Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 1 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 1
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.08 MB)

Scans (6.01 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 1

(1859)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Zevende zang.
Rodrigo en Pelagio.

 
Niet vruchtloos had in 't uur van bittren stervensnood
 
Een moeders veege mond op de oever van de dood
 
Pelagio haar zoon vergeving afgebeden: -
 
Niet vruchtloos had zy hem, ondanks haar gruwzaamheden,
 
Gesmeekt om zijn gebed. Haar bange wanhoopskreet
 
Vond ingang tot zijn ziel. En wie op aard zoo wreed,
 
Die niet vertederd waar! Geheel zijn lichaam schokte
 
En 't scheen of 't rillend bloed in hart en aadren stokte,
 
Toen hem de tijding van haar sterven werd verkond.
 
Hy echter zegende met stamelenden mond
 
Den bode van die maar. Wat ook zijn smart mocht wezen,
 
Het was die smart niet meer, ten hoogsten top gerezen,
 
Die hem zoo plettrend viel te dragen; maar de rouw
 
Die tot den rand van 't graf zijn borst vervullen zou,
 
Was nu verwisseld in een kalm gezalfde smarte;
 
Bracht zuivring, heeling meê; en voerde allengs zijn harte
 
Den Hemel nader. Want, hy, de eerstling van haar bloed,
 
Hy, met de moedermelk aan hare borst gevoed,
 
Die uit haar teedre stem en moederlijke lonken
 
Den nooit verkoelbren teug der liefde had gedronken,
 
IJsde op het denkbeeld van haar gruwlen. Ja soms scheen 't
 
Als of die moedermelk zijn kinderlijk gebeent'
 
Tot doodelijk vergif gestrekt had. 't Was een lijden
 
Zoo hooploos, dat het graf-alleen hem kon bevrijden,
 
Tot, met de ontzachbre maar der wroeging van haar ziel,
[pagina 345]
[p. 345]
 
Een balsemende troost des hemels op hem viel,
 
En hoop en blij geloof zijn boezemwee verzachtten.
 
Van dien dag steeg zijn beê tot d' Opperste der machten
 
Voor haar wier schoot hem droeg; maar in die nacht vooral
 
Dat ze in het stervensuur haar ziel aan God beval.
 
Zoo dikwerf die verjaarde, ontweek hy in dees wanden
 
En bracht, als boetling zelf, zijn needrige offeranden
 
Voor 't heilig kerkaltaar. En, toen Rodrigoos staal
 
Witiza overwon en door dien zegepraal
 
Het zuchtend vaderland bevrijdde van zijn boeien,
 
Kwam hy zijns moeders graf met tranen oversproeien,
 
En bracht er ieder jaar op 't boetend smartgetij'
 
Zijn beden voor haar ziel. Dit was die nacht, en hy
 
't Verschijnsel, dat gehuld in 't kleed van rouw en boete,
 
Rodrigo en Siveer in 't heilig koor ontmoette.
 
De grijzaart diep ontsteld, roept met bestorven mond:
 
Het is de Prins! en werpt zich bevende op den grond,
 
En klemt zich om zijn kniên in onbedwingbre ontroering.
 
Rodrigo, door dien kreet van blijde geestvervoering
 
Als uit een droom gewekt, bezwaard met kommers last
 
(Hem tot bezwijkens toe op 't zuchtend hart getast,)
 
Kwam tot zich-zelven weêr; maar, niet gewoon te buigen,
 
Onthield hy zich, den vorst zijn hulde te betuigen,
 
En stond een wijl verward, besluitloos, en ontsteld.
 
Dan, toen Siveriaan op nieuw zijn kniên omknelt
 
En uitroept: ô Mijn Prins! mag ik u hier aanschouwen?
 
U, op wien 't Vaderland zijn laatste hoop blijft bouwen!
 
U, Spanjes hoop, mijn hoop! mijn meester en mijn heer!
 
Toen wierp Rodrigo zich met de eigen geestdrift neêr,
 
En riep: Geliefde Prins! Pelagio! en knielde
 
Oodmoedig aan zijn kniên; 't gevoel dat hem bezielde
 
Door 't neêrgebogen hoofd verbergende aan zijn oog.
 
Siveriaan sloeg nu zijn blikken naar omhoog
 
Op 's Prinsen bleek gelaat, met weemoed en verblijding.
 
Dees sprak hem vorschende aan. Siveer, wat doodsche tijding
 
(Dus vraagt hy,) spelt me uw komst? - Wien roofde my de dood?
 
Versloeg zijn wreede seis mijn kroost of Echtgenoot? -
 
Waarom in Kordua? - Wat treurmaar koomt gy brengen?
 
Heeft mooglijk de Aartstyran hun-aller bloed doen plengen,
[pagina 346]
[p. 346]
 
En heel mijn huis, ten prooi der woedende ijverzucht,
 
In eenen slag verwoest? -
 
 
 
Neen, 't is te veel geducht
 
(Is 't andwoord van Siveer). Geen onheil mocht hun deeren;
 
Mocht gy slechts, ô mijn Prins, op eigen huis regeeren,
 
En Spanje, Spanje zijn als 't eertijds is geweest!
 
Ja, 'k breng u smartlijk nieuws, maar niet gelijk gy 't vreest.
 
Numantiaan, wiens trots hem alles durft doen wagen,
 
Die snoode Renegaat, durft thands uw zuster vragen;
 
En zy, zy leent hem 't oor, en wijst zijn hand niet af.
 
Vergeefs is alle raad dien haar uwe Egâ gaf;
 
Om niet vermaant zy haar, en toont haar al 't afschuwlijk'
 
En 't diep verneedrende aan, van zoo gevloekt een huwlijk.
 
Zy trapt haar heilgeloof, haar afkomst, met den voet,
 
En tart uw gramschap-zelv in dollen overmoed. -
 
 
 
Hy zweeg: Pelagio verstomde op 's grijzaarts reden.
 
Maar, keerend naar het graf waarop hy had gebeden,
 
Riep hy vol weemoed uit: O, gy vermolmd gebeent',
 
Besmette uw spoorloosheid, op 't sterfbed zoo beweend,
 
Mijn zusters inborst meê! en moest ik deze schande
 
Vernemen in dit uur van plechtige offerande!
 
Vernemen by uw graf! - Mijn hart, verneêr uw trots!
 
Vertrouw nog op de liefde en op de erbarming Gods!
 
Oorspronklijk is de vlek. Wat zijn wy, stervelingen?
 
Een zwakke onzaalge teelt, wie zonde en dood omringen!
 
Ja, erven van de zonde, en erven van de straf. -
 
De ontsteltnis zijns gemoeds brak hier zijn woorden af,
 
En, eindlijk, sloeg hy zich het voorhoofd by de ontroering
 
Der diep gevoelde smart; en by die zielsvervoering
 
Ontviel zijn schedel de asch, gelijk de sneeuwvlok drupt
 
Van 't dorre beukenloof waarop de sperwer hupt.
 
 
 
Hy stond een korten wijl, niet in gepeins verloren
 
Maar zwijgende en bedaard, meer lijdzaam dan te voren;
 
En, keerend tot Siveer: Wat (zegt hy,) is de raad
 
Dien my mijne Ega geeft? zy, steeds mijn toeverlaat,
 
Mijn wijze en trouwe gids in zoo veel bange jaren! -
[pagina 347]
[p. 347]
 
Uw Gemalin voorziet de dringende gevaren
 
Die u en heel uw huis bedreigen met de dood,
 
Maar voegde er moedig by: Herroep mijn' echtgenoot
 
Dat in het noodgetij' van onspoeds wisselvlagen,
 
Het moedigste besluit het zekerste zal slagen.
 
Wat ook zijn hart besloot, hy vindt het mijn gereed.
 
Dit weet hy! -
 
 
 
Welk een moed by zulk ondraaglijk leed,
 
Riep nu Pelagio. O waardigste der vrouwen,
 
Wie noemt uw kunne zwak die uwen moed aanschouwen,
 
Uw geest bewondren mag! Ik waar mijn naam onwaard,
 
Zoo ik, wien 't kracht verstrekt wat andren angsten baart,
 
Kon siddren in den nood, hoe hoog in top gerezen.
 
Men zeg van Spanje nooit, wat ook ons lot zal wezen,
 
Dat ze in het uiterste uur van ramp en oorlogsgloed,
 
Haar vrouwen, mannen zag, haar mannen zonder moed!
 
 
 
Rodrigo sloeg, op 't woord, zijne oogen op van de aarde
 
En riep: Geliefde Vorst, dien 's Hemels gunst ons spaarde,
 
In beter, blijder tijd, de hoop van 't Vaderland,
 
En nog, zijn laatste steun aan 's diepen afgronds rand!
 
Hoor wat mijn mond u meldt. Het Heldenvuur dat smoorde,
 
En werkloos smeulde in de asch toen 't aller borst behoorde
 
Te ontsteken, blaakt op nieuw in lichterlaaien gloed.
 
In 't puin van Auria werd nog een vonk behoed,
 
Die, door een vrouw ontvlamd, zich uitbreidt wijd en zijde,
 
En alles vol van moed vereent ten heilgen strijde,
 
Tot redding uit den dwang die God en menschheid tergt.
 
In heel den omtrek van 't Asturische gebergt'
 
Snelt alles in 't geweer. Daar is een eed gezworen
 
Die ons, en 't kroost van 't kroost uit Spanjes bloed geboren,
 
Verbindt tot wraak en haat, gerechten haat en wraak.
 
Het is in Spanjes naam, voor Spanje en 's hemels zaak,
 
Dat onze mond hem zwoer. Daar-boven aangeschreven,
 
Verzegelt ons die eed genadig schuldvergeven,
 
Of - 't oordeel van Gods straf. God-zelf heeft hem aanvaard,
 
En, of hy word' vervuld, getuige ons eenmaal de aard!
 
Tot u, met heldenvuur en Koningsbloed in de aderen,
[pagina 348]
[p. 348]
 
aant.Roept Hemel beide en aard. De schimmen uwer vaderen
 
Zien in verwachting op u neder, van om hoog.
 
Der zuigelingen bloed en grijsheids weenend oog
 
Roept tot u van het puin der uitgeblaakte dorpen,
 
Roept tot u van het veld, hetgeen hun bloed moest slorpen;
 
Van steden, uitgeroofd; van akkers, plat getreên!
 
Pelagio! 't gebergt' waar 't eerste licht u scheen
 
Roept tot u, en weêrgalmt uw naam, door alle braven
 
Met zegening genoemd! Wil hun verwachting staven!
 
Geen roekloos ongeduld vuurt thands hun ijver aan.
 
Ik-zelf, door Odoard gezonden en Urbaan,
 
Ik, hun getrouwe boô, door d' eed aan hen verbonden,
 
Kom u op beider last dit blijd bericht verkonden.
 
Ik daag u, uit hun naam, tot redding van den Staat,
 
En melde u dat het uur van zijn bevrijding slaat.
 
Want, zegt dit Kloosterhoofd, 't schijnt 's Hemels wil te wezen,
 
Den Spaanschen throon, op nieuw haar asschen uitgerezen,
 
Te vestigen door u, die, teelt van Spanjes bloed
 
En Koninklijken stam, den scepter zwaaien moet.
 
Verschijn, rechtaarde zoon dier onbezweken helden
 
Die met onwrikbren moed den dwang steeds perken stelden;
 
Wier roemrijk staal Romein, Karthager, Griek, verwon;
 
Wier onverdoofbren glans geen nijd verduistren kon
 
Die vaak door de overmacht, maar meer door snoode listen,
 
In d' ongelijksten strijd hun bloed en leven kwistten;
 
Die, wat de trots vermocht van wie hun weêrstand bood,
 
Steeds onverwonnen stierf, en onvoorbeeldig groot!
 
ô Telg van die verdrukte en glorierijke strijderen,
 
Verschijn gy aan het hoofd van onze landbevrijderen;
 
Herstel hen in het recht, hun al te lang ontroofd;
 
En, druk de Spaansche kroon u-zelv' op 't roemrijk hoofd!
 
 
 
Rodrigo zweeg. De Prins bleef roerloos op hem staren
 
Met vorschend, peinzend oog, en innig zielsbezwaren;
 
Toen, plotsling keerend van het moederlijke graf,
 
Wierp hy voor 't kerkaltaar het needrig boetkleed af,
 
En, de armen strekkend naar het kruisbeeld, daar verheven,
 
Riep hy, als door een meer dan aardschen geest gedreven:
[pagina 349]
[p. 349]
 
aant.Mijn Heiland, en mijn God! hier voegt my, hier vooral
 
Waar 'k u in 't stof aanbid, Regeerder van 't Heelal,
 
En de asch der boete draag, als zondaar neêrgebogen, -
 
Hier voegt het my, ô God, voor Uwe alwetende oogen
 
Gehoor te geven aan de roepstem die my noodt,
 
En Spanjes doornenkroon die zy mijn schedel bood
 
Te aanvaarden in Uw naam. -
 
 
 
En waar lei ik gereeder
 
Mijn boetende offerand aan 's Heilands voeten neder,
 
Waar needriger dan hier en met gelaatner ziel! -
 
Dus dacht Rodrigo, en met diepen oodmoed viel
 
Hy neder voor den Prins, en riep: Mijn Vorst! mijn Koning,
 
Gy, Spanjes eerste held, aanvaard mijn huldbetooning!
 
Laat me u met dezen kus, gebogen op uw hand,
 
Erkennen voor mijn Heer en - red het Vaderland! -
 
 
 
Hy sprak met vaste stem, en kalme rust in de oogen;
 
Niet zoo Siveriaan. Dees, bevend neêrgebogen,
 
Lei d' eed aan 's Konings voet in diepe ontroering af,
 
En riep: ô Gy, wien God ons tot behoudnis gaf,
 
Moge u een beter lot beschoren zijn op aarde
 
Dan hem, die hier uw hulde in beter tijd aanvaardde! -
 
Hier stokte hem de stem in 't engbeklemde hart:
 
Den Koning-zelv' ontvloeide een stille traan van smart;
 
Rodrigo slechts scheen kalm, zijn boezem onbewogen:
 
Hy had zijne offerand bevestigd voor Gods oogen,
 
En smaakte thands die rust, die hy-alleen geniet,
 
Wien, na volbrachten plicht, Gods vrede in 't harte vliet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken