Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Faems weer-galm (1670)

Informatie terzijde

Titelpagina van Faems weer-galm
Afbeelding van Faems weer-galmToon afbeelding van titelpagina van Faems weer-galm

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.03 MB)

ebook (4.84 MB)

XML (0.72 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Faems weer-galm

(1670)–Cornelis de Bie–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Bewys.

 
TEn is geen rechte deught tot deught te syn genegen
 
Maer t'is een rechte deught de reyne deught te plegen
 
Want even als de liefd' cryght voedsel door t'gesicht
 
Soo wordt de suyver siel oock door de deught verlicht
 
Het gen' men speuren can en vastelijck bewysen
 
Aen die de waere deught voor alle dingen prysen
 
En selfs ondeughdich sijn, jae sot naer swerelts goedt
 
Daer niet en woont als lust in hun vergalt gemoedt,
 
Lust tot onkuyse sondt, lust tot veel cryghs krakeelen
 
Lust tot de eygen baet om swerelts goedt te deelen.
 
t'En is niet seggelijck hoe altyt inden mensch
 
Huyst eenen sotten lust, oft wanckelbaeren wensch
 
Tot swerelts ydelheyt, die nochtans is te haeten
 
Om dat d'eergiricheyt naer hoogen lof van staten
[pagina 387]
[p. 387]
 
Brenght hooverdye med', die Lucifer verstiet
 
En om de hooverdy het Hemel-Ryck verliet.
 
De sotte wellust heeft al menich mensch bedrogen
 
Die uyt het swerelts lust heeft sijnen lust gesogen
 
En is om staet en eer schier dach en nacht becoort
 
Die dan onwetende syn eygen siel vermoort,
 
Door de lichtveerdicheyt den lancksten toom te geven
 
En inden lust tot crygh en roovery te leven
 
Verstootende den peys de rust en eenicheyt
 
Om luttel tydt-verdryf van wellust ydelheyt:
 
En nochtans wie het is onder de swacke menschen
 
Die met hun hert en sin naer dese sonden wenschen
 
Beswaren t'hert veel meer door sonden als sy doen
 
Door deughden, want t'gaet vast dat sonden sorgen voen.
 
Jae schoon se nochtans sijn veel lichter om te wegen
 
Soo is den dwasen mensch noch meer tot quaet genegen
 
Waer-door hy synen Godt vergramt en weckt tot straf
 
En als een werelts slaef geraeckt in't helse graf.
 
Dus keert u tot t'gebedt van Godts genad' te vragen
 
Het gen' hem beter sal als d'ydelheyt behagen.
 
t'Gebedt dat climt om-hoogh tot aen de wolcken toe
 
Roept Hemels Godtheyt aen, en can Godts straffe toe.
 
Verduystren, jae daer-by sijn heeten torn' versoeten
 
Door afstandt vande sond' waer door m'ons schulden boeten.
 
Die deught met iver pleeght veel wyser is als wys
 
En die in sonden leeft is kouder als het ys
 
Dat voor de Son versmilt, dus laet hem niet vergrammen
 
Maer met de woorden van't gebedt als offer vlammen
 
Versoenen, want t'is tydt dat wy gedurich aen
 
(Eer dat het is te laet) by Godt te raden gaen,
 
Daer alle goedt van compt, en hem met duysent galmen
 
Van sangh vereeren in 't gebedt van Davids Psalmen
[pagina 388]
[p. 388]
 
Die segen-teekens syn, en blincken voor godts throon
 
Jae winnen voor ons siel den eyndeloosen loon
 
Der soete salicheyt, dus verght hem dan geen sonden
 
Want door de sonden wordt de droeve siel verslonden
 
Soo t'lichaem sterft en dat den mondt de sonden swyght
 
Als Godt sijn vierschaer hout daer elck sijn vonnis cryght.

DEn H. Augustinus seydt dat beter is quade dingen goet te maken, dan iet quaets te laten. Den medecyn word gepresen, die het fenyn van padden oft slangen, weet te mengen met fynen driakel, om eens anders oft eyghen selfs gesontheyt te onderhouden, en oversulcx seyt den geleerden Langius, men moet niet misprysen, is't dat Godt-Almachtich (wesende den oppersten medecyn) somtyts onder den dranck van sijnen segen, voor den mensch tempert eenich fenyn van straff, om hun daer-door te leeren leven, en hun manieren van leven te bematigen, de straffe van Godt helpt, en bewaert ons in tweederlye manieren, t'sy in plaetse van een gheessel als wy ghesondicht hebben, oft in plaets van eenen toom, om niet te sondighen, gelijckmen om de vuylicheyt te verdryven, eenich vier oft water gebruyckt, om alle dingen dat vervuylt is daer in te suyveren, & sicut aurum probatur igne, en gelijck het goudt door het vier beproeft wordt, soo wordt den mensch door de straff oock bekeert, tot beternisse van sijn quaet leven. Welcke straff de inwoonderen van Schitien een stadt in Sirien, wel gesmaeckt hebben, als-wanneer daer doodt bleven 13. duysent menschen op eenen dach, ende gedurende de bele-

[pagina 389]
[p. 389]

geringe van Jerusalem, sijnder gestorven, en verslagen 10. hondert duysent, en gevangen genomen 70. duysent menschen, want den wille Godts seyt Salvianus is d'opperste rechtveerdicheyt, daer-om behoorden sy op te staen die gevallen sijn, om vallende niet te versincken, oft te blyven leggen, die de hemelsche vieren wilt genaecken sal versmilten, die dese stadt der voorsichticheyt wilt beclimmen sal te neer ghesmeten worden. Gelijck de motten, die soo langh om de keers vliegen tot dat sy verbranden, alsoo verdertelen oock de sinnen der menschen, inde heete vlammen van wellusten, en vliegen soo langh om de eergiricheyt tot dat sy verbranden, Langius seyt seer wel, dat de oorsaecke aller oorsaken den wille Godts is, en die een ander soeckt, die en kent de cracht der Goddelijcker natuer niet, want t'is nootsakelijck, dat alle oorsaecke door eenich-der-hande manier, ouder en meerder sy dan hun werckinge, maer daer en is niet ouder, grooter, oft meerder dan Godt, het quaet is de eenige oorsaeck, dat onder de menschen sijn heerschappy heeft, welck quaet niemandt anders voort en brenght als de sonden, door het ingeven vanden duyvel. Laet ons dan bidden met een gerust en iverich gemoet, dat alle dese aenvallen van quade becoringen van ons mogen wegh genomen worden. Seggende tot Godt: Averte oculos meos ne videant vanitates, Ga naar margenoot+ Heer keert myn oogen vande ydelheden des werelts, dat ick die niet en sien, en daer door vallende niet en mach verloren gaen. Qui in via est Ga naar margenoot+ Dei, vanitatos non aspicit, die inden wegh van Godt

[pagina 390]
[p. 390]

is en siet geen ydelheden, daer-om Heer snackt myn hert naer u, om dat ghy den rechten wegh zyt, daer-om luystert myn oor naer u geboden, om dat-ge de waerheyt en leven syt, wie can de ydelheden des werelts aen-schouwen die u lief heeft, want die de selve aenschouwt, ende bemindt, en kent u niet, door u doodt sijn de ydelheden des werelts gecruyst, wie can de selve dan noch beminnen, want door sijn doodt is ons geleert datse vals en on-warachtich wesen. Ga naar margenoot+ Ergo beatus vir cujus est nomen Domini spes ejus, & non respexit in vanitates & insanias mendaces, het is dan een salich man, die sijn hope en betrouwen stelt op den naem van Godt, en de ydelheden met de valse sotticheyt des werelts ontvlucht, en sijn oogen daer van keert. Geeft Heer, dat de boose crygh-vinders, twist-makers, op-stokers, en peys-haters, baet-soeckers, op-geblase en hooverdighe menschen, die besmet sijn met alle soorten van gebreck der sonden, spouwende hun giftich fenyn van boosheyt, als adders en slangen, om veel met hun daer-af te doen bersten eens mogen bekeert en verlicht worden, met uwen geest van gratie, dat de ydel Sots-Cap des Ga naar margenoot+ werelts (daer een ieghelijck naer tracht) eens mach veranderen in een cleedt der deughden, * en dat mogen stom gemaeckt worden, de bedriegelijcke lippen, die spreken tegen de gherechticheyt, dan sullen wy ons selven verlicht vinden, van alle swaricheyt Amen

Ad majorem Dei Gloriam.

margenoot+
Psalm. 118.
margenoot+
Ambros. in Psalm. 118.
margenoot+
In Piis Desideriis lib. 2.
margenoot+
David.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken