Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige

Hoe verre de verhaelde middelen der Gesontheyt by een yelijck moeten waer genomen worden.
Het XXII. Capittel.

 
HEt aenvangen werck, uyt enckel gunst beschreven,
 
Dat aen het Vaderlandt uyt liefde wert gegeven,
 
't En goede van het volck, dat krijgt hier sijn besluyt,
 
En komt van nieus geçiert gelijck een jonge bruyt.
 
Het brenght u schatten met en alderley juweelen,
 
En wil, alwaer het koomt de vrienden mede deelen;
 
Ghy, Leser wieje zijt, ontfangt het edel pant,
 
En bietet over-al u trouwerechter-hant.
 
Al sijn de regels veel, en wilt u niet ontsetten,
 
't En zijn niet al-te-mael gelijck als strenge wetten,
 
Al wie een kunst beschrijft die geeft de volle maet;
 
Maer oordeel met bescheyt dat brengtse tot de daet.

ALs ick meende hier op te houden, ende tot het eynde gekomen te wesen, soo kreeg ofte nam ick stoffe, om dit Capittel noch tot besluyt te stellen, door het schrijven van den vermaerden Heer Casper Barlaeus, die sijn on-uytsprekelijcke geleertheydt gewoon is te vermengen, en gelijck als te larderen, met een seer aerdighe geestigheydt. Op dit fatsoen schrijft hy my onlanghs, als hy dit werck gesien hadde, indien alle de werelt preçijs na een regel most leven, dat het gedaen soude wesen met het menschelijcke geslacht, het welk al te geerne tot yet ongewoonts verandert: Dat hy veel houdt van een goede manier van leven: maer soodanigen, tusschen dewelcke somtijts wat ongelijkheydt valt: dat soo harde en stercke wet in eeten, drincken, oeffenen, rusten, &c. een rechte tyrannije is, en een pijnbank van een goet verstant. Laetse eten en drincken, seydt hy, op de maet, die 't niet en lust te lacchen: laetse op een gesetten tijdt rusten, dien het arbeydt is, haer te verroeren: laetse letten op de verandering van de Lucht, ende trappen van de warmte, die Leeuwerken begeeren te wezen: laetse op haer tijdt slapen, die 's nachts noyt te schrijven en hebben. Ten laetsten besluyt hy, dat, gelijck een goet Orateur, de konste van wel-sprekentheydt bedeckt, alsoo oock de maniere om gesont te leven, best overleydt werdt by de ghene, die de wetten der Medicijns soo heel naeuw niet en onderhouden. Dese woorden van soo treffelijcke personagie, en hebbe ick niet wel konnen over het hooft sien, sonder deselvige wat nauwer te overwegen. Men hoort vele Luyden in den mont hebben, dat die meest op haer gesontheydt leven, dickwils eerst sterven, en datmen meer oude dronckaerts vint, als oude Doctoren. Wat het laetste belanght, dient voor antwoort, datter mede vry meer dronckaerts gevonden werden, als Doctoren. Behalven dat oock de Doctoren niet altijdt en leven na de gesontheyt: ja in 't gene sy een ander belasten, haer selven dickwils te buyten gaen. Een soodanigh Doctor, als hem sulcks van een ander toegeschoten werde, en gaf niet ongerijmt tot antwoordt. Dat hy een ander rade, 't gene de Konste der Medicijne behaeghde, maer dat hy selve dede, 't ghene den Medicijn behaeghde. Het is oock on waerachtigh, dat, die op haer gesontheyt leven, rasser sterven. Want indien de gene, die swack van natueren, ofte eenigh quael onderworpen sijn, (hoedanige gemeenlijck wat meer op haer ghesontheydt letten) onordentlijck quamen te leven; men soude wel haest sien, hoe weynigh haer leven soude dueren, daermen nu in teghen-deel bevint, dat soodanige met een goede manier van leven, oock buyten hoop van alle menschen, by-na tegen de natuere het selve verlengen, ende andere, die wat beter gestelt zijn, tot den hoogsten ouderdom geraken. De beroemde Medicijn en History-schrijver Paulus Iovius, verhaelt in 't leven van onsen Paus Hadrianus VI. van Utrecht, dat hy soo naeu de uure van sijn maeltijdt waernam, dat, al was hy doende met de alder-ghewichtighste saken, deselvige terstont liet staen, soo dra den Hoofmeester hem aenseyde, dat de Tafel bereydt was. Hy leefde over de vier-en-sestig jaer (gelijk Panvinio in sijn leven getuygt) noch kloeck en gaeu, seydt Iovius. Ende soude lichtelijck veel langer geleeft hebben, by aldien het hem niet verkort en ware gheweest. De History-schrijvers en maken daer geen gewach van, dan my is te Romen selve de plaetse ghetoont, daer hem de vijg, na de welcke hy geen andere meer en at, gegeven soude sijn. Maer by Iovius wert de oorsaeck van sijn sieckte qualijck gheleydt op het bier drincken. Hoe aengenaem sijn doodt de Romeynen was, bleeck wel, alsse by nacht het huys van sijnen Doctor, Antrocino, met groene Meyen bestaken, en daer by stelden desen tijtel, Liberatori patriae, S.P.Q.R. dat is, den Raedt en 't volck van Roomen heeft dit gestelt ter eeren van den Verlosser des Vaderlandts. Wy sullen wat nader komen met een ander exempel. Een deftig Venetiaens Edel man Lodowijck Cornaro, als hy noch jongh zijnde, seer sieckelijck gingh, werden by de Doctoren gheoordeelt, haest te moeten sterven, by aldien hy gheen naeuwe en scherpe maniere van leven en hiel.

[pagina 208]
[p. 208]

Welcke vermaninghe hy wel ter herten nemende, pasten op alles, 't welck sijn ghesontheyt aengingh, soo naeuv, dat hy selfs alle sijn Spijse ende dranck 's middaeghs ende 's avondts dede wegen, en die maet in 't minste nimmer meer te buyten en gingh. En hy, die anders geschapen was, jongh te sterven, quaem met de voorseyde maniere van leven tot den hooghsten ouderdom. Doen hy dit selve in Italiaens beschreef (het welcke in 't Latijn over-gheset is van den Hoogh-geleerden Lessius, en by sijn Hygiasticon, te Antwerpen gedruckt) was hy al in de tachtigh jaer, ende heeft noch vele jaren daerna gheleeft. En dat meer is, altijdt welgestelt van gemoedt en lichaem, vrolijck en ghesont. Het gebeurde, dat hy eens by ongeval met sijn Karosse om-viel en hem seer quetste: waer over de Doctoren, hem wilden na gewoonte purgeeren en laten. Dan hy de gelegentheydt van sijn eyghen lichaem beter kennende, seyde haer, heelt maer de wonden toe, sonder eens te vreesen, datter eenige quade humeuren mochten na toe sincken, alsoo ick die niet en hebbe. Het welck oock alsoo geschiede. Diergelijcke exempelen soude ick meer konnen verhalen, dan zal die, als haestende na het eynde, tegenwoordigh overslaen. Nu komt het hier op aen, ofte het wel geraden is, dat een yegelijck soo nauw op alles soude letten, en sijn selven by na tot een slave van sijn lichaem maecken. Om dit wel te verstaen, soo moeten wy weten, datter tweederhande soorten van menschen sijn, welckers gesontheyt an achtinge werdt genomen. Sommige zijn fris, sterk, en heel volkomentlijck ghesont, andere swack, teer, en sieckelijck. De laetste, indiense haer uyt een teere en weecke gesontheydt niet in sieckten willen werpen, moeten noodtsakelijck na Doctoors raedt leven; vlieden, 't gene met haer sieckelijcke genegentheyt overeen komt, en gebruycken 't geene daer teghen strijdt: volheydt van humeuren, ofte quaet bloedt, als het eenige sieckten schijnt te dreygen, by tijdts wech-nemen. En die een sekere en vaste maniere van leven aenghenomen hebben, moeten die niet te buyten gaen, maer haer aen deselve vast houden, anders komenze in ongelegentheydt te vervallen. So schrijft de vermelde Cornaro, dat hem seer qualijck bequam, als hy door aenraden van sommige, die meenden dat hy te weynigh at, sijn ghewoonlijcke mate wat vermeerderde. Het is aen merckens weerdig, 't gene Celsus verhaelt in sijn 3 Boeck op het 21 Capittel, van een treffelijck Medicijn, die by den Koningh Antigonus, een die de watersucht begon te krijghen, besoeckende (die hy kende voor gulsich en ongebonden, daer de sieckte vereyscht lijdtsaemheydt, honger, dorst, en veel andere moeyelijckheyt) hem voor ongeneeslijck oordeelde. En alsser een ander Medicijn was, die hem beloofde te genesen, soo seyde hy, dat die sach op de sieckte, maer hy op den siecken. Daerom bevintmen oock, dat sommighe, die schijnen op haer gesontheydt te leven, tot haer voornemen, daer sy anders wel toe soude komen, niet en geraken, dewijlse ofte niet en volherden, ofte haer ergens in misgrijpen. Om nu oock te spreken van de gene, die dapper sterck en volkomen ghesont zijn, die en behoeven haer soo naeu niet te verbinden: maer ghewennen haer lichamen vry tot alles, d'een tijdt vasten, d'ander vrolijck sijn; somtijts rusten, maer meestendeel doende zijn; alderhande Spijse ghebruycken, die het volck eet, alsse niet heel ongesonten is, evenwel sulcks niet te veel, alsoo quade Kost in geen lichaem goet voedzel kan brenghen; liever tweemael daeghs als eenste eten. En insonderheyt wel wachten, gelijck Celsus mede vermaent, dat men de middelen, die tot de Sieckten van noode zijn, in tijden van gesontheydt niet en verbesicht. Maer gelijcker seer weynig gevonden werden, die met soo een volmaeckte gesontheydt, en stercke kracht versien zijn, ende de gene, diese al hebben, wel verliesen ofte verminderen, soo dient een yeghelijck wel gewaerschout, indien hy juyst alles soo precijs niet en kan onderhouden, dat hy immers soo na komt, als hem moghelijck is. De Heer Borgemeester Cicero, daer hy beschrijft een volmaeckt Orateur (om te blijven by de gelijckenis van den Hoogh-geleerden Heer Barlaeus) seydt, dat hy den selvigen stelt, niet na datze ghemeenlijck zijn, maer gelijk hy van sijn leven overleydt heeft, datze behooren te wezen; en als yemandt juyst niet en kan komen tot die hooghste volmaecktheydt, dat hy evenwel groote eere in leydt, die van de naeste is. Het selve segge ick oock in dese materie te weten, dat ick geschreven hebbe, 't gene my docht dienstigh ende nootwendigh tot bewaringe der Gesontheyt, en dat onder de gene, die alles niet wel en konnen na-komen, de sorchvuldighste zijn, die het meeste en voornaemste waer-nemen. Na welcke lesse hem een yder mach schicken, altijdt voor oogen hebbende de waerheydt van 't gemeen seggen, dat de Gesontheyt eenen verborgen Schat is.

 

EYNDE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken