Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven
Afbeelding van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenlevenToon afbeelding van titelpagina van Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (10.93 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een vertelling uit het Drentsche boerenleven

(1933)–J.H. Bergmans-Beins–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 220]
[p. 220]

XLIII.

‘As ik oes Wiecher missen mus, dan meugen zie mij ok wal wegbrengen,’ heeft Roelfien eens aan Sina gezegd.

Als het bericht van Wiecher's overlijden Sina bereikt, schieten haar dadelijk die woorden te binnen. Ze denkt er een oogenblik over na en gelooft, dat er een grond van waarheid in ligt. Ze kent Roelfien zoo goed, ze weet, hoe haar gansche ziel door Wiecher werd ingenomen. Wiecher beteekende voor Roelfien het leven. En nu is Wiecher gestorven. Hoe zal Roelfien het dragen?

Ze was in lang niet bij haar ouders. Nu besluit ze te gaan. Niet als Wiecher begraven wordt, ofschoon ze hem graag zou volgen, maar een paar dagen later. Ze komt niet voor Wiecher, die heeft geen troost meer noodig. Het is Roelfien, voor wie ze gaat. Zoo'n dag als het huis vol is met vreemden, komt alles niet tot zijn recht. Later is dat anders, dan kan ze bedaard met haar spreken en haar alles eens laten vertellen. Toen ze in den zomer thuis was, heeft Roelfien niet over Wiecher's ziekte gesproken. Haar broer, die haar voor een paar weken bezocht, heeft het haar verteld, maar niet, dat het zoo ernstig was. 't Is zeker nog onverwacht gegaan. Zooveel te zwaarder de slag, denkt Sina. 't Zal Roelfien moeilijk vallen hem te dragen.

Als Sina het steegje door komt, ziet Roelfien haar aankomen. Ze loopt naar buiten en grijpt Sina's handen. ‘O, Sinao, Sinao, now is Wiecher weg, o, was ik ok maor weg!’

‘Dat most niet zekgen, Roelfien, do hest klein Haarm nog en dien olden. Nee, zoo magst niet praot'n. Hest veul verleuren, maor hest nog genogt overholl'n um veur te leev'n.’

In de keuken gekomen, gaat Sina bij haar zitten en Roelfien vertelt haar onder tranen de lijdens-

[pagina 221]
[p. 221]

geschiedenis van Wiecher. Goed beschouwd is Wiecher heel lang ziek geweest, maar z'n sterke wil maakte, dat hij het verborg.

‘Och, Sinao en wat nog 't allerminste is: ik zin now aal maor bang, dat ik er schuld an hebb'. As ik er niet west was, hadd' Wiecher gien ongenugen met zien volk kreeg'n en dan wast zoo niet loop'n. O, daor heb ik zun hinder van. Dat kan ik niet van mij ofzett'n. Ik loop er al zun toer met rond en now kan 't niet zwieg'n. Maor most er nooit 'n woord over spreek'n.’

Sina tracht haar de duistere gedachten uit het hoofd te praten. Roelfien geeft alles toe, maar Sina voelt wel, dat ze niets bereikt. Met een bezwaard hart keert ze naar huis terug en neemt zich voor, zoo gauw ze kan, weer te komen.

Zondags nadat Wiecher is begraven, gaan Roelfien en haar moeder naar de kerk. Diep in 't zwart gekleed, de kanten muts vervangen door de effen kamerdoeksche, waarover het zwarte hoedje, gaan ze den zandweg langs, die naar den brink voert. Hoe vaak is Roelfien met Wiecher dien weg gegaan. Alle leed komt naar voren op dezen eersten kerkgang na Wiecher's verscheiden. Bij het binnentreden in de kerk, begint juist het orgel te spelen; deze tonen, altijd met zooveel vreugde gehoord, vallen nu als lood op haar neer. Wiecher hield er zoo van om het orgel te hooren, als hij de kerk binnen kwam. De plechtige tonen, door bekwame hand aan het groote orgel ontlokt, stemden hem altijd zoo vredig blij. Ook Roelfien hoort ze zoo graag, maar nu is het, alsof een kille hand zich op haar hart legt. Zoo lang hij kon, was Wiecher een trouw kerkganger en meestal gingen ze samen. Dit is de eerste maal sedert langen tijd, dat Roelfien zonder Wiecher de kerk betreedt en het is haar, alsof ze nu pas haar gemis in z'n vollen omvang voelt.

[pagina 222]
[p. 222]

Langzaam gaan de beide vrouwen door het middenpad naar haar plaats en zetten zich neer tusschen de vrouwen, die vóór haar kwamen. Het gezang benauwt haar en met moeite houdt ze haar tranen in. Ze is blij als het uit is. Stil blijft ze zitten luisteren en tracht de woorden van den predikant te volgen. Nu en dan dwaalt ze af, maar telkens als de tekst wordt herhaald, vindt ze den draad weer: ‘Doch de meeste van deze is de liefde!’

Is het toeval, dat deze woorden door den dominé zijn gekozen op dezen Zondag, nu zij haar eersten kerkgang als weduwe doet? Deze woorden, die haar altijd zoo waar hebben toegeschenen, die ook Wiecher zoo aantrokken. Ze zijn haar nu tot troost. Ja, ze gevoelt het zoo diep: ‘De meeste van deze is de liefde’. Het is haar alsof Wiecher spreekt; hij, die steeds hoopte, dat de liefde van zijn ouders voor hun kind ten slotte zou overwinnen. Het is haar nu duidelijk, dat hij daar altijd weer moed uit putte, als zijn pogingen niet gelukten.

Hoe zwaar Roelfien de gang naar het Godshuis ook mocht vallen, ze heeft er toch troost gevonden. De eerste dagen denkt ze er veel over na en gelooft ze dan ook wel, dat het niet verkeerd was, dat Wiecher zijn liefde stelde boven zijn ouders. Ze wil er ook niet meer over denken, het maakt haar maar dubbel bedroefd. Zou ze wel in den geest van den overledene handelen, als ze steeds weer stilstaat bij de dingen, die haar smart dieper maken? Ze gelooft het niet.

Ze vindt troost in het kind en de eerste weken is het of haar levensmoed het zal winnen en ze zonder bitterheid aan alles kan denken.

Dan komt Oudejaarsavond en wekt de herinneringen aan den vredigen avond, samen doorgebracht. Opnieuw gaat ze zich verwijten doen en 's avonds schreit ze van nameloos wee. O, hoe mist ze Wiecher! Hoe verder de tijd gaat, hoe meer de herinneringen aan

[pagina 223]
[p. 223]

het vorig jaar boven komen. Nu is het de tijd van land bemesten, dan van aardappelen poten. Verleden jaar ging ze nog met haar man het ontgonnen land bepoten. Van de aardappels, die er op gegroeid zijn, heeft hij niet meer geproefd. Na Paschen hebben ze met vader Rieks samen het vee in de weide gebracht. Zoo gaat het van de eene maand tot de andere en altijd weer is er werk, dat ze samen met Wiecher verrichtte. Dan komt de tijd, dat Wiecher niet goed meer mee gaan kon. Opnieuw bestormen haar de gevoelens van zelfverwijt. O, waarom is ze toch met hem getrouwd, waarom heeft ze toch haar liefde niet onderdrukt, dan zou Wiecher nog leven, al was het dan niet met haar. Ze gelooft het nu vast, dat de scheiding van huis hem te zwaar viel. De scheiding, veroorzaakt door zijn liefde voor haar! Ze begint er over te mijmeren. Steeds neemt het haar gedachten meer en meer in. Waar ze gaat, vervolgt het haar, nooit kan ze 't meer van zich afzetten. Zorgvuldig verbergt ze haar gedachten voor anderen. Ook met Sina, die al eens een paar keer kwam, spreekt ze er niet over. Ze begint er slecht uit te zien, steeds stiller en bleeker gaat ze door het huis en eer het weer voorjaar is, komt de oude dokter in Rieksen huis voor Roelfien.

‘Ik zin bang,’ zegt Annechien, ‘dat oes Roelfien prakkezeert,' zie zeg van niet, maor 't is wal zoo. Zie kan wal hoe laank met d' hannen in d' schoot zitt'n te kiek'n en dan heurt of zöt zie niks. Dat giet zoo niet goed.’

‘Maar veel buiten wezen en eens wat uitgaan. Flink eten en niet prakkezeeren,’ zegt de dokter.

Roelfien glimlacht, een droeve, pijnlijke glimlach.

Ze doet alles wat haar gezegd wordt. Ze zit buiten in de zon, ze gaat wandelen met Harm. Ze eet eieren en drinkt melk. Vroeg naar bed en laat opstaan, maar veel resultaat heeft het niet. Ze wordt niet minder, maar ook niet veel beter.

[pagina 224]
[p. 224]

Harm speelt bij haar om, als ze in 't hofje zit. Ze ziet zijn bedrijvigheid met droeve oogen aan, soms ziet ze het heelemaal niet, maar zit voor zich uit te staren.

Als Harm haar wat vraagt, geeft ze meestal geen antwoord en het kind, dat hier al gauw aan gewend is, geeft zelf antwoord op zijn vragen. Hij brengt haar al zijn speelgoed, bouwt voor haar zijn huizen en houdt markt van paarden en koeien. Dan drijft hij de schapen naar de hei net als ‘schepers Gerriet’ soms al mag doen. Hij fluit zijn hond en vertelt wonderen van ‘'t veld’.

Bij ‘schepers Gerriet’ gaat hij wel eens spelen. Daar doet het kind zijn jongenswijsheid op. Gerrit maakt hem een ‘fluitpiep’. Gerrit vertelt hem van de school en van de andere kinderen. Overigens heeft de kleine Harm een stille, eentonige jeugd. Grootvader speelt wel met hem en grootmoeder geeft hem boterhammen met suiker, maar op heel het gezin drukt de neerslachtigheid van Roelfien. Het liefst zit ze maar stil voor het raam of in het hofje. Ze verzorgt de bloemen en doet het werk, dat haar voorkomt, maar alles zonder lust.

Als moeder zoo stil zit te kijken, dwaalt Harm het steegje in of den zandweg op. Daar vindt hij soms andere kinderen. Hij staat er naar te kijken, maar als zijn vriend Gerrit er niet bij is, komt hij meestal gauw terug. Dan rolt hij met zijn bal of met een steen door 't wagenspoor en komt langzamerhand weer bij moeder. Meestal bemerkt zijn moeder niet eens, dat hij weg is, evenmin merkt ze zijn terugkomst op.

Ze zit maar te denken over het vroege heengaan van Wiecher en de schuld, die zij er aan kan hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken