Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

Het derde boeck van spyse en dranck.

Van het Voedsel, als oock de nootsakelijckheyd en de verscheydenheyd van het selve.
Het eerste Capittel.

 
DAer is nu van de Lucht en van de wint geschreven,
 
En wat daer aen de mensch door beyde wort gegeven:
 
Hier dient nu door de kunst de keucken op-gedaen,
 
En hoemen met bescheyt aen tafel heeft te gaen.
 
Men vint het in der daedt, geen mensch en leerter eten,
 
Om dat het yder mensch en alle menschen weten:
 
Maer hoemen evenwel ten besten dient gevoet,
 
Dat is het dat de kunst de menschen leeren moet.
 
De mensch is als een dijck daer op de baren woelen,
 
En zooden alle daeg zijn besig af te spoelen:
 
De mensch is als een pot die aen den vyere staet,
 
Daer uyt geduerig vocht en staege waesem gaet.
 
Indiender niemant poogt ons dijcken aen te vullen,
 
't Is seker datse korts geheel vervallen sullen;
 
En soomen in den pot geen ander nat en doet,
 
't Is seker dat het stracks gantsch ydel wesen moet.
 
Daer is een edel vocht in onse binnen leden,
 
Dat staeg wert afgeteert, en van den tijdt bestreden;
 
En soo het niet gestaeg door voedsel wert gestijft,
 
Eylaes! ons kranck gesteldat is terstont ontlijft.
 
Soo dient dan oock de kunst hier regels in te ramen,
 
Want dranck en nutte spijs houdt lijf en ziel te samen:
 
Wel aen dan, weer de man, beschrijft den recht en voet,
 
Wat dat men eten sal, en hoemen drincken moet.

NA de Lucht stellen wy al te recht Spijs en Drank, als de welcke tot onderhout des lichaems niet veel minder als de lucht van noode sijn. De lucht wert wel veerdiger, ende rasser in het lichaem getrocken, maer Spijs ende Dranck, alsoo sy het selfde een blijvende en aenklevende materie geven, konnen dat stercker ende langer bewegen. Dewijl dan de genegentheydt van ons lichaem soodanig is, dat het selve de verderffenis onderworpen zijnde, gestadelijck slijt als een kleet, en dat door de ongevoelijke transpiratie of uytwaessemen, onse natuerlijck wermte gestadigh vervliegt, ende olyachtighe vochtigheydt allencxkens, gelijck den olye in de lampen, van de selfde wermte verteert wert; so heeft de voorsichtige Natuere, op dat den mensch niet terstont na sijn geboorte en sou komen te sterven, als een remedie voor de verganckelijckheydt, ghegeven het Voedsel, om 't ghene door gestadigh uytvloeyen vergaen was, door Spijse ende Dranck wederom te herstellen. Het welck van de Poët Lucretius seer wel aen-gewesen is in sijn vierde Boeck:

 
De mensch die staeg verslijt gevoelt sijn swacke leden,
 
Geduerig af te gaen, en hellen na beneden,
 
Verliesen haren stant, en missen hare kracht,
 
Tot dat haer nieuwe jeugt door voedsel wort gebracht.
 
Verlies van vaste stof dat leert hem kost begeeren,
 
Om weder op een nieuw daer op te mogen teeren;
 
En fruyt van eenig vocht dat geeft hem groote lust,
 
Op dat sijn heeten dorst mocht werden uytgeblust.

Want indiender niet met allen in ons gestadigh en vergingh, en de mensche altijdt in eenen stant bleef, soo en soude het voedtsel gansch niet van nooden wesen, ja wy souden van den Ouderdom ende de doodt heel bevrijt sijn: Maer also wy bemercken ende gewaer werden dat door het gestadigh uytvloeyen van onse substantie, onse krachten verminderen, ende daer uyt volgende is een slappigheydt van de deelen onses lichaems, so is 't nootsakelijck dat wy deselve soecken te hermaken ende te vernieuwen. De spijse hebben wy dan van nooden, om te herstellen 't gene van de harde ende drooge substantie wech-genomen is: den Dranck, om het gene dat vochtig is. Gelijck oock de substantie, die in ons uyt Vuur en Lucht bestaet, door het halen van den adem, en 't slaen van de pols ofte slaghaderen onderhouden wert. Waer uyt dan blijckt dat wy sonder die middelen tot gener tijt en konnen ons leven behouden, ende dat wel geseydt is van den Poët Horatius 2. Sat. 3.

 
Stelt vast dat u den ader slagh
 
Alleen maer weynig dueren mach,
 
't En zy dat ghy met goeden kost
 
Van flaeu te worden haer verlost.

Soo sien wy dan, gelijck als een dijck die gestadigh af-spoelt, ende niet gestadigh onderhouden en werdt met nieuwe aerde, het lant als dan komt in te breken,

[pagina 88]
[p. 88]

en verlooren werdt: ofte ghelijck een ketel met water, die gestadigh over 't vuur hanght en siet, allencxkens geheel uyt soude waessemen, indien der geen versch water by gegoten werde: also soude het oock gaen met het gestadig uytvloeyen ende verteren van de substantie van onse lichamen, indien het af-gespoelde niet met goede zooden van broodt en toespijse, en het uytgewaessemde met vochtigheydt van wijn ofte bier onderhouden ende vernieuwt werde. Dese vernieuwinge alsse wel; bequamelijck, en volghens de regelen van de Konste der gesontheyt, die wy hier beschrijven, geschiet, so is 't dat de menschen in een langhduerige ende voorspoedige gesontheydt leven, ende anders sonder ordre, ende in 't wildt levende, haestelijck, ende voor haren tijdt komen te sterven. Waer uyt blijckt dat dit deel van onse Konite seer noodigh is te weten, en datter veel aengelegen is wat spijse of dranck ghebruyckt werdt. Het welck daerom oock wat wijt-loopigh van ons sal verhandelt werden. Insonderheyt mede om dat de menschen in gheen dinghen, die de behoudenis der gesontheydt betreffen, meer bekommert en zijn, en van gesont ofte ongesont en weten te spreken, als van Spijse en Dranck, en evenwel in gheen dinck haer meerder te buyten gaen. Want sy nemen de lucht, ende de andere dingen (Res Nonnaturales ghenaemt) soose komen: maer in Spijse ende Dranck hebbense groot onderscheydt, ende kiesen het een voor het ander, hoewel niet juystaltijdt het beste. Want alsoo sy meest op de smaeck en leckerheydt letten, soo en nutten sy niet altijt de beste en gesontste kost, maer alleen die haer best lust, en leckerst smaeckt. Ende ick heb dickwils bevonden, dat de gene, die d'een ofte d'ander quellingh onderworpen waren, meest altijdt lust hadden tot het ghene dat haer quaetst was. Het welck de mensche, soo in spijse, als oock in andere dingen meest van natueren ghewent is, gelijck Isocrates seydt tot Nioclem.

De Kost dan, ofte het Voedtsel daer wy nu van sullen handelen, is, 't gene dat de substantie van ons lichaem kan voeden, ofte, dat door onse natuerlijcke warmte verteert sijnde, in de substantie ofte selfstandigheyt van ons lichaem verandert kan werden. Waer door het van de Medicamenten onderscheyden wert: dewijl deselvige niet en veranderen in de substantie van ons lichaem, maer beroeren alleen het selfde. En dat is het oprechte Voedsel, het welck alleen kracht heeft, om door de gelijckheyt van sijn substantie met ons lichaem, het selfde te voeden, en niet dat met eenen ons lichaem kan beroeren, ofte veranderen. Gelijcker oock sulck een Voedsel is, 't welck de Medicijns daerom Medicamentaneus Voedsel noemen. Het selfde voet ons lichaem wel, maer heeft daer beneffens noch wat by, dat in de substantie van ons lichaem niet verandert en kan werden; dan evenwel niet stil en is, maer eenige alteratie en verandering veroorsaeckt.

Wy sullen dit nu wat naeuwer gaen insien. Al 't gene wy nuttigen ende gebruycken, doet sijn kracht, ende maeckt in ons veranderinge, ofte door sijn complexie en ghetempertheydt, ofte door de gestaltenisse van sijn stoffe ende materie, ofte door sijn geheele substantie; om hier in nu te volgen de pertinente distinctie (hoewel by velen besprongen) van den hoogh-geleerden Doctor Fernelius, eertijdts Raedt en Medicijn van Henrik de Tweede, Koningh van Vranckrijck. Door getempertheyt, complexie, ofte hoedanigheydt werckt het kout water ende de Latouw in ons verkoelinge, het Vuur ende de Wijn verwerminghe. Door de stoffe werckt het ghene, dat door dunnigheydt van sijn substantie doordringht, ende de humeuren ofte vochtigheden verdunt; dat door sijn dickigheyt verstopt, door sijn taeyigheyt beslijmt, oft door sijn scherpigheyt suyvert en afveeght. Door de heels substantie werckt het ghene, 't welck door d'aengenaemheyt ende de gemeenschap van sijn gheheele substantie ons lichaem voedt, ofte door strijt en tegenheydt beschadight en verderft. Want van het eerste Voedsel, het laetste fenijn ghenoemt wert. Soo is dan het rechte Voedsel, niet dat door sijn ghetemperheyt, ofte stoffe, maer door sijn geheele substantie met onse natuere over-een komt, ende daerom in de substantie van ons lichaem kan verandert werden. Het welck een simpele veranderinghe is: maer daer is verscheyde Voedtsel, het welck op twee, ofte driederhande manieren ons lichaem kan veranderen. Op tweederhande, den Azijn, door getempertheydt ende stoffe, want hy verkoelt, en doordringht met sijn dunnigheydt: de Latouw door getempertheyt en geheele substantie, want sy verkoelt en voedt: onghedeessemt Broodt door stoffe ende gheheele substantie, want het verstopt ende voedt. Op driederhande manieren wert veranderinge gemaeckt van de Wijn, dewelcke verwarmt, verdunt, ende voedt. Het ghene dan, dat door de gemeenschap van sijn geheele substantie, in de substantie van ons lichaem verandert werdt, is eygentlijck Voedtsel: het gene, dat de natuerlijcke gestaltenis van 't lichaem eenichsins beroert, is een Medicament: ende 't gene, dat, terwijl het in 't lichaem verandert werdt, het selve met eenen wat verandert, is, ghelijck geseydt is, Medicamentaneus Voedtsel.

Nu de naem van Voedtsel werdt by Hipp. de Alimento, op drie manieren verstaen, te weten, voor het ghene dat voedt en Voedsel is, voor 't gene dat als Voedsel is, en 't gene dat voeden sal. Soo dat het ware Voedtsel is, het welke komt, en blijft in de plaetse van het gene, dat vervlogen is: als Voedtsel, is het ghene, dat aldernaest is om Voedsel te wesen, gelijck het bloedt: toekomende Voedtsel is, alle Spijse die gebruyckt werdt, de welcke als zy verteert is, voeden kan, en in de substantie van ons lichaem verandert werden. Derhalven wert alle Spijse die wy gebruycken, voor Voetsel gerekent, niet dat de mensche daer nu af gevoedt wert, ofte dat het soodanig is dat het dadelijk voet, maer om dat het wel van de natuere verdout zijnde, voedsel geven sal.

Al 't ghene dat ons lichaem voeden kan, bestaet ende werdt ghenomen uyt tweederley dingen, uyt Rebus animatis, de gene die leven hebben; ofte innamiatis, die gheen leven hebben; als sijn Water ende Zout. De animata, of die leven hebben, sijn, ofte Vegetabilia, aerdtghewas, te weten, Kooren, Moes, Wortelen, ende Vruchten, ofte Dieren, van dewelcke sommige gaen, vliegen, en de swemmen, te weten, Vier-voetige Dieren, Vogels ende Visschen. Ende het voedtsel dat van deselve ghenomen werdt, is wederom tweederhande, ofte de deelen en leden van de selfde, ofte 't ghene van haer komt, als Eyeren, Bloedt, Melck, Wey, Boter Kaes, Honigh, en diergelijcke. Maer in al dit voedtsel, is een groot verschil en onderscheydt. Want de

[pagina 89]
[p. 89]

eene Spijse is van goedt, d'ander van quaet sap ofte gijl, en gheeft derhalven goedt ofte quaedt voedtsel: d'eene is licht, d'ander hardt om te verteeren: d'eene verderft lichtelijck in de Maghe, terwijlze verteert werdt, d'ander niet. Dan de alderbeste Spijse is, de welcke licht is om te verteeren, veel ende goet voetsel geeft, niet licht en bederft, en weynigh overschot laet. Daer is oock harde en de hertelijcke Spijse, de welcke wel veel voedtsel geeft, dan groote kracht van warmte van doen heeft, om in de Mage wel verteert te werden, ende daerom bequamer voor de ghene, die veel arbeyt doen, en sterck zijn, als voor-ledige, slappe, ofte oude Luyden. Daer is mede slappe kost, die wel ras verteert ende voedtsel gheeft, maer het is weynigh, ende niet langhduerig. Het selve bederft oock lichtelijck in een stercke ende heete Maghe. Daer is oock Spijse al isse noch soo goedt, evenwel voor een yegelijck niet nut en dienstigh, om dat de natuere der menschen soo verscheyden is; waer door komt dat van eene Kost, den eenen mensche sieck sal werden, die een ander wel bekomen sal. Dese verscheydentheydt in de natuere, maeckt dat de Scheerlinck ofte dulle Kervel, daer de menschen van sterven, ende de wijse Socrates mede vergheven is, de Spreeuwen voor voedtsel dient, gelijck Galenus schrijft in sijn Boecken van de Gematigheden: ende dat een kruydt voor het een Dier fenijn, voor het ander Medicijne, ofte Spijse is, ghelijck seer aerdign beschreven werdt van den Franschen Poët du Bartas, in den derden dagh van sijn eerste weecke:

 
Wat heeft de goede Godt, wat heeft hy schoone kruyden
 
Gheschapen voor den mensch, voor alder hande luyden!
 
Niet een soo schralen wey, niet soo verwoesten Velt
 
Daer niet een grooten hoop van Planten werdt ghetelt;
 
Van Planten wonder nut vour yeder aen te mercken,
 
Verscheyden in het loof, verscheyden in het wercken,
 
Verscheyden in de Veruw, verscheyden in den aert;
 
Siet wat een aerden klomp de menschen wonders baert!
 
Laet yemant aert gewas uyt Tuyn en velden lesen,
 
't Sal desen heylsaem kruyt, en dien vergiftigh wesen;
 
't Sal yemant dienstigh sijn, oock in sijn hooghsten noot,
 
't Sal yemant hinder doen, en gheven aen de doodt.
 
Men vondt wel eer een kruyt dat Ossen dede sterven,
 
Maer maeckt een Esel vet, en deed' hem bloedt verwerven.
 
Daer is een ander kruyt de Spreeuwen wonder goedt,
 
Maer dat in haest den mensch de leste pijne doet.
 
Een ander wederom dat sal den Muyl vergheven,
 
En brengen aen den mensch een nieuw en vaster leven,
 
Schoon dat hy is vergift. Let op den Aconijt
 
Die ruckt als met ghewelt de menschen uytter tijdt;
 
En desen onverlet soo wordter niet ghevonden,
 
Dat yemandt nutter is ontrent de felle wonden
 
Die hem een Slanghe steeckt, of in de leden bijt,
 
Terwijl hy door het wout of in de Bosschen rijt.
 
Siet wat een vreemt ghewas van onghesonde krachten;
 
Gantsch buyten ons begrijp en boven ons ghedachten!
 
Het doodt terstont een mensch, een Vrouw, een Man, een kint,
 
Indien het geen fenijn in hare leden vindt:
 
Maer isser gif ontrent, het laet de menschen blijven,
 
En pooght met alle macht sijn vyandt uyt te drijven,
 
Het worstelt met het gif, het dwinget met ghewelt,
 
Tot dat het op het lest alleen behoudt het Velt:
 
En als het heylsaem bladt den Vyandt heeft verslagen,
 
En d'eere van 't ghevecht ten vollen wech-gedraghen,
 
Soo scheyt het uyt het lijf daer in de krijgh bestont,
 
En door haer beyder doodt soo wordt de mensch gesont.
 
Wat dienter meer gheseyt? Waer yemandt komt getreden
 
Daer vindt men diep gheheym en saecken boven reden,
 
Daer vindt men hoogh beleydt: en tot een kort besluyt,
 
Men vindt den grooten Godt oock in het minste kruyt.

Van wat aert en kracht dan dat elcke Spijse is, in welcke lichamen sy gesont en voedende, ofte quaedt en ongesondt is, en op wat maniere sy genoten moet werden, sullen wy nu vervolghens aenwijsen, op dat een yegelijck soude mogen aennemen, 't ghene hem nut en bequaem is, en schouwen, en wachten hem voor het ghene dat hem ondienstigh en onghesondt is. Wy beginnen hier een groot werck, (seyt de Schrijver van de natuerlijcke Historie, in de Voor-reden van sijn 20 Boeck) ende sullen den mensche sijne Spijse uyt-leggen, en hem doen bekennen, dat onbekent is, 't ghene, waer door hy leeft: het welck soo slecht en gering niet geacht en moet werden, al is 't dat sulcks soude moghen schijnen den ghene, die door de slechtigheydt van de namen bedrogen was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken