Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Van Suycker ende Kruydt.
Het IX. Capittel.

 
AL wat men Hollant noemt en sijn maer weynig steden,
 
En Hollants vrienden selfs en zijn maer weynig leden,
 
En al van kleyn begrijp: maer des al niet-te-min
 
Daer schuylen over-al verscheyde wonders in.
 
Soo wie maer eens betreet den ringh van onse Kusten:
 
Die vindt een schoon Prieel vol alderhande lusten:
 
Al wat den Hemelsent, of uytter aerden groeyt
 
Dat komt ons met de Zee ter Haven in-gevloeyt.
 
Godt is ghelijck een Son die duysent gulde stralen
 
Laet op ons kleynen Tuyn geduerigh neder dalen;
 
Wat oyt aen boomen hingh, of op den velde stont,
 
Dat komt hier aen het volck gevallen in den mont.
 
Wat lijdt het heet Brasil op heden felle slaghen,
 
Om aen dit verre Landt sijn vruchten op te draghen!
 
Hier is gheen Suycker riedt dat in de dalen wast,
 
En noch wordt hier de jeught met Suycker overlast.
 
Het Indisch rijck gewas van Peper, Foely, Noten,
 
Wordt hier, gelijck het graen, op solders uyt-ghegoten:
 
Men pluckt hier geen kaneel, geen ander edel kruyt,
 
Wy deelen 't evenwel met gantsche Schepen uyt.
[pagina 111]
[p. 111]
 


illustratie

 
Bedenckt dit, Hollants volck, bedenckt den hoogen zegen
 
Die u door Godes hant soo wonder is verkregen:
 
In alle rijck gewas zijn uwe Velden schrael,
 
Ghy noch die niet en hebt, die hebbet altemael.
 
Wil yemant nu de kracht van heete kruyden weten,
 
En hoe veel in de spijs is nut te zijn gegeten,
 
En waer toe Gember dient, en waer de Safferaen,
 
Die leert uyt desen Boeck den rechten gront verstaen.

HEt Aert-gewas sullen wy met Suycker ende Kruyt besluyten: het welck oock dickwils by het selfde in spijse ghedaen werdt.

Het Suycker is een traen die uyt een uyt-landts Riet loopt. Verro by Isidorum 17. Origin.

 
By d'Indianen wast een Riet
 
Daer uyt Syroop en Suycker vliet,
 
Een vocht dat Seem en Honig-raedt
 
In soeten geur te boven gaet.

Desen traen oft sap gheven de riedt pijpen uyt, door haer overvloedighe vochtigheydt ter zijden de knoopen ofte kleyne sweet-gaetjens van de halmen ofte Riet-pijpen, sonder die te quetsen ofte te snijden, en daer komt hy te stollen oft dick te worden door de hitte der Sonnen: en dit is seer goet Suycker, en sulcks als de Oude alleen schijnen ghekent te hebben. Siet Matthiolum, in sijn uytlegging hen op Dioscor. 2. 35. Want 't gene dat wy hedensdaeghs meest hebben, wordt uyt de selve Riet-pijnen met gheweldt gehaelt: want men pluckt dese halmen op bequamen tijdt, men doutse in de Persse, en 't sap dat daer uytvloeyt, werdt vergadert, en door de kracht des vyers werdt daer van Syroop, Grof-Suycker, ende daer nae verscheyde soorten van Fijn en Wit-Suycker, ghemaeckt. En dit is de eenighe wijse om Suycker te krijgen, te weten de halmen oft steelen van dit Riet, als vooren gheperst zijnde, ofte in kleyne stucxkens ghesneden, en op 't vuur soo langh ghesoden, tot dat alle de vochtigheydt door het vuur verdrooght zijnde, een droogh sap (dat is dit Suycker) nae hem laet in den bodem van de Pot ofte Ketel.

Aengaende den aerdt en krachten van 't Suycker, het is warm en vochtigh in den eersten graet, afvagende, ontdoende, en teerende, als Honigh, maer en maeckt soo veel dorst niet, ende en bijt ofte en schrapt de Maghe niet als den Honigh, ende en is oock soo heet niet, als de selve: 't en zy dat het door het suyveren ofte sijn maken, eenighe scherpigheydt van de Kalck behouden heeft. Want als het grof bruyn Suycker door de scherpe Looghe van Kalck ghemaeckt, ghesuyvert wordt, ende de vuyle en swarte Syroop, daer uyt-ghedreven is, soo krijght het eenen vreemden scherpen smaeck, waer af het bloedt verbrandt werdt, ende het hooft beswaert: welcken quaden smaeck oock somtijdts is in het best Wit Indiaens Suycker, dat te Venetien, Genua, en Marsilien gebrocht wordt, hoewel dat het van wittigheydt de Canarie Suycker beschaemt. Soo dat het on gesuyvert ofte Grof-Suycker somtijdts beter is, dan 't ghene dat de scherpigheydt van de Looge, in het suyveren behouden heeft. Daerom sal men eer het bruynachtigh en tamelijcken wit verkiesen. Want dat is uytter-maten goedt in spijse en dranck, en om dat het soo heet niet en is als des Honigh, soo werdt

[pagina 112]
[p. 112]

het bequaemelijck ghedaen, soo by heete als koude Spijse: alsoo het noch de hitte, noch de kouwigheydt van de selve en vermeerdert, maer eerder beyd matight. Het en is evenwel elck niet even nut. Wart in heete lichamen verandert het mede haest in galle. Het grof of Poer-Suycker is meer afvagende als het Brood-Suycker, en oock scherper, 't en ware gelijck geseydt is, in de selve eenige scherpigheydt van de Looge gebleven was. Het houdt den buyck weeck, en is de borst seer toegedaen en nut, als oock de blase en nieren. Hoe het meer gekoockt en ghesuyvert wert, hoe het meer van sijn warmte, en afvagende kracht verliest.

By de Suycker dient het Kruydt, met welcken naem alle Specerijen, verstaen werden, als Caneel, Nagelen, Noten Muscaten, Foelie, Peper, Gember, Safferaen.

De Caneel wast met geheele bosschen in 't Eylandt Zeilon, alwaer oock de beste van daen komt. Den boom heeft twee basten, maer de Caneel dat is den tweeden bast, wert af-gesneden in vierkante stucken, en alsoo te droogen geleydt, ende rolt dan in malkanderen, gelijck wy hem hier krijgen. Den boom daer den bast af gedaen is laetmen soo staen, en heeft onder drie jaren wederom andere basten, als te voren. De Caneel is heet in den derden graet, droogh in den tweede. De beste is, die wel ruyckt, by-na als Rosen van smaeck, eerst wat sootachtigh, daerna op de tonge bijtende. Heeft een verwarmende, openende, en dun maken de kracht, doch met eenige t'samen treckinge: waer door hy de maegh ende al 't ingewant versterckt, ende de Spijse doet verteeren.

De Nagelen wassen alleen in de Molucksche Eylanden, aen boomen gelijck de Laurier boomen, die veel tacxkens ende overvloedigh veel bloemen hebben, welcke veranderen in dese vruchtjens, die wy na de gelijckenis, diese met de Nagelen ofte Spijckers hebben, Nagelen noemen. Sy sijn van gematigheydt heet en droogh, niet verre van den derden graet, ende bebben een versterckende, openende, doorsnijdende, en doordringhende kracht, dun-makende met eenighe t'samen-treckinge: daer door stercken sy de herssenen, ende het gantsche ingewant. By de Spijse gedaen, beteren sy de gebreken van de Maegh, Lever, Hert, en Hooft, uyt kouwigheydt veroorsaeckt sijnde: verheughen 't hert, en doen de Spijse verteeren. Sy sijn best gebruyckt in den Winter, van oude en koude menschen, die met slijm overladen;, en met sinckinghen gequelt sijn. Oock salmense best by de koude vochtighe Spijse doen. Dan de heete galachtighe menschen sijnse quaet: nochtans in tijde van pest sijnse goedt geknaeut, om ons tegen de quade Lucht te behoeden. By de Spijse en mach mense niet met al te groote menigte doen, midts datse de selve wel eenen goeden reuck doen hebben, maer eenen bitteren smaeck geven, en den buyck al te hardt maken.

De Noten-Muscaten ende Foelye niet verre van de Molucsche Eylanden, in Banda, oock in de Eylanden van Iavus en Suda aen boomen, onse Perebomen niet ongelijck. Sy sijn met driederley basten bedeckt, den buytenste is gelijck den bolster van onse Ocker noten, als dese rijp wert, so spout sy haer open, en dan sietmen een dunne schorse ofte bast gelijck een netken, ende is de Foelye, 't welck om de vrucht gaet, te weten, de Note. Dese Noten sijn warm ende droog, in 't laetsten van den tweeden graet, ende wat stoppende ende t'samen-treckende van gelijcken aerdt is de Foelye oock. Dese Noten verstereken en verwarmen de koude Maegh, ende maken dat deselve de kost beterkan verteeren. Doen kortelijck meest al't selve, dat van de Nagelen gheseydt is. Dan de Foelye is in haer werckinghe noch veel fijnder, ende meer doordringende.

De Peper is vierderley, te weten, swarte, witte, lange, ende Canarijn. De swarte is de gemeenste, en die wy in de Keucken gebruycken. Wast meest in de Kust en op 't Lant van Malabar, de bladeren van den boom zijn de Orangie-bladeren gelijck, de vrucht wast in trosjens ghelijck de Aelbesien. De Peper is heet ende droog in den derden graet, ofte in 't beginsel van den vierden. Dient daerom best de oude koude Luyden, insonderheydt in koude landen, en in koude tijden des jaers: en wert alderbequaemst gedaen in koude en vochtige Spijsen, doch niet heel kleyn gestooten, maer alleen wat geknust sijnde: en dan is sy bequaem om een koude ende vochtige maeg te verwarmen, en te verstercken, en alle slijmachtigheydt op te droogen. Dan de Peper en dient niet te veel ofte te dickwils ghebruykt, ende insonderheyt kleyn gestooten, want dan verhit hy lichtelijker de Lever. Voor heete menschen, ende in heet weder is hy schadelijck.

De Gengber wast meest door geheel Indien, dan de beste komt mede uyt Malabar. Sy wast gelijck waterlies, ende de wortel, welcken onsen Gengber is, gelijckt mede den wortel van water-lies. De Gengber is heet ende verdroogende in den derden graet, en doet al dat Peper vermagh, doch wat tragelijcker, midts datse grover van stoffe is dan Peper, en altijdt eenige onverwinnelijcke vochtigheydt behoudt, door de welke sy soo lichtelijck vemeluwet, en van de wormen gesteken: dan de warmte blijft haer vastelijck by: maer de grove oft raeuwe vochtigheyt is als de gene die men in de lange Peper vint. In voegen dat de warmte, die van Gengber komt, lanksamer beginnende, oock langer duert, daerom is Gengber bequaem om de koude lidtmaten te verwarmen, en niet om het lichaem haest ende heel warm te maken, gelijck witte en swarte Peper doen. Sy verwarmt en versterckt een koude Maeg, doet wel verteeren, ende appetijt krijgen. Is nut om by koude, ende vochtige spijse gedaen te werden.

De Safferaen is was t' samen-treckende van krachten, maer de verwarmende kracht, gaet daer in alle de ander te boven: soo dat sijn gantsche wesen en eygenschap sulcx is, dat hy in den tweeden graet verwarmt, en in den eersten verdroogt: en daerom heeft hy eenighe kracht om te verdouwen, en te verteeren, daer toe helpende de matelijcke t'samentreckinge, die daer in bevonden wert, gelijck Galenus betuyght. Hy wert in alle Landen veel gebruyckt by alderhande spijse (insonderheydt die swaer van aert sijn, en dick bloet maken) niet alleen om sijnen goeden reuck en smaeck: maer oock om dat hy het herte verquickt, ende de swaerte van de spijse vermindert, ende boven dien alle gerechten in 't aensien lieffelijck maeckt.

Epicurus apud Senecam Epist. ex. AElianum, Stob. Laërt. & alios.

Habeamus aquam, habeamus polentam, Iovi ipsi de foelicitate controversiam faciamus.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken