Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap
Afbeelding van De GemeenschapToon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.63 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/biografie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap

(1986)–Theo Bijvoet, S.A.J. van Faassen, Kees Nieuwenhuijzen, Harry Scholten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 36]
[p. 36]

Anton van Duinkerken (1903-1968)



illustratie
Anton van Duinkerken, ca. 1927. ‘Het is in de eerste plaats van De Gemeenschap uit, dat Van Duinkerken zich zijn unieke positie in Nederland veroverde. Hij was - als onvervalste Brabanter - rooms genoeg om hem in roomse kring veel van zijn stoutigheden te doen vergeven; hij vertoonde als humanist naar buiten juist genoeg stoutigheid om daar zijn rooms-zijn vrijwel te excuseren, het in ieder geval met een zekere toeschietelijkheid te accepteren. Zij die het vergaven en op grond daarvan hem als gelijke in hun kring opnamen, kon het soms bitter tegenvallen: zo'n verstandige man en telkens toch weer hardnekkig rooms!’ (Gabriël Smit, Anton van Duinkerken vijftig jaar, in: Roeping jrg. 29, afl. 1, januari 1953, p. 7).


Toen Jan Engelman, de broers Henk en Louis Kuitenbrouwer en Willem Maas De Gemeenschap oprichtten, zat Anton van Duinkerken nog als de priesterstudent Willem Asselbergs op het groot-seminarie Bovendonk in het Brabantse Hoeven. Een maand na verschijnen van de eerste Gemeenschapsaflevering, februari 1925, krijgt de jonge seminarist aldaar door zijn kerkelijke superieuren een schrijf- en publicatieverbod opgelegd. Van Duinkerken had aan de eerste jaargangen van het in 1922 opgerichte Roeping gedichten en essays bijgedragen en een dergelijke gehoorgeving aan de lokroep der letteren achtte men onverenigbaar met een rustig-studieuze voorbereiding op het priesterschap.

Een zeer werelds-verleidelijke Muze was het overigens niet die Van Duinkerken te Hoeven bezocht: ze gaf hem religieus-humanitaire verzen in en een dito kunstbeschouwing. In een opstel over Prosper van Langendonck, in de tweede jaargang van Roeping gepubliceerd, schrijft Van Duinkerken: ‘wat hem ons het simpatiekste maakt, is: dat hij niet bevrediging gezocht heeft in het zinnelike schoon, maar in de waarheid van het Kristelik geloof’.

Na een jaar van crisis en twijfel verlaat hij in maart 1927 het seminarie en maakte de keuze voor het schrijverschap. Hij neemt dit besluit overigens allerminst triomfantelijk en zelfverzekerd: ‘Niet als de overwinnaar in een geestelijke tweestrijd ben ik het seminarie uitgegaan, doch als een diep verslagene, die toegeven moest, het onbereikbare te hebben nagestreefd. Ik werd het priesterschap onwaardig, omdat ik tot de jongere generatie van schrijvers behoorde.’ (Brabantse herinneringen, p. 254).

De eerste indruk die de ‘latere’ Van Duinkerken in zijn publieke optreden als spreker en schrijver maakte, moge er allerminst één zijn van ‘diepe verslagenheid’, toch lijkt de schokkende seminarie-ervaring, dat winst van schrijverschap het afscheid van een jeugdideaal moest betekenen, door te werken in veel van zijn geschriften. Op een persoonlijk-kwetsbare manier in een aantal lyrische gedichten, waarvan de grondtoon is bepaald door pijnlijk besef van vergankelijkheid en verlies van jeugdaspiraties. Op een meer strijdbare manier in zijn essays. De steeds overtuigder pleitbezorging daarin voor ‘gulle levensaanvaarding’, ruimhartig geloof en voor de rechten van de artistieke verbeelding, komt over als een reactie op een seminariesfeer die hij in de Brabantse herinneringen omschrijft als een klimaat van ‘ethische overspannenheid’ en ‘puriteinse levensangst’.

Deze ontwikkeling van zijn schrijverschap bindt Van Duinkerken, na zijn vertrek uit Hoeven, nog slechts korte tijd aan het Brabants-literaire milieu waarin hij

[pagina 37]
[p. 37]


illustratie
Briefkaart van Albert Helman aan Anton van Duinkerken, 18 oktober 1928.




illustratie
Handschrift van Anton van Duinkerkens bijdrage aan de novemberaflevering van 1927 Roeping. ‘Die eerste ontmoeting was in 1928 in Predikherenstraat te Utrecht, op de kamer van C. Vos, toen redacteur van de Utrechtse Courant en later directeur van De Gemeenschap [...]. Op de kamer van Vos [...] trof ik behalve Van Duinkerken ook Marsman, de architect Willem Maas (bouwer van de KRO-studio), Ir. S. van Ravesteyn [...], Jan Engelman en Albert Kuyle. Aangezien ik in De Nieuwe Eeuw juist had uitgepakt over het genie van Charley Chaplin en Van Duinkerken zijn befaamde gedicht over de dansende broodjes uit Gold Rush had gepubliceerd, waren we meteen de jongens van Chaplin. De vraag was nu, wie van ons beiden Charley het best had geëerd. De aanwezige poëten vonden dat Van Duinkerken de prijs had verdiend en ongetwijfeld hebben ze gelijk gehad, want van die twee meesterwerken kent men alleen nog het gedicht’. (A. van Domburg, De grote ontmoeting, in: Raam nr. 47, september 1968, p. 7).




illustratie
Publikatie van Anton van Duinkerkens Ballade van den katholiek in het dagblad De Tijd, 9 december 1935 Av.


[pagina 38]
[p. 38]

debuteerde: dat van het door H.W.E. Moller en vervolgens vanaf de zevende jaargang door Gerard Knuvelder geleide tijdschrift Roeping. Van Duinkerken zelf was vanaf april 1927 tot en met maart 1928 redacteur van Roeping. Zijn gedichtenbundel Onder Gods ogen (1927) lijkt van die Roeping-fase een afsluiting. De religieus-humanitaire belijdenis-poëzie daarin wordt in De Gemeenschap (oktober-november 1927) door Jan Engelman kritisch besproken, hoewel een enkel gedicht eruit eerst in De Gemeenschap was verschenen. Ondanks de verdiensten die hij Van Duinkerken toerekent, acht Engelman diens poëzie ‘gespeend van een bezieling die uit de taal een fatale werking loszingt’ en de dichter te zeer een ‘slachtoffer van een beweging, die [...] de gevaarlijke suggestie schiep, dat het een misdaad is het woord te dienen als men het woord hanteert’. Maar intussen is het ‘slachtoffer’ al onderweg naar krachtige impulsen om zich van ‘ethische overspannenheid’ te genezen. In hetzelfde jaar nog start zijn medewerkerschap aan De Gemeenschap met het gedicht De priester, dat overigens nog geheel geschreven is in de seminariegeest van dienstbaar priesterschap. Het jaar daarop schrijft hij ‘als een zelfbevrijding’ zijn Verdediging van carnaval (1928). Met name dit laatste geschrift zou Van Duinkerken later memoreren als een uiting die het vertrek uit Roeping en de aansluiting bij De Gemeenschap bewerkstelligde:

‘Toch had ik mij door het schrijven van mijn vlugschrift enigermate losgemaakt van Roeping [...]. Ik mag niet zeggen, dat ik ten opzichte van mijn ideeën bij Roeping op onverdraagzaamheid stuitte. Ik voelde zelf, dat ze zich naar een andere richting bewogen. Op een zaterdag in het najaar moest ik 's avonds te Utrecht zijn. Jan Engelman nodigde mij uit, bij hem te logeren. Wij gingen de volgende ochtend samen naar de augustijnenkerk op de Oude Gracht, waar ik naast Cornelis Vos kwam te zitten. Na de gezongen mis ontmoetten de Utrechtse jongeren iedere zondag elkaar in het café van het Jaarbeursgebouw. Vos dronk er zijn amer picon. Engelmans vrouw kwam ons afhalen, doch bleef eten. Kuyle parodieerde mijn brabanderschap op zijn geestigst. Ik vertrouwde mijn gezelschap toe, dat ik verliefd was. Wij namen op dit heugelijke feit een versnapering. Toen ik naar de trein ging, was beklonken, dat ik met ingang van januari 1929 redacteur zou zijn van De Gemeenschap.’ (Brabantse herinneringen, p. 296). Van Duinkerken zal vanaf 1929 een vooraanstaande, en sedert 1934 zelfs een leidende rol vervullen in De Gemeenschap.



illustratie
Brief van Anton van Duinkerken aan Jan Engelman, Pinksteren 1925.




illustratie
Anton van Duinkerken als seminarist, augustus 1925.




illustratie



illustratie
V.l.n.r.: Bernard Verhoeven, A. van Delft, Lambert Bijnen en Anton van Duinkerken, ca. 1925.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken