Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Van den dranck: sijn mate ende tijdt.
Het XIV. Capittel.

 
VAn eeten al genoeg: laet ons te drincken brengen,
 
Wilt nat met droge spijs (maer na den regel) mengen;
 
De maegh bemint de maet, het is een edel vat,
 
Het mortel datje maeckt en dient niet al te nat,
 
Het mortel datje maeckt dat moet de meuren bouwen
 
Die 't lichaem en de ziel met krachten moeten houwen,
 
Die vrienden sijn gevoeght door so een swacken bant;
 
Ghy, doet dan even hier u saken met verstant.
 
Wanneermen spijse nut dan isser best te drincken,
 
Soo kan het droogh en nat te samen neder-sincken,
 
Maer als ghy sijt vermoeyt of, uytermaten heet:
 
Soo drinckt geen killig vocht terwijl het lichaem sweet,
 
En als ghy naer het mael tot slapen wort genegen,
 
Soo laet u tot den dranck niet op een nieu bewegen:
 
Ock maeckt u niet gewent te drincken in der nacht,
 
Want hierom wert de maegh als uyt de zô gebracht.
 
Maet wacht tot aller tijdt de Leden vol te suypen,
 
Dat maeckt een grilligh breyn en baert onguere stuypen:
 
Hy quest sijn beste deel al wie onmatigh giet:
 
Gy daerom, Hollants volck, verdrenckt u ziele niet.

DAtter sommige Dieren sijn, die gantsch niet drincken, is over lange bewesen van Aristoteles in sijn Boecken van de Historie en Deelen der Dieren. De selfde soudemen vergeefs met den dranck quellen, als strijdende tegen haer natuere. Maer sulcks heeft selden plaets in de menschen. De Raets-Heer Est Pasquier verhaelt in 't 13. Boeck van sijn Françoische brieven aen M. Servin, dat de Marquis de Pisany sijn leven noch water, noch wijn, noch yet anders en dronck. En meer diergelijke exempelen sijn te lesen by Plin. 7. Nat. 18. Cael. Rhod. 13. Ant. lect. 14. Montaigne 3. des Essais. 13. Maer al is't datter somtijts eenige menschen gevonden werden die ofte nimmermeer, ofte in vele jaren (gelijck oock van het eeten getuyght werdt by Quercet. 2. Diaet. 4. Schenck 3. Observ. 39.) gantsch niet en drincken, so en is even wel sulcks daerom niet gesont: dewijl den drank soo wel als de spijse tot onderhout des levens van nooden is, streckende niet alleen om den gijl van de spijse te verdunnen, en beter te verspreyen, maer oock om selve besondere deelen te voeden. Ia den dorst is soo qualijck te lijden, dat wy in de Historien lesen, dat daer door niet ander als door hongers-noot, sterkten, en steden overgegeven zijn. Lysimachus, als hy onder de Scythen (gelijck Plutarchus verhaelt) groot gebrek van

[pagina 192]
[p. 192]

dranck lijdende, hem en sijn geheel Leger in handen der vyanden overgaf, ende doen eens kout water dronck, O Goden! seyde hy, om wat een korte vreugt heb ick een groot geluck verloren. Maer het is nu soo verre met ons gekomen, op dat wy niet alleen sonder noodt en drincken, maer oock eenige dinghen daer toe alleen eten, om op den dranck te komen. Daer van seyden de Scytische Ambassadeurs, hoe de Parthers meerder droncken, hoe datse meer dorst kregen. En haren Koningh Antheas schreesaen den ‘Koning Philips van Macedonien, Gy gebiet de Macedoniers, die geleert hebben oorlog voeren: maer mijn gebiedt sterckt over de Scythen, die teghen honger en dorst konnen strijden’. Het is voorwaer te verwonderen, dat onder alle Dieren, de Mensche alleen, daer by nochtans met reden ende verstant begaeft is, sonder dorst kan drincken. Daer van is een Spreeckwoort in Vranckrijck. Dat men een Ezel als hy geen dorst en heeft, tot geen drincken sal konnen krijgen. Het welck oock in der daet alsoo bevonden werdt. Set hem voor het water, en slaet hem so ghy wilt; hy en sal sonder dorst geensins drincken. De dronckerts souden hier op misschien seggen (gelijck wy by na van Iulia in een ander materie verhaelt hebben) dat hier uyt blijckt, dat het rechte Ezels zijn.

Het voornaemste gebruyck van den dranck is, ghelijck wy geseydt hebben de vochtigheyt, die vervlogen is, te herstellen. In simpele vochtigheydt vint het bloet en andere humeuren alleen haer voedzel, maer niet het vleesch, been, of zenuwen. Want indien men suyver water met een helm wil overhalen, men sal onder in de gront niet vinden. Daerom en voed het water niet anders als de geesten, daeuachtige humeuren, en de wey van 't bloedt. Maer de Wijn ofte dick Bier niet alleen deselfde, maer oock het dicke deel van 't bloet, als mede het vleesch, beenen ende zenuwen. Het welk de oorsaeck is, dat de ghene die veel Wijn ofte dick Bier drincken, weynig eten, ende dat de water-drinckers hongerigh zijn. Soo dat het water drincken bequaem is voor de ghene, die verscheyde harde en welrieckende spijse ghebruycken, en in heete Landen woonen. Maer de wijn voor de ghene, welckers spijse simpel is, van weynig substantie en sonder reuck, ende welckers Landt, ende complexie, kout van aerdt is. Daer-en-boven is de Wijn nutter voor den genen, die haer maegh ende ingewant wat swack en teer is: en het water voor den genen, die de maegh vast en sterck is, gelijckmen siet aen de hoenderen en vogelen, datse oock steenkens verdouwen, door de groote hitte en sterckte van de Maegh, en door datter niet licht uyt en kan schieten.

De wijn is als een genees-middel gegeven voor den swacken: en om datter weynigh zijn, die niet eenighe swackheyt en hebben, soo is hy een dranck geworden van alle menschen. Hy versterckt de krachten, vervochtight het lichaem, onderhoudt de geesten, helpt tot het verteeren en verdeelen van de spijse, doet het water lozen, verwermt de ghematigheydt van ons lichaem, verweckt den slaep, is een remedie teghen de kou wigheydt en drooghte van den Ouderdom, verquickt het ghemoet, en maeckt vrolijck. Is daerom seer goet voor de gene, die ofte van natuere, ofte door ongeluck melancholijck en swaermoedig zijn, gelijck Salomon, en de Plato getuygen. By den Poët Homerus (die van alle tijden voor de fonteyne van alle geleertheydt gehouden wert) drinckt Helena en Telemachus den wijn om de droefheydt te vergeten: Ulysses, om de moeyigheyt, die hy, schip-breuck gheleden hebbende, ghekregen had, te verdrijven. Timotheus drinckt hem, door raet van den Apostel, om sijne swacke maegh te verstercken.

De deughden van den wijn sijn seer aerdigh beschreven by d'Heere van Bartas, wiens verssen uyt Françoy, aldus overgeset zijn:

 
De wijngaert die geen boom en schijnt te mogen wesen,
 
Maer om sijn edel vocht ten hoogsten is gepresen,
 
De wijngaert die den Olm als sijn vriendin omvanght
 
En even als verlieft aen hare tacken hanght.
 
Die planten geeft vermaeck, en door haer soete vruchten Geneestse menig hart dat eertijts plag te suchten,
 
Geeft eet-sucht aen de maeg, en baert gesuyvert bloet,
 
En is soo voor de blaes als voor de lever goet,
 
Verweckt bequame verw, en maeckt de geesten wacker,
 
En is gelijck een dan ontrent een dorren acker,
 
Verquickt het deusig breyn, en maeckt de leden werm,
 
En maeckt een sachten buyck, en maekt een open derm,
 
En maeckt de leden fris, al schijnt de ziel geweken,
 
En leert een stommen mont bequaeme reden spreken:
 
In 't kort, het edel nat dat van den wijngaert koomt
 
Maeckt dat een 's menschen hert gheen noot of doot en schroomt.

Maer om den wijn sijn deugden te behonden, moet sonderling gelet werden op de maet, en tijdt van drinken. Want ghelijck hy matelijck gebruyckt zijnde, alle de verhaelde deughden over hem heeft: soo is in teghendeel sijn onmatigh ghebruyck, en het droncke drincken een pest voor des menschen ghesontheydt. Dewijl door het zelve de natuerlijcke wermte overstelpt wert, veel quade en raeuwe humeuren vergaderen, de sinnen ontstellen, en de mensche byna dulen rasent werdt. Gelijck sulcx de Poët Lucretius seer wel beschreven heeft in sijn 3 Boeck:

 
Wanneer een grage mont te gulsigh heeft gedroncken,
 
En dat alsoo de mensch ten lesten is beschoncken,
 
Soo wort het lichaem swaer, de beenen wonder swack,
 
Oock rijster onverstant, en ander ongemack.
 
De mont is sonder slot, het oog begint te swieren.
 
Men schreeuwer over-hoop gelijck als wilde dieren,
 
En sooder yemant soeckt de gronden van het quaet,
 
Het komt ons van den wijn gedroncken sonder maet.

Daerom is 't een schadelijcke leere, eerstelijck vande Arabische Medicijns Rhazes en Avicenna gekomen. En oock by Doctor Sylvius van Parijs gheprezen, gelijck Montaigne getuygt van hem verstaen te hebben 2. de Essais 2. eens of tweemael 's maents (Campanella stelt eens 's jaers) droncken ende ghelijck de dronckaerts spreken, den buyck uyt de kreucken te drincken, als of de maeg daer door wackerder soude werden: soo dat dit gevoelen wel te recht wederleyt wert van Sylvatic Contr. 14. Beter was de vermaninge, die de wijse Androcides dede, (Plin. 14. Nat. 11.5.) om des Konings Alexander dron-

[pagina 193]
[p. 193]

kenschap in te toomen, Gedenkt Heer Koning, seyde sy, als ghy mijn sult drincken, dat ghy het bloet der aerden drinckt. En men leest van den Philosooph Anacharsis (by Plin. 15. Nat 22. Senec. Epist. 83. &. 94. Stob. Serm. 18.) dat hy 't eerste glas rekende voor de gesontheyt, het tweede voor de lust, het derde tot de smaeck, ende de vordere tot dulligheyt.

Maer hier en dient niet alleen op de maet, maer ook op de tijdt gelet te werden. De bequaemste tijdt om te drincken is over maeltijdt, ende tusschen het eten. Want dan helpt den Drank tot het verteeren ende verspreyen van de spijse. Soo dat het een quade manier is van de Touonpinambaoutlts, dewelke, gelijck beschreven werdt by Lery in sijn Fransche Hist. van Amerika chap. 9. als sy sitten en drincken noyt te eten, en over maeltijt sijnde nimmermeer en drincken, even ghelijck de paerde.

Nuchteren in een ledige maegh, (Hipp. 3. de vict. acut. Gal .ad 2. Aph. 21.) ofte oock na de maeltijt drincken, en is soo goet niet. Want als den dranck in een ledige maegh komt, so beschadight hy de herssenen ende zenuwen: na de maeltijt gedroncken verstoort hy het teren van de maegh (niet anders gelijck een pot diemen van de zô brenght, als men, terwijl hy staet en siet, daer eenige vochtigheyt in komt te gieten) waer door veel rauwe humeuren veroorsaeckt werden. Somtijts is het even wel dienstig, om het voedsel door 't lichaem te verspreyen, na den eten te drincken: maer alleen den geenen, die de spijse niet lichtelijck na beneden en gaet. Nochtans en dientmen dan oock niet te drinken voor al-eer de spijse wel en volkomentlijck verteert is. Want anders werdt de teeringe niet alleen belet, maer de kost noch raeu zijnde uyt de maeg na de lever ghedreven. Het is oock beeter den dranck, diemen over maeltijdt drinckt, te verdeelen, als sevens eenen grooten teugh te drincken. Want soo kan hy hem bequamer onder de spijse vermengen, en den dorst beter verslaen. Maer met een reys een groot glas gedroncken, maeckt schommeling in de maeg, het welck 't inhouden en verteeren van de spijse schadelijck is.

Men moet hem oock onthouden van drincken, als men staet om te gaen slapen, ofte te bedde is. Want den dorst, diemen dan mocht hebben, sal met den slaep wel overgaen, gelijk Hippocrates wel leert 5. Aph dewelke het gene, dat den dorst verweckt, doet verteeren, en insonderheyt als men heet gewerckt is, of besweet gegaen heeft, soo is het kout drincken heel schadelijck, (Celsus 1. 3. Diosc. 6. 33.) ja somtijts doodelijk. Also schrijft Buonfiglio in 't derde boeck van het tweede deel van sijn Italiaensche Historie van Siçilien, dat den Dolphijn van Vranckrijck, de soon van Françoys de eerste Koning van Vranckrijk, gestorven is, om dat hy heel heet gespeelt zijnde, kout gedroncken had, waer door sijn bloetsubijtelijk stremde. Het selfde is in onsen tijt mede geseyt van den Prince van Walles, de soon van Iacob de eerste Koningh van Engelant, en is oock soo aengeteyckent in het tweede stuck van de Fransche Mercure.

Maer 't geene gemeenlijck geseyt wert van de gene, die 's avonts beschoncken geweest zijn, en 's morgens over 't hooft klagen, het hair van den hont ('twelk geleyt wert op den beet, die den hont yemant gegeven heeft) te gebruycken, dat is, de onlust van de wijn met wijn wederom te doen vergaen: heeft alleen plaets in soodanige, die door swackheyt van de maegh uyt kou, de wijn 'savonts te voren gedroncken, niet wel verteert en hebben, waer van rauwe dampen na 't hooft gesonden werden. Soodanige gebiet Hippocrates selve op 't laetste van 2. Epid. een roomerken sterke wijn te drinken, om het koken van 't voedsel te helpen, de raeuwigheydt te verbeteren, en de rauwe dampen van 't hooft te doen vervliegen. Aen deselve schaet oock het vasten, dewijl het de menighte en scherpigheyt van de opwellende dampen vermeerdert, dewelcke de ingenomen spijse tegenhout ende versacht. Soo mede als yemandt die door te veel ofte quaet voedsel genomen te hebben, raeuwigheyt in de maegh voelt, wederom een weynigh spijse nut, van beter substantie, sulcx sal de raeuwigheydt wech-nemen. Want de natuere neemt het kooken en verteeren door het aenkomen van nieu voedsel van nieus byder handt, en volbrengt daer door het gene sy te voren niet en had konnen uytvoeren. Dan rauwigheyt op rauwigheyt geleyt, overvalt de kracht van de maegh: maer dat weynigh en goet genomen wert, brenght de natuere wederom tot teeringh, en verbetert de rauwigheydt. In dese dan, is 't goet, datse 's anderendaeghs een wijn-zopken, of een glas alssen-wijn nemen, ofte op een biscuytjen een roomer andre wijn drincken. Dan voor de gene die soodanige rauwigheyt in de maegh niet en voelen, is 't veel beter datse haer netten van selfs laten droogen.

Wat den tijt des jaers belanght, dewijl in de winter door de uytwendighe kou de inwendighe wermte en dampen ingehouden werden, ende daer door het ingewant wermer, stercker en vochtiger is, soo is dan wel veel spijse, maer weynigh dranck van nooden. In tegendeel des Somers, wanneer 't ingewant slapper en koelder is om de natuerlijcke wermte en de dampen door de uyterlijke hitte uytgetrocken werden, so moet dan weynigh en van luchte spijse gegeten, maer vry meerder gedroncken werden. Maer ten behoeft juyst niet altijt van 't kleynste bier te wesen, of ook, gelijckmen siet dat de luyden dan soecken gheheel koelen dranck, alsoo de weynige wermte van de maegh daer door lichtelijck uytgheblust wert. Derhalven machmen selfs in de honts-daghen, wel Spaenschen ofte andere sterke wijn drincken: het welck met Hesiodus en Plinius de ervarentheydt selve oock voor goet keurt. In de tijden die tusschen beyde komen, moetmen hem oock hier in tusschen beyden reguleeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken