Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Echos weder-klanck (1706)

Informatie terzijde

Titelpagina van Echos weder-klanck
Afbeelding van Echos weder-klanckToon afbeelding van titelpagina van Echos weder-klanck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

ebook (4.55 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Echos weder-klanck

(1706)–Cornelis de Bie–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Suyver meyninghe

Om sich te onderwerpen aen de verdiensten der Godtvruchtigheydt.

DEn heyligen Augustinus seyt in syn achtste Sermoon de transfiguratione aldus: datter maer een druppel van de soeticheyt der toekomende eeuwige Glorie des Hemels conde vallen in de helle, sy soude alle bitterheyt soet maken die de verdoemde daer in lyden, en sonder eynden, dat is eeuwich moeten lyden.

Wie en sou dan in synen tegenspoet en tribulatien niet willen lyden alle tormenten en vervolgingen des werelts, om sulcken Glorie te genieten: wie en sou niet wenschen te sterven om Godt te sien in syn glorie? en seggen:

Heer laet my sien: op dat ick hier sterve om u te sien, want ghy hebt my daerom geschaepen, niet tot myn verdoemenis maer tot myn salicheyt, ick en wil niet leven: maer wil sterven om u te sien, ongeluckighe die geboren zynde leven, en u noyt en sullen sien. Absolon riep tot Joab.2.reg.l.14. Ick bidde dat ick een smach sien het aenschyn van den Coninck, oft by aldien hy gedachtigh is myn boosheyt, dat hy my doode:

Wat en sullen wy niet seggen van een soo costelycke ziel die Godt in ons geschaepen heeft: om naer het scheyden uyt dit sterffelyck lichaem te genieten d'eeuwige Blyschap van het Hemels Hierusalem, dat die om een daegelycksche sonde, en by gebreck van boetveerdicheyt en berou sullen moeten branden in het Vagevuur en afgescheyden zyn van t' Goddelijck Wesen, om de selve door ons voorbidden daer uyt te verlossen.

En daerom is't dat Augustinus seyt, en alle menschen berispt die te luy zyn om voor de zielen te bidden seggende: begeert ghy, ô mensch,

[pagina 150]
[p. 150]

dat Godt u sal bermhertigh zyn, maeckt dat gy uwen naesten bermhertigh zyt. Bidt doch voor de zielen, want sy verwachten onse hulpe: sy roepen daghelyckx, en niemandt hun en antwoordt, sy huylen en kermen, en niemant hun en troost.

Alsden Coninck verstaen had uyt den Propheet Natan, wat straffen hy om syn sonden sou moeten lyden, ende met syn ooghen der herten insiende de af-sichtigheyt en straf-weerdicheyt van syn boosheden begaen in het ovespel, heymelycke moort, oneyndelijck schandael oft verargernisse van heel Israel, heeft sulck een schroom van syn eygen-selven gehadt: dat hy den Hemel niet en dorf aenschouwen, en daerom heeft hy met een rousuchtigh hert beweent syne sonden, om dat hy de grondeloose bermhertigheyt van Godt vergramt hadde, en syn selven beroovende van alle Conincklijck cieraet, heeft een hairen cleedt aen-getrocken in plaets van eenen purperen Mantel, gelijck hy naer syne Conincklycke weerdigheyt mocht dragen; bestroyende syn hooft met asschen, seggende:

Miserere mei Deus secundùm magnam misericordiam tuam.

Wy moeten gelooven en wel bepeysen; hoe dat eene ziele in't Vagevier brandende, en geen ander solaes hebbende als de hope van verlossinge, moet roepen, bidden en wenschen verlost te worden; hoe veel te meer wy (die met geen versekeringh door hope begaeft en zyn om saligh te worden als wy leven in sonden, om ons salicheyt te bekomen, gelijck een ziel in't Vagevuur: mits wy altyt vreesen van eeuwigh en sonder verlossinghe inde hel te comen om een doodelijcke sonde, als wy sonder af-stant en sonder berouw daer in sterven. Reden dat wy ons daer van moeten wachten om een goede hope te hebben van salicheyt als wy voor onse doodt daer van gesuyvert zyn, en gelijck een ziel in't Vagevuur brandende, met hope verlanght naer de verlossinghe, om dat sy haer selve als een levende offerande vint branden en blaken in den donckeren kercker van het Vagevuur om gesuyvert te worden van de minste vleck, daer sy in't schey

[pagina 151]
[p. 151]

den uyt dese werelt mede is bevleckt gebleven: hoe is't mogelijck dat wy levende menschen daer mede geen medelyden en souden hebben om daer voor te bidden, en te hopen dat een ziele door jemants hulp verlost zynde, voor hem sal bidden die haer verlost heeft, en dat hy niet en sal verloren gaen, maer oock met de selve salich worden. De heylige emmers de Hemelweerdige Sancha de Carillo, volgens het schryven van Martino Roya in de spaensche tael placht te seggen (als sy door openbaeringhe verstaen hadde: dat haer doodt maer een Jaer uytgestelt was) en seyde: wie sal my geven een genoechsame verduldicheyt om desen langen uytstel van een Jaer te connen verdragen sonder te sterven: hoe sal ick soo langen tydt connen leven sonder het leven te connen sien, daer ick soo naer verlange: tot noch toe heb ick myn begeerte gedwongen om dat ick verhope dat sy alle daghen sou volbroght worden: maer nu versekert zynde van soo langhen uyt-stel, wat troost sal myn ziel hebben: ten zy dat mynen Heere ende Godt medelyden heeft met myn droefheyt, en verkort de dagen van myn verlangen naer de doodt over myn ballinschap. Soo dat sy daerom voorts mocht seggen, en gelijck eene Godtvruchtige ziele (haer suyver kennende van sonden, altydt mach seggen) gelijck ick arme sondaer wensch te seggen met Godts gratie in dit tydelijck, ellendich en arm leven, aldus van dit leven:

 
O duystere ghevangenis,
 
Dat meer een doodt als leven is,
 
Want 't sterffelijck leven anders niet
 
En is als doodelijck verdriet.
 
Ach! dat den tydt twee vleugels had'
 
En vloogh met my soo uyt het pad
 
Van d'aerts allende, 'k waer gerust,
 
En dan waer al myn vuur geblust,
 
Dat myn hert nu soo branden doet,
 
Om eens te sien het Hemels goet
 
Dat altydt duurt en noyt vergaet,
 
Dat altydt blyft in eenen staet;
[pagina 152]
[p. 152]
 
Want hoe-men langer die beleeft,
 
Hoe dat de ziel meer vreughden heeft
 
Om dat sy noyt en is versaeyt
 
Van blyschap die haer overschaeyt,
 
En soo belommert, dat sy noyt
 
En vreest voor eene tweede doodt,
 
Om dat sy d'eerste is voor by,
 
Levende eeuwigh, altydt bly,
 
Daer de deught is sonder sond',
 
En Godts zegen sonder grond,
 
Eene liefde sonder haet
 
Een vergenoegingh sonder quaet:
 
Eenen oyt versaeyden lust,
 
Die in alles is gerust,
 
En elck een met syn genoeght,
 
Gelijck als't Godt heeft gevoeght:
 
Ach! had' ick soo een gheluck,
 
En verlost uyt s'Werelts druck,
 
Dan sou ick allendigh mensch,
 
Moghen bly zyn naer den wensch
 
Dan waer ick uyt de valley
 
Van tranen, suchten en geschrey
 
Verlost, en sou alsoo den prys
 
Genieten van het Paradys,
 
Dat's den Hemel sonder end
 
Vry van droefheyt en allend
 
Vol van blyschap, rust en vreught
 
Die men crygen can door deught
 
En besitten eeuwelijck
 
Met de Heyligen in Godts Ryck.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken