Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven
Afbeelding van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenlevenToon afbeelding van titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (10.93 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

(1933)–J.H. Bergmans-Beins–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 171]
[p. 171]

XXXIII.

Een paar dagen later zegt Annechien tegen Roelfien, als ze samen aan 't werk zijn: ‘Hest oes oelveerd' hen ok zien? Ik mis hum al 'n dag of wat. 'k Heb al is achter 't holt west, maor ik kan hum nargens vinnen.’

‘Heden nee, moeder, maor nò moe'k zekgen, ik heb hum ok al in 'n toer niet zien.’

‘'t Is die dikke oelveerd', die ik lest zet heb te brüden, maor die is er doe weer of loop'n.’

‘Jao, ik weet 't wal. Dat was op 'n Zundag en Wiecher zee nog, dat 'n verkeerde dag was. As ij 'n hen op Zundag zet, dan wil die niet zitten bliev'n.’

‘Jao,’ zegt Annechien en kijkt nadenkend voor zich uit, ‘en hie kreeg daodliek geliek, want d' aner dag was d' hen al weer bij d' koppel. Heden, heden, waor zul die hen toch zitten?’

‘'t Zul spietelk weez'n as zun hen vot kwaamp, 't is zun beste leghen.’

‘Ik wol hum ok niet geern kwiet weez'n. Wij moet er toch nog is naor zueken.’

‘Goed, moeder,’ zegt Roelfien, ‘ik zal er dommet daodliek naor zien.’

Als Roelfien haar werk af heeft, gaat ze naar de deel en kijkt of ze de vermiste kip ook ziet. Achter alle plankjes en kistjes wordt inspectie gehouden; alle mandjes worden nagezien. Dan werpt ze terloops een blik in de stallen, om daarna haar tocht buiten voort te zetten. Achter 't hout tusschen de struiken, overal zoekt ze zonder resultaat. Ze loopt het wegje langs en begint de oude wal te onderzoeken. Onverrichter zake keert ze terug.

Wiecher komt om het huis heen en gaat er in, maar sluit de deur achter zich toe. Voordat Roelfien bij den paarden stal is, gaat de deur weer open en Wiecher komt lachend naar buiten. Als hij haar ziet, roept hij:

[pagina 172]
[p. 172]

‘Mos gaauw moeder eem roepen. Ik heb wat vunnen, misschien is' t wal van moeder.’

‘In d' peerd'stal?’ zegt Roelfien, ‘wat kun ij daor vinnen, dat van moeder zul weez'n?’

Ze ziet Wiecher ongeloovig aan, maar gaat toch in huis om haar moeder te roepen. Wiecher blijft voor de staldeur staan en lacht genoegelijk in zich zelf.

Roelfien en Annechien komen naar buiten en de laatste vraagt dadelijk: ‘Wiecher heb ij d' oelveerd hen ok zien? Ik heb er overal naor zöcht en Roelfien ok en wij kunt hum nargens vinnen? En wat hadden ij now?’

‘d' Oelveerd' hen, moeder, hest daor overal naor zöcht? Nee, moeder, niet overal, dan hast hum wal vunnen. En wat of ik heb? Kom maor is.’

Annechien stapt nieuwsgierig mee den paardenstal binnen en kijkt rond. 't Is er een beetje schemerig en ze ziet dadelijk nog niets.

‘Most er wieder in gaon, moeder,’ zegt Wiecher en als Annechien dat doet, ‘gao d'r ok maor in, Roelfien, 't is veur dij ok wal mooi um te zien.’

Roelfien volgt haar moeder in den stal en Wiecher komt achter aan. Daar binnen zien ze een bijenkorf op zij liggen. Voor de opening zijn spijltjes gemaakt met een kleine ruimte er tusschen. Achter die tralies zit de vermist ‘oelveerd' hen’ en uit den korf klinkt een zacht gepiep.

‘Wat,’ zegt Annechien, ‘now is 't jao noods. Heb ij hier d' hen, waor wij um zöchten?’

‘Jao,’ is 't antwoord, ‘de hen en twaalf kukens.’

‘O, o, wat zin ij d'r ien en daor heb ij oes niks van zegt en ik heb nog wal 'n keer of wat verteld, dat ik die hen kwiet was. Hoe komp die hier?’

‘Die hen was wiezer as moeder, hie hef zuk zölf zet. Ik zag 't doek ik hier weez'n mus en doe heb ik hum wat hölpen en van mörgen zint de eier oet komm'n.’

[pagina 173]
[p. 173]

‘Zoo,’ zegt Annechien een beetje onzeker. Maar Roelfien begint te lachen en Wiecher stemt er mee in. Even ziet Annechien hen aan, dan begint ze ook te lachen om de poets, die Wiecher haar speelde. Ze vindt het nu toch wel aardig, dat ze zoo werd beetgenomen.

Wiecher neemt de korf op en zet die in de schuur. Het duurt maar een oogenblik of de piepjonge kuikens loopen er uit. Vader Rieks komt er ook bij en plaagt zijn vrouw.

‘Jao,’ meent Annechien, ‘teeg'n twee'j maanlue kan ik 't niet holl'm’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken