Ter inleiding
De titel van deze bundel is niet door de schrijfster verzonnen en dit woord ter inleiding is het evenmin. Trouwens, het initiatief tot uitgave van dit boekje is niet van haar uitgegaan: had het aan haar gelegen dan zouden haar schetsen van Parijse figuren en toestanden in de vergetelheid van kranten- en tijdschrift-archieven zijn ondergegaan.
De uitgever nu zou dit zonde en jammer gevonden hebben en terecht, naar mijn mening. Bibebs Parijse schetsen, zo goed als de verhaaltjes over haar kinderen die ze regelmatig in Vrij Nederland en de bladen van De Nieuwe Pers publiceert, vormen een zo persoonlijk soort journalistiek, dat ze zich onmiddellijk van de meeste journalistiek-van-de-dag onderscheiden.
Waarin ligt Bibebs voortreffelijkheid? In de eerste plaats in haar nieuwsgierigheid, journalistieke, ja literaire deugd bij uitstek. Wanneer Bibeb zich in het hoofd heeft gezet iets over een zekere zaak of persoon te weten te komen, dan zal de onderste steen boven komen eer zij zich van dit voornemen laat afbrengen. En eenmaal met haar slachtoffer in gesprek, dan gelden voor haar geen overwegingen van bescheidenheid: zij vraagt wat ze weten wil.
Tweede deugd is haar oprechtheid: Bibeb schrijft niemand naar de mond, noch de figuur die ze ondervraagt, noch de lezer, die het allemaal misschien fraaier zou wensen dan het in wezen is. Bij alle vluchtigheid, aan de journalistiek eigen, zal dan ook in haar beschrijvingen van mensen en toestanden in Parijs wellicht iets beklijfd zijn van wat karakteristiek is voor deze tijd.