Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Van de eetbare Wortelen.
Het IV. Capittel.

 
HIer sie ick na my dunkt een Vorst sijn knollen braden,
 
Hy eet met grooten lust, hy kan hem niet versaden:
 
Hy wil geen rijck gheschenck, veracht het edel gout,
 
Vermidts hy dit gewas in grooter waerden houdt.
 
De wortels, lieve vriendt, die in der aerden groeven,
 
En zijn niet voor het swijn of voor de grove koeyen;
 
Maer zijn oock even selfs geschapen voor den mensch,
 
En menigh billijck hert dat vinter sijnen wensch.
 
Veracht dan geen Radijs, en min de soete Knollen,
 
Veracht geen Hof Ajuyn met sijn gehairde bollen,
 
Veracht geen roode Peen, maer leert het recht gebruyck;
 
Men vindt se dickmael nut ten dienste van den buyck.
 
Veracht geen Cichorey, veracht geen Pastmaken;
 
Sy konnen voor u volck bequame spijse maken:
 
Siet al dit wortel-tuygh heeft oock sijn voetselin,
 
En die het wel gebruyckt, veracht het vuyl gewin.

ONder de eetbare Wortelen zijn al van oude tijden de Rapen ofte Knollen meest in 't gebruyck. Wy lesen dat Romulus, den eersten Koningh van Romen, hem met Knollen plagh te behelpen, en dat hy noch in den Hemel deselve eet, heeft na Senecam in Apocol. den Poët Martialis geschreven 23. Epigr. 16.

 
Hoe! wilje dan geen werck van soete Knollen maken?
 
Sy hebben menighmael oock Princen konnen smaken;
 
Men seydt dat noch de Vorst die Romen heeft gebout,
 
Oock in den Hemel seifs hier van sijn maeltijdt houdt.

Alwaer hy met recht de Winter-knollen prijst, als de welcke door nevel, rijp, ende kou wassen, en groot worden. De Koningh van Vranckrijck, Lodewijck de elfde, plagh mede seer geerne Knollen te eten, ende begiften uytermaten een Boer, die hem met een groote Knol vereert hadde; waer van Erasmus van Rotterdam een soete klucht vertelt in zijn t'Samen sprekinghen. Dese Lodewijk, als hy in 't leven van sijn Vader t'huys niet gherust konde wesen, soo onthiel hy hem in Borgoignen, en op sekeren tijdt by ghelegen theydt van de jacht kreeg hy daer kennis met eenen Koen, een slecht een voudigh huysman. Want in sulcke luyden scheppen de groote Heeren haer vermaeck. In de jacht quam de Prince Lodewijck dickwils aen des Huys-mans wooningh, en gelijck de Groote in slechte dingen dickwils lust hebben, so aet hy daer veeltijts Knollen met groote smaeck. Daerna, als hy nu door het overlijden van sijn Vader tot de Kroone van Vranckrijck ghekomen was, soo werdt Koen van sijn Wijf vermaent, dat hy den Koning soude gaen vermanen van sijn oudt onthael, ende dat hy een deel groote Knollen mede soude nemen, om hem te vereeren. Koen was hier eerst teghen, segghende dat het vergeefsche moeyten soude wesen: want dat de Princen om sulcken kleynigheyd niet en dochten. Maer de Vrouw hiel soo langhaen, dat Koen een deel van de grootste Knollen uyt-koos,

[pagina 98]
[p. 98]


illustratie

ende hem daer mede op de Reys begaf. Maer zy smaeckten hem selfs onderweegh soo wel, dat hyse allencxkens allegader op at, behalven een geheel groote. Als Koen in 't Hof gedrongen was, daer de Koning most komen, werde hy terstont van de Koningh gekent, ende geroepen. Hy gaf terstondt met een grooten yver sijn present, 't welck de Koningh met noch grooter aengenaemheydt ontsingh, bevelende aen yemandt van sijn Edelen, om het selfde te sluyten by sijn kostelijckste dingen. Hy hiel Koenen by hem ten eten: ende na de maeltijdt, als Koen wederom na huys woude gaen, dede hy hem voor de knol tellen duysent Fransche kroonen. Doen de maer, gelijck gemeenlijk gebeurt, hier van door het geheele Hofliep, soo quam een hoveling, en schonck den Koningh een schoon paert. De Koninck wel merkende, dat hy door de mildadigheydt aen Koen den boer bewesen, opgeweckt was, ende mede een spieringh uyt-wierp om een kabbeljauw te vangen, nam het geschenck met een seer bly aensicht aen, ende vergaderende sijn groote Heeren, began te beraedt-slagen, waer mede hy soude mogen volstaen, om soo fraey en kostelijck paert te vergelden. Ondertusschen, die het paertgeschoncken hadde, boude vast Casteelen in de lucht, aldus by sijn selven overleggende: Indien hy soo vergolden heeft een knol geschoncken van den boer, hoe veel miltdadiger sal hy wesen voor sulcken paert gheschoncken van een hoveling? Als den Koningh gelijck over een groote saeckraedt houdende, elck het sijne seyde, en dat de profijt doender vast wat groots verwachte, soo seyde de Koningh ten laetsten: My komtdaer in den sin, wat ick hem vereerensal: en roepende een van sijn Edel-lieden, luysterde hem in 't oir dat hy yet halen soude in sijn kamer (op de plaetse die hy aenwees) in een zijde sluyer bewonden. Daer quam den knol voor den dach: die geeft de Koningh met sijn eygen handt soo bewonden aen den hoveling, daer by doende, dat hem dochte het paert wel vergolden te zijn met de gift; die hem duysent goude kroonen gekost hadde. Den hoveling scheydende, vindt in de sluyer de knol, al verdrooght zijnde. Het welck lange tijdt te hoof een klucht bleef, en hy werde wel degelijk uyt-gelacchen. Wy lesen oock het gene hier voor in 't Dich staet, van een Romeyns Velt-overste, Manius Curius, dat hy al sijn leven geerne Knollen at: en dat op een seeckeren tijdt hem groote geschencken gesonden zijnde, daer hy sat knollen en braden, de selfde weygerde, seggende geen gout van doen te hebben, alsoo langh hy sulcke kost wel mocht.

Knollen raeuw gegeten, maken wint, waer van het spreeck-woort komt, Met rapen is 't goet reysen; want sy zijn vroeg voor de poort, en opblasinge in den buyck, ende gheven den lichame dick ende koudt sap. Gesoden ofte anders gaer gemaeckt zijnde; en verkoelen sy soo seer niet: selfs soo weynigh dat men daer gheen verkoelinge in gemercken ofte gewaer worden en kan: nochtans zijn sy dan oock vocht en windachtigh. Dan daer is veel aen gelegen hoe ende waer in dat men de Rapen siet ofte gaer maeckt. Want in water oft eenigh sop of vleesch-nat gesoden, zijn sy vochter vangestaltenisse, sincken haest na beneden, ende maecken den buyck los en de weeck. Dan op de kolen, ofte op een rooster gebraden, zijn sy drooger van aerdt, ende en brengen soo veel winden niet by, hoewel dat sy als dan

[pagina 99]
[p. 99]

noch niet heel vry van alle wintachtigheydt en zijn: maer sulcks betert de Gember en Sout datter over gedaen werdt. Evenwel hoe dat sy gaer ofte ree gemaeckt zijn, sy geven het lichaem veel meer voetsel, dan als sy raeuw gegeten werden: selfs dat voedtsel en is niet overvloedigh, maer nochtans redelijck goedt, wat warm en vochtigh, ende daerom die aen de derdendaegsche koorts ofte aen swaermoedige sieckten gaen, of een quade borst hebben, niet onbequaem, onsonderheyt met weren-nat.

De Radijs is merckelijck verwarmende en verdroogende van aerdt: en heeft een dun-makende en openende kracht, door dien dat de scherpe eygenheydt ende gestaltenisse daer soo veel kracht in heeft, aengesien dat hy scherp en bijtende op de tonge is. Dan Galenus stelt hem in den derden graedt van de verwarmende, ende in den tweeden van de verdrooghende dingen, ende seyt dat hy bequaem is om andere spijse als een sauçe of Salaet in te leyden, maer selfs voor geen spijse oft voetsel strecken en kan.

De Radijsen verdunnende dicke ende taye humeuren, doen water maken ende breecken den steen, ende doen den selven lossen ende rijsen. Om dees af-settende kracht (gelijck ick in de Peterselie hier vooren vermaent hebbe) moet men de Radijsen in 't beginsel van de maeltijdt voor d'andere spijse eeten, al-hoe-wel dat de geleerde Dodonaeus van contrarie gevoelen is, ende sulcks verbiedt. Jae sy werden oock meest ghegeten tusschen de maeltijdt s'middaghs oft s'avonts, als een sauçe van andere spijse, om de selve te beter te doen verteeren ende na dat sy verteert zijn, het gantsche lichaem door te senden ofte verspreyden, sonderlingen (gelijck Dodonaeusseydt) als mense in 't laetste van de maeltijdt eet. Dan dit en kan ick niet goet vinden, alsoo de Radijsen tusschen andere spijse ofte op het laetste van de maeltijdt gegeten, de spijse eerse te dege verteert is, neer-dringen, en in plaets van te helpen teren, deselve half raeuw na de Lever drijven. Daer sy in 't beginsel van de maeltijdt voor ander spijse genoten den appetijt verwecken, ende matelijck met sout ende broot gegeten geen walginge, ende omkeeren van de Mage meer en maken, als of sy onder de maeltijdt gegeten werden. Dan ick segge matelijck, anders te veel gegeten, konnen lichtelijck doen braken. Maken oock alsse te veel gebruyckt werden, den menschen mager, veroorsaken eenen stinckenden adem, doen de swangere Vrouwen mis-vallen, verhitten 't bloet, doen luysen groeyen, zijn de tanden, herssenen ende oogen schadelijck, en doen de melck in de Mage runnen; daerom moet men voor, oft nae, oft met de Radijsen geen melck eten Sommige maken van de eerste teere uyt-spruytsels met Olye, Sout en Azijn een Salaet: de welcke niet onaenghenaem van smaeck is, dan brengt het lichaem geen voetsel aen.

De Peper-wortel, ofte Meradig, als of men seyde Meer-Radijs, wert veel ende wel gebruyckt voor een sauçe tot Visch, en andere vochtige spijse. Is aldernutst voor de gene die een koude maegh hebben ofte kout en vochtig van complexie zijn.

De Geele-Peen zijn middel-matig in warmte, ende wat vochtigh van aerdt, werden meesten-deel in vleesch-sop gesoden gegeten. Sy geven wel geen overvloedigh voedtsel, doch redelijck en goedt, ofte immers beter dan 't gene dat van veele andere wortelen komt. Sy hebben nochtans oock eenige windtachtigheyt in haer, doch niet soo veel, als de Knollen; en sy en sincken oock so haest niet na beneden, als de selve Knollen doen. Sy moeten langh koken, ander zijn sy hart om te verdouwen.

De Roode-Peen ofte Carotten, werden oock veele gesoden gegeten, doch selden met vleesch, gelijck men de Gele doet: maer men eetse nu meest met Oly ende Sout, en sy dienen in de wintersche maenden voor een goede en bequame salaet. Anders so zijnse van krachten de Geele-Peen oock heel gelijck

De Witte-Peen ofte Pastinaken, zijn matelijck warm, ende eer droog dan vocht van aert. Sy voeden meer dan de Knollen, ende oock dan de Peen ofte Caroten; ende dat selve voetsel is oock wat dicker ende grover, doch geensins quaet ofte onprijselick.

Men eet dese Pastinaken gesoden of immers niet raeuw, en soo gegeten behouden sy eenige windachtigheyt. Aengaende het af-gaen, ende sincken, so en dalen sy na beneden noch te haestelijck, noch te tragelijck; ende aengaende den buyck, sy en maecken dien noch weeck, noch hart. Dan sy verwecken de pisse, ende lossen 't water: ende zijn de Mage, de Nieren, de Blase, ende oock de Borste ofte Longeren merckelijck nut en bequaem. Men kanse een jaer ofte twee in d'aerde goedt houden, om in den Winter ende Vasten te fruyten, ofte in Meel en Boter ofte Olye te backen, in stede van Visch: en soo ghegheten, zijn sy nut de swaermoedige menschen, en vermeerderen de lustigheydt en vleeschlijcke begheerte der Mannen en Vrouwen.

De Suycker-Peen ofte Suycker-wortelen, om haren soeten ende lieffelijcken smaeck alsoo ghenoemt, zijn redelijcken warm en vocht van aerdt: sy werden haest ende lichtelijck verdout ende verteert: ende sincken niet tragelijck nae beneden. Sy geven tamelijck veel voedtsels, ende en zijn niet quaedt van sap. Sy hebben oock eenige windachtigheyt in haer, waerom dat sy den lust tot by-slapen verwecken, en werden daerom van de goede Vrouwen de Mans dickwils te eeten gegeven, seggende datse seer gesont zijn.

Men eet dese suycker-wortelkens gesoden ofte anders gaer gemaeckt zijnde: te weten, somtijdts met Azijn, Sout en wat Olye, als men de ander Salaet doet: somtijts fruyt-mense oft roost-mense in Olye, ofte Boter, met Blom van Meel, ofte sonder; en op veel andere manieren.

Loock is seer scherp van smaeck, heel verdroogende ende verwarmende van aerdt, wel tot in den vierden graedt, als Galenus betuygt: voor spijse gebruyckt, verwarmt het heele lichaem sterckelijck, ende doet de grove taeye vochtigheden, die daer in verspreyt zijn, scheyden ende rijsen, ende maeckt die dun en los. Het opent alle verstophtheydt, doet water maken, winden scheyden, ende de kinder-wormen sterven, gelijck ick dickwils versocht hebbe. Dan sonderlinghe als het raeuw gegeten werdt, geeft het gantsch geen voedtsel: maer doet daer quaedt, seer heet en scherp sap ofte bloedt in groeyen. Daerom al de ghene die heet van complexie ofte gestaltenisse des Lichaems zijn, moeten hun voor allen wel wachten van 't Loock veel te gebruycken. Maer alsset gesoden, of in 't water ghekoockt wordt, tot dat het sijn scherpigheydt verliest, dan isset soo krachtig niet, ende en maeckt niet meer

[pagina 100]
[p. 100]

soo quaedt bloedt, als Galenus betuygt, hoewel dat het den lijve dan oock seer luttel voetsel by brengt: nochtans soo voedet meer dan alsse raeu ingenomen werdt. Sommige lauderen het ghebrade vleesch met Loock, het welk een aengename smaeck aen het vleesch geeft, ende het is selve dan soo scherp oft verhittende niet, ende is seer goedt ende ghesondt voor de gene die kout van mage zijn. Ende insonderheydt in tijde van Peste, waerom het Boeren-Theriakel van Galenus ghenoemt wert. 't Is oock goedt, seydt Serapeion, den genen die te Scheep een verre Reyse doen, voor den stanck van de pomp, ende het verdorven en stinckent water, dat sy dickwils drincken moeten, ende de walgingh die de Zee in de Mage maeckt, als oock om haer sterckte te vermeerderen. Daerom plachten die van Athenen alsse een verre Reyse souden doen, veel Loock in voor-raet mede te nemen. Maer voor een yegelijk, hoe het oock bereydt werdt, is het veel ghebruycken schadelijck. Maeckt pijn in 't hooft, beschadight de oogen, ende d'ander sinnen, verweckt dorst, en is onbequaem om sijn dapperen en onverdraeghlijcken stanck. Daerom plagh by de Griecken eertijdts, gelijck Athen. 10 Deipn. getuyght, verboden te zijn, dat niemant in den Tempel van de Moeder der Goden en mocht gaen, die Loock gegeten hadde. De Poët Horatius vervloeckt het oock Epod. 3. met dese verssen:

 
Een die sijn vader heeft gedoodt,
 
Die eete Loock uyt hongers-noodt;
 
Dat acht ick slimmer kost te zijn,
 
Als dulle-kervel, 't slim fenijn.
 
Hoe grof is oock den acker-man,
 
Die 't hardt gewas verdouwen kan!

Een Medicijn van de voorgaende eeuwe, Iacob van Forly. plagh door de reuck van Look niet anders te ontstellen, als of hy een Pestilentialen reuck ingetrocken hadde. Hoe dat het Loock stinckt, soo is 't evenwel, gelijck oock den Ajuyn van de superstitieuse Egyp tenaers voor een Godt gehouden, volgens het schrijven van Plinius 19.6. Waer mede de Poët Iuvenalis spot Sat. 5. seggende dat het wel heyligh volck moet zijn, daer de Goden in de hoven wassen.

 
Men mach Ajuyn noch loock hier breken met de tanden,
 
Want 't is een schellem-stuck door al d' Egypsche landen.
 
Is 't niet een heylig volck, en van een grooten lof,
 
Dat voor sijn Goden eert, gewassen van den hof?

Ajuyn scherp van smaeck, heet en droog van aert, doch wat minder als Loock, maeckt de grove taeye vochtigheden dun, ende doetse scheyden. De Boeren etense raeu, dan geven weynigh, en raeu voedtsel en ontsteken het bloedt. Maer gekoockt zijnde, verliesense haer scherpigheydt, ende geven wat meer en beter voedtsel. Voorts soo zijn de Ajuynen quaedt voor de menschen die heet en haestigh van aerdt zijn, en veel galachtigh bloedt in 't lijf hebben: maer zijn goet en bequaem voor de gene, die veel raeu, dick en grof, taey ende slijmerigh bloedt ofte onsuyverheydt in 't lichaem vergadert hebben: ende zijn oock seer nut de Vrouwen, die haer maent-ston den door koude oorsaken achtergebleven zijn: want sy openen al 't gene dat verstopt is, verwarmen 't gene dat verkout is, ende verweckende maent-ston den door haer besonderen aert.

Paraye is warm van aert, oock droogh-maeckende ende verdeylende, alsoo wel als den Ajuyn: Syverwarmt het lichaem; ende doet oock de grove taeye vochtigheden scheyden, ende maecktse dun, suyvert de Maegh van slijmigheyt, opent, en doet water losen. Maer sy maeckt quaedt ende grof bloet, veroorsaeckt sware onrusten en vervaerlijcke droomen; verdonckert het gesicht, en is de oogen schadelijck. Sy is beter gesoden, als raeu gegeten, alsoo sy door haer scherpig-heydt en wintachtigheydt wat verliest.

Bies-Loock is van natueren de Pareye seer gelijck: te weten, verwarmende, verdroogende, dun makende, openende, ende de pisse verweckende. Werdt gelijk de Pareye in spijse ende Moes ghebruyckt, ende vermach in 's menschen lichaem al 't selve dat de Pareye doet; behalven dat den reuck wat teghenstaende is. Daerom raedt de Poët Martialis een die Bies-loock gegeten heeft, met een toe mondt te kussen:

 
Al die oyt hiesloock willen eten,
 
Behoeven dese les te weten,
 
Dat haer geen kus en dient genoten,
 
't En zy haer mondt sy toegesloten.

Thadeus van Florencen, een treffelijke Medicijn in sijnen tijdt, schrijft door ervarentheyt bevonden te hebben, dat Biesloock in 't eerste van de maeltijt raeu met zout gegeten, de maeg ontlast van koude, taeye, en slijmerige vochtigheden. Dient even wel selden gebruykt.

In 't voorgaende Capittel is van de Beete-bladeren gehandelt, hier dient oock wat geseydt van de wortel. Men gebruyckt meest in spijse de Roode Beet-Wortel, te weten, eerst gesoden, ende onder de heete asschen, ofte in den oven ghebraden, ende daer nae in dunne schijfkens gesneden, ende met Azijn, Olye, Zout ende Peper of Gember gegeten. Men siedse oock wel eerst, ende daer na snijtmense in stucken, ende men leydtse te weycken met zout in stercken Azijn, om daer nae met het gebraedt te eten, om den appe-tijdt te verwecken, dan voedt weynigh. Sy wert gehouden voor een goedt Salaet voor de gene die graveelachtig zijn; want sy doet het water dapper losen.

Cicorey-wortelen werden mede gesoden tot Salaet bereydt, en de bitterheydt der selviger met Corinthen gematight. Sy verkoelen, en openen, insonderheydt de Lever.

De Aerdt-buylen ofte Tubera terrae zijn by-na van de eygen natuere als de Campernoelien. Want sy zijn beyde kout, sonder smaeck, geven een waterachtigh grof voedtsel. En dat zy gekoockt zijnde, de tonghe aengenaem zijn, dat komt meer door de sauçe, als door haer selven. De Aerdt-buylen werden boven de Campernoelien wel gehouden, om dat bekent is, datter niet weynigh van de Campernoelien gestorven zijn, maer niemandt van de Aerdt-buylen: nochtans makense beyde grof ende swaermoedig bloet, ende diese te veel besigen, vallen in Popelsie, Geraecktheyt, Colijck, Aemborstigheyt, Gicht ende Droppel-pis. Ja het veel ghebruyck van de beste Campernoelien, diemen voor onschadelijck houdt, heeft meenigh mensch om hals geholpen, ick laet nu staen de ghene die van aerdt ende natuere vergiftigh zijn. Daerom en behoorense ofte gantsch niet gegeten te werden, ofte heel weynig, ende wel gekoockt ende toeghemaeckt, daer goede

[pagina 101]
[p. 101]

Wijn op drinckende: Want daer en zijn geen jaren van 's menschelijck leven, geen ghestaltenisse des Lichaems, in 't welcke niet moer schade, als voordeel uyt het gebruyck van de Aert-buylen en Campernoelien voort en komt. Het welck oock uyt den oorspronck lichtelijck te verstaen is. Want sy groeyen haeftelijck en in een nacht uyt een grove aerdachtige ende dampige materie, soo datse noch van de inwendige warmte, noch van de Lucht gerijpt en werden. Daer beneffens, konnen sy lichtelijck uyt eenige verrottinge daer ontrent zijnde, als oock van Slangen, Padden, ende diergelijcke vergiftige beesten, eenigh vergif deelachtig werden. Waer uyt dat blijckt, datse naeuwelijcx sonder eenig perijckel, ende buyten suspitie van vergif konnen gegeten werden, ende dat men noyt genoegh toe en kan sien, of men kan beschadight werden. Soo dat seer te verwonderen is, datter hedens-daegs noch soo veel afghehouden werdt, ende eertijdts oock soo veel by de Romeynen afgehouden is, gelijck men uyt de verssen van de Latijnsche Poëten sien kan, ende wijdtloopigh uyt Plinius, ende uyt andere Autheuren aengewesen werdt by de gene die op Suetonius geschreven hebben, in het leven van den Keyser Claudius, die met Campernoelien, die hy seer garen at, vergeven is.

Aerdt-noten zijn matelijck warm, maer wat meer verdroogende, daer een niet kleyne t' samen treckinge bygevoegt is, en maken daerom den buyckhart. Gesoden ofte gebraden, ende voor spijse ingenomen, zijn harder om te verteeren dan de Knollen ofte de Pastinaken en andere Peen, dan sy geven wel so veel voetsels als de selve, ende sy en veroorsaken soo veel winden en opblasinge niet in den buyck.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken