen, geleerdheid.
voetnoot242
sulck, menigeen; - op stellagijken, op schavotten.
voetnoot244
fijninich, venijnig; - suijvelken, kern, wezen; blijkbaar berust het fig. gebruik op de opvatting van zuivel als wezenlijke, voedende susbtantie; vgl. het spreekwoord ‘zo vol kwaad als een ei vol zuivel’.
voetnoot246
basiliscus haenken, de basilisk werd voorgesteld met een hanekop en acht hanepoten en was gebroed uit een hanenei zonder dooier.
voetnoot248
mingoot, vriendelijk.
voetnoot249
vleijshuijs, achterste; vgl. VAN DOESB. CXLII, 23.
voetnoot250
u werck lien, zij die in uw dienst zijn.
voetnoot251
int swerrelts bemerck, bij het beschouwen van de wereld.
voetnoot252
perck, gebied.
margenoot+
[93ro]
voetnoot258
Eest ... greijt, als het aas hem bevalt.
voetnoot261
seck, zeg ik (deze opvatting lijkt ons aannemelijker dan er een imperatief in te zien, zoals men wel gedaan heeft); vgl. nog vs. 16; 649.
voetnoot262
met reguere, om iets te eisen of met geweld te nemen.
voetnoot269
een edelijck, een edele, wsch. oneig. op te vatten: een nette vent.
voetnoot269
lijberaelijck, mild; - vgl. voor gilde de Inleiding blz. xiii.
voetnoot270
die er maar op los leeft en goede sier maakt; vgl. WNT XVI, 1839 en een art. van J. BORMS in N.R.C. Juli? 1942, die meent dat de uitdr. betekent tien voor vier schrijven, daarbij aanknopend aan Antw. Liedb. LXXVIII, vs. 27.
voetnoot271
verdieren, te duur vallen.
voetnoot274
tgewelt, de macht.
voetnoot279
daer is goet doene met, dat kan gemakkelijk geschikt worden, daar weet ik wel weg toe.
voetnoot280
Waert ... let, wat haar mankeert, m.a.w. wat zij wel wenst(?); - waert gepraempt (scil. dient?), waar zij gedrukt, omhelsd wil worden? of: waar enige aandrang op zijn plaats is?
voetnoot281
vlus, straks.
margenoot+
[93vo]
voetnoot284
sijn qualijck beraijen, hebben slechte raad gehad.
voetnoot286
reynicheyt, kuisheid; - sij, hs. sijn.
voetnoot289
hem ... geneeren, huishouden.
voetnoot291
den sulcken, menigeen; - bloet, hs. bloot.
voetnoot302
husten, aanhitste.
voetnoot305
Om een appetijcken, om eetlust te krijgen.
voetnoot307
mijn ... hebben, mij vroijk gestemd hebben.
voetnoot311
Cokijnken, schelmpje.
margenoot+
[94ro]
voetnoot318
stagije, gewelf.
voetnoot319
imagije, hiermee wordt de Well. M. bedoeld.
voetnoot323
coevere, overvloed.
voetnoot324
Wensch, wat -, zoveel men wenst.
voetnoot331
dats een geselle, hoor die eens!
voetnoot332
anders bedacht sijn, een andere opvatting hebben.
voetnoot334
mensch te, lees wsch. menschen.
voetnoot335
schier off morgen, vandaag of morgen, eens.
voetnoot336
van sulck bestier, een soortgelijk ambt.
margenoot+
[94vo]
voetnoot339
raetsman, lid van de raad (kerkeraad? dan in de bet. C die WNT VII, 2320 vermeldt).
voetnoot340
so bedegen, met zo iets onderscheiden (vgl. bedegen, WNT II, 1191, bet. 5)).
voetnoot341
buijten weegen, buiten het geoorloofde.
voetnoot347
mismaeckt niet welverzorgd.
voetnoot348
eerst, voor het eerst.
voetnoot349
misraeckt (hs. mismaeckt), in wanorde geraakt, niet goed vallend.
voetnoot353
maeckt den wrinckaert(s), loopt te draaien.
voetnoot354
gij vult de hele straat. Vgl. de nog bij Tuinman i, 257 vermelde zegsw.: ‘een straat vol mans, en een hand vol verstands’.
voetnoot355
geeert, scil. te worden.
voetnoot362
raemen, gissen, ik weet het van te voren wel. - Dengelsche, blijkbaar een verschrijving; - stoel, preekstoel.
voetnoot366
mensche, hs. menschen.
margenoot+
[94(bis)ro]
voetnoot369
Alder liefste, scil. broeders.
voetnoot373
bevanck, omvang, gebied.
voetnoot378
tweede, het tweede
voetnoot379
met grooter addvijs, zeer weloverwogen.
voetnoot384
Godt diet ..., de hoofdzin wordt niet voortgezet.
voetnoot396 en 399
Om dat, opdat.
voetnoot401
want, doordat; - geveerte, handelwijze, optreden.
margenoot+
[94(bis)vo]
voetnoot411
wat behoeft gij u te bekommeren om iemands believen.
voetnoot415
Wort, werd; - verwaeten, gedoemd te gaan.
voetnoot416
achtergelaeten, vergeten.
voetnoot418
meer oft min, iets dergelijks.
voetnoot421
heere, hs. heeren.
voetnoot424
Wiens slaat terug op heere in 421.
voetnoot425
u ijdel plegen, uw wandelen in ijdelheid.
voetnoot427
vergalt te verbinden met soetheijt: zoetheid die vergald wordt (door de zonde).
voetnoot429
groot, het hs. heeft groot groot.
voetnoot430
En dede, ware het niet door.
voetnoot434
reeckenen, afrekening houden.
voetnoot435
sijt ... swichtere, verlaat.
voetnoot439
Na ootmoedelijck is een woord uitgevallen, wsch. gaet of treet.
voetnoot442
en, indien.
voetnoot445
haer, zich.
voetnoot446
hier is blijkbaar verdiente of iets derg. uitgevallen.
margenoot+
[95ro]
voetnoot450
als u onbreeckt, als gij gebrek hebt.
voetnoot452
Noch, lees wsch. nocht u; - veroccuperen, er u te veel mee bezighouden; - vertravileeren, u er mee kwellen.
voetnoot454
vertrijumpheren, met feestvieren doorbrengen.
voetnoot456
soudijt hebben begeert, als tenminste uw begeerte daarop gericht geweest is.
voetnoot458
u weert van, doe niet mee aan.
voetnoot468
Laet, verlaat.
voetnoot470
jolijselijck, opgewekt.
voetnoot474
bemoruwe, vermurwe.
voetnoot477
als mijn gerustheid (of werkloosheid) tot zulk een slaap (zo'n toestand na de dood) leidt; ofwel: indien ik, om de (eeuwige) rust te verwerven, zo iets moet doormaken (?).
voetnoot479
Verslaet u, ontstel; - geschille, standje. - Na vs. 481 ontbreekt blijkens het rijm een regel.
margenoot+
[95vo]
voetnoot487
beseften, in uw testament vastleggen, legateren.
voetnoot490
spaert, bespaar u; - vaenne, vier mengelen (bier); zie thans WNT XVIII, 31 vg.
voetnoot491
dan, wsch. corrupt.
voetnoot493
sidt ... beijt, zit op u te wachten.
voetnoot495
steert, sleep, slippen.
voetnoot496
effen, gelijk, zonder struikelen.
voetnoot500
Hadden wij, versta: het zou zeker gebeurd zijn, als wij ... .
voetnoot504
maer, alleen maar.
voetnoot506
gebreckt, mankeert.
voetnoot507
soeten, zachte.
voetnoot514
vercout, wordt koud; - kijckelen, ijspegels (zie WNT op kekel).
margenoot+
[96ro]
voetnoot516
verstoort, misschien in materiële zin: gestoten bij het gaan?
voetnoot524
vrijelijck, wellicht corrupt en te lezen: vrij en los; of anders dubbel te verbinden, met het voorgaande en het volgende.
voetnoot531
boijken, bode, jongen.
voetnoot532
hem, zich.
voetnoot536
wadt van avontueren, iets (iemand) waarmee iets te beleven valt(?) wat smal hierbij echter betekent is niet duidelijk.
voetnoot540
ten loere, om bekeken te worden ?
voetnoot542
meest gesienste, dubbele superlatief.
voetnoot544
gegienste (geëngienste), geestigste; - begeerlijck, begeerd wordende.
margenoot+
[96vo]
voetnoot547
mingniote, lieve; - costelijck, scil. uitgedost.
voetnoot549
549. te winsche, tot zijn wens (scil. te hebben).
voetnoot553
die maakt hier geen slecht figuur.
voetnoot556
Uitgevallen is wsch. vloer of gront; - steerte, sleep.
voetnoot559
set ... op en aenne, zorgt dat zij op tafel komen(?).
voetnoot560
slaenne ? Als dit het ww. slaan is, misschien op te vatten als: iets dat of waarnaar men slaat, dat afgeslagen wordt (vgl. voetveeg e.d.).
voetnoot562
gevelt, neergelaten.
voetnoot564
al, als.
voetnoot567
gaen hem ... aenne, gaan elkaar te lijf; - de weerdinne schrijft, het gelag nl.
voetnoot568
schrijft inde vaenne, bedragen opschrijft die in de vanen lopen; een vaan is het teken voor vijf eenheden.
margenoot+
[97ro]
voetnoot570
maemere (maniéren, uit ma mère), dames (iron.).
voetnoot571
vanden schilde, van adellijke, aanzienlijke afkomst.
voetnoot572
wacht, verwacht, accepteer ik, nl. de dronk die gij mij toebrengt.
voetnoot573
miskieff, verdriet.
voetnoot574
der eeren brieff, de eer met een oorkonde, een privilege vergeleken.
voetnoot588
plavierken? plavier is een wisselvorm van pluvier en komt voor in de bet. lichte gezel; misschien is dus te lezen als een plavierken?
voetnoot589
als een peerken, de peer wordt in vergelijking gewoonlijk genoemd als iets gerings; hier zal men peerken dus eer moeten opvatten als peerdken.
margenoot+
[97vo]
voetnoot593
leverije, livrei.
voetnoot597
invlammich, geheel met vlammen vervuld.
voetnoot602
ruste, rustplaats, of wat rust geeft.
voetnoot606
dieffelijck, als dieven, steels.
voetnoot607
gedaen ... die weeten, opgedragen.
voetnoot608
compt tot daer, ga er heen.
voetnoot609
Gaet, dit tot Begeerlijkheid, die Luxurie is gaan halen.
voetnoot611
heeffe (1. heffe) aen die cleuter meerse, draag (til) de mars met kleingoed, kramerijen (? vgl. kleuterwerk, beuzelarijen); klaarblijkelijk een obscene zinspeling, evenals het volgende vers.
voetnoot613
steert, sleep.
voetnoot619
metten steerte, scil. met het dragen daarvan.
margenoot+
[98ro]
voetnoot624
met uw verlof (hier treedt zij binnen in de herberg van Eertsche Sol.); - naer, naderbij.
voetnoot625
hter ... paer, dat zijn er twee die er wezen mogen.
voetnoot627
gerijve, hs. gecrijge.
voetnoot629
cousseken, met zinspeling op de bet. ‘vulva’ (zie WNT VII, 5863).
voetnoot631
daar zou ik een deel van mijn ziel (zaligheid) voor over hebben.
voetnoot632
vlieten in arnouts badt? in de literatuur over de Aernoutsbroeders. de bohémiens van de 16de eeuw (zie de bekende boeken van D. Th. Enklaar), is tot nog toe geen vermelding van een bad aangetroffen; naar de bet. hier kan men slechts gissen.
voetnoot633
stordt u niet, val niet.
voetnoot634
lijen, vergenoegen.
voetnoot635
metten bisschop rijen, klaarblijkelijk een erotische beeldspraak die wsch. verband houdt met de nog onopgehelderde uitdrukkingen waarin van St. Joris' vissop, en op één plaats ook van St. Joris bisschop (Antw. Liedb. CXCII, 10) gesproken wordt. Wsch. spelen in deze uitdr. verschill. associaties (die met ‘vissop’ zijn stellig zeer ‘realistisch’!) door elkaar; zonder hier op deze kwestie verder in te gaan moge ik wijzen op de in Partridge's Dictionary of Slang vermelde zegsw. ‘to shoot a bishop, to have a wet dream’.
voetnoot636
den cadet maeckt, de banjer speelt.
voetnoot637
Wascht uwen mont enz., spreek daar niet van, dat is geen spekje voor uw bekje.
voetnoot638
je bent immers maar een snotjongen(?).
voetnoot639
mont wadt moechij, mondje wat blief je; al wat hij begeert.
voetnoot641
De vergelijking is ietwat wonderlijk!
voetnoot642
evelinge, het woord komt voor in de bet. verwensching (WNT III, 4269), hier echter eer: zucht, fr. mal.
voetnoot643
heeft hij, lees hebdi; - crevelinge, jeuk.
voetnoot645/6
voelinge, besef, het doordrongen-worden; - Deur dat, lees wsch. Van dat.
voetnoot648
fantazeerdij, zit je te suffen.
voetnoot651
neent, hs. ment.
margenoot+
[98vo]
voetnoot654
Keert ... vaer, wend de schrik van hem af.
voetnoot658
achterdincken, nagepeins, bezorgdheid.
voetnoot659
halff, een halve vaan of andere eenheid.
voetnoot664
Practizeert, streef met overleg en list.
voetnoot669
Waarop dit doelt is mij niet duidelijk. Blijkens het rijmschema ontbreekt er echter voor en na vs. 670 iets.
margenoot+
[99ro]
voetnoot672
verpicken, op uw kop zitten.
voetnoot676
Lust u wadt groens, gevoel je minnelust.
voetnoot681
diet harte verfroijt: Van Beverwyck rekent de kaneel tot de ‘hertsterckende kruyden’.
voetnoot683
ontpluijcken, de teugel vieren.
voetnoot684
burstekens, hs. buorstekens.
voetnoot687
te laveije, op aas, op voedsel en vand. op jacht gaan.
voetnoot688
der (hs. den der) werrelt samblant, de schone schijn, de verlokkingen van de wereld.
voetnoot693
passeert, doet voorbijgaan? of: overtreft in vluchtigheid?
voetnoot696
schoon samblant thoonen, vleien, schijnvriendelijk zijn.
voetnoot697
lauvuijt(l. lavuyt singen, voor de mal houden, foppen; vgl. Junius, Nomencl. op samniones (sannio, hansworst), dat hij weergeeft met ‘lavuytgevers, de sinnekens in een spel’.
voetnoot698
dan, hs. den.
voetnoot699
froijen (van froy naast fray), pronken (misschien is dus voor En te lezen In of En met); - metten wincke, behendig.
voetnoot700
inde clincke, in de plooi.
voetnoot702
bordeux, met dezelfde woordspeling als in L. d. G. vs. 145.
voetnoot703
vertoont al onze kunsten met één slag, alle tegelijk(?).
margenoot+
[99vo]
voetnoot704
Voor, van voren, in het gezicht.
voetnoot705
duijpe, sukkel; - quacken, streken, trucs.
voetnoot706
sackelijn, de geldbuidel. Deze situatie is honderdmaal uitgebeeld; zie b.v. de platen in Fuchs, Sittengeschichte I, tgov. p. 384 en 400.
voetnoot707
sonder tellen, dat haar niet toegeteld wordt.
voetnoot709
den bucht, de poen, het geld.
voetnoot712
sackpijpen, doedelzakken.
voetnoot722
stilte, voor stelte? dan fig. voor hulpmiddel, iets dat te pas komt?
voetnoot723
had ... geraden, nl. dat de Well. M. er zou zitten.
voetnoot724
lichte geladen, licht geladenen, luchtigaards.
voetnoot731
zal het musiceren vlotter gaan.
margenoot+
[100ro]
voetnoot739
De constructie is een contaminatie van: nooit was er een speelman zoals ik, en: nooit speelde er een beter dan ik.
voetnoot741
vernepen, tussen de drukkende, spelende vingers doorgevloeid.
voetnoot746
beel berouw, berouw over iets waartoe men zich heeft laten verlokken.
voetnoot747
pover joije, armzaligheid, misére.
voetnoot750
Tis misselijck, wie weet.
voetnoot751
gaet het hem aene, vraag hem er om (om te zingen nl.).
voetnoot752-3
het komt er niet op aan wat, als het maar alle bezorgdheid doet vergeten.
voetnoot755
maecken geen mentije, noemen niets bepaalds, hebben geen voorkeur.
voetnoot764
gaetet niet claer, speelt het niet helder.
voetnoot765
vente, rondgang om iets te verdienen.
voetnoot766
Balteus thuijn, blijkbaar een buitenherberg of speeltuin. In Allan's zeer uitvoerige Beschrijving en Geschiedenis v. Haarlem wordt hij niet genoemd; - mijn rente, iets te verdienen, te krijgen.
voetnoot767
teffens, in eens.
voetnoot771
vallen, lees vullen.
voetnoot772
clossenen, om te klossen, naar de klosbaan, d.i. een balspel.
voetnoot774
claverbladt met een steeltgen, een drievoudig glas op één voet.
voetnoot776-7
Jan Bazaert en de molenaers thuijn, herbergen die evenmin bij Allan vermeld worden.
voetnoot780
schoij. slenter, zwerf.
voetnoot781
bederven ... clepel, maken dat ik helemaal niet meer spreken of zingen kan.
voetnoot782
pollepel, grote soeplepel, lepel met komvormig blad (de omschrijving in het WNT is te eng).
voetnoot784
mijn cost wechgeworpen, overgegeven.
voetnoot785
opgemeten, volgemeten.
voetnoot791
luttel ... wenschen, die men niemand hoeft toe te wensen.
voetnoot793
die, voor die.
voetnoot797
als zijn toespelingen, zijn liedjes wat al te duidelijk worden (?). - Het ingevoegde liedje met zijn zouteloze klinkklank en halsstarrige rijmherhaling bewijst wel tot welk laag peil de rederijkerij op het eind van de 16de eeuw reeds gezonken was; het is den boer uit Bredero's Klucht van de koe volkomen waardig!
voetnoot800
waer hij, wie daar (te verbinden met Die in 801).
margenoot+
[101ro]
voetnoot801
dan, hs. den; - kuijte, klein bier.
voetnoot813
betuijgen / somen, de waarheid getuigen van wat men .... Vgl. over het ongeloof in deze tijd Huizinga, Herfsttij3 229 volg.
voetnoot814
Het zou wel curieus zijn na te gaan waar V. d. B. dit argument heeft gevonden. Ten dele berust deze passage zeker op de Prediker; vs. 817 is er direct aan ontleend (2 : 24).
voetnoot825
weert om verleggen, waard dat men ze opzij schuift.
voetnoot826
hem, zich.
voetnoot827
praesen, kletsen.
voetnoot830
regel en wedt, bedoeld zijn de wereldse wetten.
margenoot+
[101vo]
voetnoot837
Maer: de in vs. 833 begonnen hoofdzin wordt niet voortgezet; - verde, verre.
voetnoot839
gelaeten, nalaten.
voetnoot842
om sijn verminderen, tot zijn schade.
voetnoot843
Ten waere, ware het niet.
voetnoot844
te niette slinderen, wegslingerend vernielen, verdoemen.
voetnoot846
Daer, hs. deur.
voetnoot850
maeckt ... mentije, bekommert zich om.
voetnoot855
malitije, blijkbaar willekeurig gebruikt in de zin van schade.
voetnoot857
eeuwich, lees wsch. eertsch; - tert, treedt, wandelt.
voetnoot862
taeffel ronde, eig. feestelijk steekspel (zie WNT), maar ook meer in 't alg. feestgelag (vgl. Van Doesborch CXV, 6).
voetnoot865
op zodanige wijze als mijn ouders noch iemand anders konden vermoeden.
voetnoot867
Al, alles.
voetnoot869
suptijl ... leven, met slim overleg te werk gaan in zijn handelingen.
margenoot+
[102ro]
voetnoot870
gepractiseert, met overleg te werk gegaan; - catijff, sukkel.
voetnoot872
biet u thoot, schikt zich naar uw zin.
voetnoot875
leet, iets dat u leed doet.
voetnoot876
in uwen stert bijten, u iets onaangenaams toe te voegen.
voetnoot877
den ronden godt, het geld nl.
voetnoot879
ten bienen, op de been; de Hollandse vorm echter en de verkeerde lezing in het volgende vers doen vermoeden dat de oorspr. tekst anders luidde.
voetnoot886
bedienen, hs. bidieren.
voetnoot900
bekin, inzicht, inkeer.
margenoot+
[102vo]
voetnoot910
vervreemen, naar elders gaan.
voetnoot911
passe op, geef om.
voetnoot912
Versiet ... speloncke, zorg dat gij uit dit hol komt.
voetnoot913
laete, verlaat
voetnoot914
confuijs, ontsteltenis.
voetnoot915
wadt ... sijn, wat overkomt mij.
voetnoot916
versteecken, in de steek gelaten.
voetnoot921
verhaeren, er vandoor gaan; - te wercke gaet, toegaat.
voetnoot922
travalien, moeilijkheden.
voetnoot923
Italien, hs. Jitalien.
margenoot+
[103ro]
voetnoot925
oostlant, Oost-Europa.
voetnoot928
doet ... perturbatien, verwarring sticht.
voetnoot932
Laeten, laat hem.
voetnoot937
verflout, van zijn kracht beroofd.
voetnoot939
Na Om is wsch. hem uitgevallen. - spreeckt nu, nl. voor het eerst sinds het begin van het spel.
voetnoot941
van hem te verbinden met uuijt cracht.
voetnoot943
in willen cueren (blijkb. hypercorrect voor willecueren), goedvinden.
voetnoot945
Subject is blijkbaar justitije, dus: (de rechtspraak) die van den beginne af macht over hem heeft.
voetnoot948
ontfanckbaer, ontvankelijk.
voetnoot950
Den rechten, wsch. corrupt, of er na is iets uitgevallen.
voetnoot951
prementie, lees pre-eminentie, voorrang (bij Houwaert, Lusth. d. Maeghden vindt men preminentie, dl. 2, 516; op blz. 519 echter preeminentie).
voetnoot952
heeft hij tbescheijt, is het hem geoorloofd.
voetnoot956
Dan als dan, blijkb. voor: kalm aan, dat zal te gelegener tijd blijken; vgl. wellicht voor nu alsdan in WNT, Suppl. I, 979.
voetnoot960
Dus, aldus? wsch. is in deze regel hem (niet) uitgevallen.
voetnoot962
tcrackeel, de herrie (die er om zijn gedrag is ontstaan).
voetnoot964
pover joije, een armzalige toestand; vgl. 747.
voetnoot965
stoottet, nl. de wereldse gedachten waarvan hij vervuld was.
voetnoot966
werckt outragie, heeft een geweldig effect.
voetnoot969
gesmeten, geslagen.
voetnoot970
veersch, vers.
voetnoot973
onsen keer doen, ons wenden.
voetnoot974
statije, verblijfplaats.
voetnoot981
bestier, wandel.
voetnoot982
versier, hetz. als versiering, opschik; hier: pralerij.
margenoot+
[104ro]
voetnoot986
overtreder, hs. overtreden.
voetnoot989
hij en, of hij.
voetnoot998
Te verbinden met Wien ghij in vs. 995.
voetnoot1004
u ... beschijnen, dat gij hem beschijnt.
voetnoot1006
smaeckt, doorproeft.
voetnoot1008
Tfirmament, de sfeer der vaste sterren, de achtste sfeer; gestaeckt, op haar plaats gesteld.
voetnoot1012
beclaecht, aanklaagt.
voetnoot1015
u belooffde woort, het woord van uw belofte.
voetnoot1016
brossche natuere, een geijkte uitdrukking bij de rederijkers (vgl. vs. 1130, en zie WNT III, 1583).
voetnoot1021
Die, te verbinden met mensche in vs. 1019.
voetnoot1023
Zie Psalm 143: 2.
voetnoot1025
Der mensch, lees den menschen, voor de mensen dus: opdat de mens u daarin eren zou.
voetnoot1029-31
welke gij in alles een bepaalde maat gesteld hebt, opdat zij die uw wet overtraden, gestraft zouden worden in datgene waarin zij misdaan hadden.
margenoot+
[104vo]
voetnoot1033
sijnde, wordende.
voetnoot1037
vernedert, lees wsch. hem vernedert.
voetnoot1039
Cleijn, weinig.
voetnoot1050
Is ... affgegaen, heeft verlaten.
voetnoot1051
dit ... wederstaen, daar tegen opkomen.
voetnoot1052
grijpen stadt, uitgevoerd worden.
voetnoot1053
onderdaen, onderdanig, gehoorzaam.
voetnoot1056
hem te vredene, zich te beschermen.
voetnoot1057
boven dut, dan nog, toch nog.
voetnoot1061
sijn, scil. moet hij zijn.
voetnoot1065
stellen ... vermeet op, doen een beroep op, of zelfs: stellen een eis in (op grond van ...).
voetnoot1071
het tegenwoordige test., afkomstig van hun voorouders.
voetnoot1073
bekent, inzie(t).
margenoot+
[105ro]
voetnoot1077
drincken, zullen drinken.
voetnoot1080
allegatijen, aanvoeringen, argumenten.
voetnoot1083
tot sulcker spatijen, te eniger tijd.
voetnoot1084
liegen, loochenen.
voetnoot1093
Die ... deur, waardoor gij zegt dat.
voetnoot1094
Siet daer: wsch. moet men zich hier een ‘toog’ denken.
voetnoot1096
de bekende allegorie op Christus; hier ingelast om het spel voor een gewrocht van de Pellicanisten te doen doorgaan.
[tekstkritische noot]1108. gebittert, M.: verbittert. - 1121. so, M.: als; - en, M.: in. - 1127. heb ick, M.: ben ick. - 1129. M.: Laet my o vader syn van uwen kinderen. - 1131. met, M.: niet; - vingeren, M. had eerst vinderen, maar heeft de d in g veranderd.
voetnoot1103
mingiootelijck, vriendelijk; - voor, scil. om genade voor.
voetnoot1105
vg. Zie voor dit refrein de Inleiding, p. xx-xxi.
voetnoot1108
gefijnijnt, venijnig, giftig.
voetnoot1110
sondich vercnapen, het dienen van de zonde.
voetnoot1114
pubblicaen, tollenaar.
margenoot+
[105vo]
voetnoot1119
verharden, verhard van gemoed (dus zich niet willende bekeren) maken.
voetnoot1122
daelt, causatief: doe dalen.
voetnoot1125
overgebracht, doorgebracht, verkwist.
voetnoot1131
met staat hier wsch. door contaminatie met een andere uitdrukking.
voetnoot1132
pack, t.w. de zonden; het beeld van het pak is geijkt.
[tekstkritische noot]1139. toch bij M. na eeuwicheyt. - 1141. O ontbr. bij M. - 1149. haeten, M.: verwaten. - 1150. M.: Al heb ick gesondichten tegen u misdaen.
voetnoot1133
u creatuer in mijn sondigen sack, wat in mijn zondig lichaem Uw (onvergankelijk) schepsel is.
voetnoot1134
mismaeckt, mishandeld, onkenbaar gemaakt; - geblaempt, te schande gemaakt.
voetnoot1135
weerdich, hs. weder.
voetnoot1136
Nochtans, scil.: ik bedenk hoe gij toch ....
voetnoot1139
Laet ... beschaempt, maak te schande, verlaat.
voetnoot1153
vermaen, betoog.
voetnoot1156
met, door middel van.
voetnoot1159
is sijn affectie, dat waarmee hij aangedaan is.
margenoot+
[106ro]
voetnoot1165
geplogen, betoond.
voetnoot1166
u ... geneert, u gedraagt.
voetnoot1181
naert, nadert, op het lijf komt.
voetnoot1183
boeck des levens, hier blijkbaar (ongewoon, vgl. WNT III, 103) voor: bijbel.
voetnoot+
Onderschrift: 1304 regulen, geteld waren de schrijfregels, niet de verzen (vgl. Hann. Leckert.); - spreeckende, gesproken (tgov. singende, gezongen). - GTB, de initialen van den afschrijver, die zich op fol. 134 van het hs. voluit noemt: Goossen ten Berch.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken