Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven
Afbeelding van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenlevenToon afbeelding van titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (10.93 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

(1933)–J.H. Bergmans-Beins–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXXII.

 
Hier stuurt mij de brudegom Lukas Nijkamp,
 
Hij hef mij zunden oet
 
Of 't je belieft te komen
 
Op ankomm'n Zaoterdag.’

Zoo had de ‘wasschupsneuger’ familie en vrienden gevraagd bij Loeks en Sina ter bruiloft te komen.

Velen hebben aan die uitnoodiging gevolg gegeven; ze kwamen reeds in den morgen in het huis van bruid of bruidegom aan.

Bij het huis van de bruid is geen spoor van vroolijke drukte. Wel is alles netjes opgeruimd voor te verwachten bezoek: ‘de baanderstraat’ gewied en geveegd, de geverfde hekken afgeboend, het pad om het huis gehakt, maar... alle deuren zijn ongastvrij gesloten.

Binnen staat de koffie met toebehooren klaar om

[pagina 167]
[p. 167]

de gasten naar landsgebruik te ontvangen. Aan de koffiepot zit ter eere van den trouwdag een strikje en een palmtakje, de boter is opgemaakt met mooie figuren en palmtakjes. De stoelen staan gereed aan den wand en de bruid en familie zitten in volle statie te wachten.

In de schuur gaat de knecht tegen een uur of tien achter de baanderdeur staan en gluurt door een kier naar buiten. Daar rijden van den Zuidkant een viertal versierde linnenwagens het dorp binnen. In de eerste zit de bruidegom met zijn ouders. Naast hem heeft een nichtje plaats genomen. Zij vervangt de bruid op de heenreis: op de terugreis zal de jonge vrouw op die plaats zitten.

De versierde zweep zet, even voor ze het dorp inrijden, de paarden in stevigen draf en nu draait de vroolijke, kleurige stoet onder het zingen van:

 
‘Wij zijn altemaal bruiloftsgasten,
 
Falderalderiere, falderalderare’

met een zwierigen zwaai de baanderstraat van Sina's huis op.

De wagens houden stil: dadelijk is de stoet door de nieuwsgierige dorpelingen omringd, die al een tijd uitgekeken hebben, of ze nog niet kwamen. De schoolkinderen vooraan, om vooral niets van het schouwspel te missen.

Op de ‘voorkist’ van den bruidegomswagen zit de wasschupsneuger. Als de wagens stil staan, blijft hij nog even zitten, gaat dan op het inspan staan, kijkt oogenschijnlijk zeer verbaasd naar de gesloten deuren en spreekt:

 
‘Zeg, vrienden, wat is dat? Wat zal ons overkomen,
 
Wij worden hier toch wis niet in arrest genomen?
 
Waartoe toch al dat volk, dat hier rondom ons staat?
 
Wat hebben wij gedaan? Wij weten van geen kwaad!’

Onder aandachtig luisteren van het publiek ver-

[pagina 168]
[p. 168]

volgt de wasschupneuger, die dezen dag de bruid opeischt namens den bruidegom, zijn toespraak: hij noemt den naam van den bruidegom, of hier Geert Hooibrink woont, of de dochter Sina de bruid is?

De knecht bevestigt telkens door de baanderkier de vragen en de neuger geeft in overweging, daarop dan maar vast eens te drinken. Jonge meisjes verschijnen, ze brengen in zilveren kommen met zilveren lepels, versierd met palmtakjes en roosjes, de ‘brandewijn met boonen’.

Allen happen hiervan om de beurt een lepel vol. De bruid wordt uitgenoodigd zich te vertoonen en haar wordt door de bruidopeischer ernstig gevraagd, of zij met den bruidegom in den echt wenscht te treden. Als Sina ‘ja’ heeft geantwoord, volgt het slot van de toespraak. Men stapt uit en gaat naar binnen in de groote ‘keuken’, waar koffie met koek wacht.

Tegen twaalf uur wandelen allen paarsgewijs naar 't gemeentehuis, Sina en Loeks voorop, pink aan pink. Met gepasten ernst volbrengt men den tocht.

Na de huwelijksvoltrekking wacht de jeugd de stoet op en strooit, meeloopend, het bruidspaar met gras en bloemen. Het jonge paar ‘gooit’ centen ‘uit’, zoolang er wordt gestrooid, onder de grabbelende kinderen.

Thuis gekomen wacht de gedienstige bij de baanderdeur. Zij biedt den bruidegom een versierde lange kalken pijp aan, zeggende:

 
‘Geachte jongeman, ik ben er toe genegen,
 
U deez' versierde pijp te geven,
 
Is dit de eerste keer, 't zij ook de laatste keer,
 
Dat ik u zulk een pijp vereer.’

Loeks aanvaardt de pijp en geeft het meisje de gebruikelijke fooi. Daarna biedt zij alle mannen een kalken pijp aan.

[pagina 169]
[p. 169]

De gasten zetten zich aan het bruiloftsmaal: koffie met ‘stoet met schink’ en ‘tweebakken met geel sukker’.

Wel voldaan, steken na afloop, de mannen de brand in de pijp, men zingt bruiloftsliederen, tot het tijd wordt de reis naar het Zuidenveld aan te vangen.

Wiecher met Evert van Trudao-meui gaan wat eerder naar Rieksen huis om de paarden aan te spannen. Roelfien gaat mee, ze wil eerst Klein-Harm nog even zien en komt wel met den wagen terug.

Moeder Annechien, die voor 't raam staat, ziet hen aankomen. Ze neemt haar kleinkind uit den kinderstoel op den arm en wuift met zijn handje. Harm lacht en kraait en slaat met armen en beenen. Annechien heeft moeite hem vast te houden. Wiecher ziet het, hij lacht en zwaait ook met zijn armen. Nu wordt het kind ‘wild’, zooals vader Rieks zegt. Het wil niet bij grootmoeder blijven, maar tracht door 't venster heen, bij zijn vader te komen.

‘Foj,’ zegt Annechien, ‘wat zin ij d'r ien. d' Jong is niet te holl'n,' ij maokt hum glad wild.’

‘Waorum bist zoo iedel om hum veur 't glas te holl'n’ zegt Wiecher, ‘dat hast wal denken kunt.’

‘Gee'v mij hum maor eem, moeder.’

‘Krieg dan eerst mien woll'n schoet, aners wordt dienent voel, dan za'k hum dij geev'n.’

Roelfien doet haar moeders wollen schort over haar zwart zijden en neemt dan haar kind aan.

Harm lacht en grijpt naar moeder's oorijzer en naar de gouden doekspeld. Ook het slot met kralen wekt zijn begeerte op en hij zet kordaat zijn vingers tusschen hals en kralen.

‘Hei, hei,’ zegt moeder, ‘dat is gien spul veur jow, now niet en laoter ok niet.’

‘Zal 'k hum mien alzozieket doen?’ vraagt Wiecher ondeugend, ‘die mot hie laoter toch hebb'n.’

‘Span ij d' peerd' maor an, aans kom ij nog met 't aachterschip,’ meent Roelfien.

[pagina 170]
[p. 170]

Onder 't maken van allerlei grimassen verlaat Wiecher met Evert de keuken. Roelfien maakt van de gelegenheid gebruik om haar kind te voeden, maar Harm maakt er niet veel van. Hij is veel te opgewonden door het spel van zijn vader. Grootmoeder geeft in overweging om er maar mee op te houden. Zij zal hem wel pap geven.

‘Toe dan maor,’ zegt Roelfien, ‘'t is ok niet zoo slim, dat wij is 'n maol overslaot. 't Is toch gaauw gedaon.’

Wiecher komt zeggen, dat de wagen klaar is en Roelfien moet instappen.

Harm grijpt nog eens op de mooie kralen, maar kan ze niet vastpakken. Als hij ziet, dat moeder weg gaat, steekt hij z'n vader de armpjes toe. Wiecher neemt hem dadelijk en maakt al weer kunsten voor z'n zoon. Nu komt grootmoeder tusschenbeide met een stuk speelgoed. Harm kijkt er naar en wil nu maar liever naar grootmoeder.

‘Wij blieft niet oet,’ zegt Roelfien. ‘'t Jongvolk komt met d' anern weer en wij neemt de aolden met.’

Een oogenblik later rijdt de wagen weg en Rieks en Annechien zien hem na.

‘Och, wat hef oes Wiecher daor toch 'n wil an.’

‘Jao en wat treft hie dat, now hie zoo geschikt met gaon kan.’ zegt Rieks.

Als Wiecher's wagen aankomt, staan ook de andere wagens gereed en al gauw zijn allen gezeten. Onder luid gezang vertrekt de stoet.

Overal staan de dorpelingen te kijken naar het groote wasschup. Om de kromming van den weg zijn de witte zakdoeken, waarmee wordt gezwaaid, nog te zien en vaag klinkt het nog: ‘Wij zijn altemaal bruiloftsgasten’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken