Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3 (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (6.83 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 199]
[p. 199]

By 't afsterven van mijn zoontjen,
Nog geen tien maanden oud.Ga naar voetnoot*

 
Laat af, ô laat my luidkeels weenen!
 
Laat af, opdat ik lucht voor 't stikkend harte vind'!
 
Wat schoolt ge, ô wreedaarts, om my henen!
 
Zaagt ge ooit een Moeder kalm, by 't lijkjen van haar kind?
 
Wat schoolt ge, ô wreedaarts, om my henen?
 
ô Laat dit hart een rouw dien 't nimmermeer verwint!
 
 
 
Gaat, sluit de vloeden op, in de onderaardsche kolken,
 
Als 't woedend Noorden ze op - ten hoogen hemel jaagt!
 
Gaat, houdt de waatren op der regenzwangre wolken!
 
En dan, bevrijdt dit hart van 't jammer dat het knaagt.
 
ô Laat zich zulk een jammer smooren,
 
Dat zelfs de koudste borst een zucht ontpersen moet?
 
Neen, stoort de tranen niet, die 't lijkjen toebehooren:
 
Zy zijn der smart gewijd, verschuldigd aan mijn bloed.
 
Wat moederhart heeft ooit een lieve Telg verloren,
 
En vond de vrije traan niet onuitspreeklijk zoet!
 
 
 
ô Menschen, kan hier troost gezellen
 
By 't Wichtjen dat mijn hart zoo eindloos teder mint!
 
Wie zal den tranen perken stellen
 
By 't hartverscheurend lijk van zulk een minlijk kind?
 
ô Weg! - uw troost is hartekwellen!
 
Gy voelt niet welk een band my aan dien Engel bindt!
 
 
 
Ja, 't was een ijslijk uur, dat my mijn Telgj' ontscheurde!
 
'k Zag al mijn wellust voort, in zijn vroegtijdig graf!
 
Ach! toen de bleeke dood zijn lieve wang verkleurde,
 
Week God, en troost, en heil, - vlood alles, van my af!
[pagina 200]
[p. 200]
 
Gy, Engel - ach, te vroeg verdwenen!
 
Waar zal uw bange Moeder henen!
 
Waar vindt zy lucht voor 't vol, voor 't opgekropte hart?
 
Ach, mocht de Wareld met haar weenen,
 
't Heelal met haar in rouw vereenen,
 
't Zoû licht haar bittre smart een weinig troost verleenen,
 
't Gaf mooglijk lafenis voor haar gefolterd hart!
 
 
 
Hoe bleef nog adem in mijn boezem
 
Daar 'k hem mijn' arm ontrukken zag!
 
Ach, 't was de liefste lentebloezem
 
Verpletterd door een donderslag!
 
ô Wreedaarts, laat mijn tranen stroomen!
 
Wat deert u 't noodlot dat my treft?
 
Van 't menschdom kan geen troost my komen,
 
Dat niet de helft der smart, die my ontzint, beseft!
 
 
 
Maar hoe!.. Wat zucht drong daar door 't binnenst van mijn harte?
 
Wie of daar aan mijn zij' van stommen weemoed beeft?
 
Wie deelt zoo roerend in mijne onafmeetbre smarte,
 
Op wiens bedroefd gelaat des lijkjens doodkleur zweeft!
 
Gy, dierbre? - mijn verflaauwde blikken
 
Zien in uw rouw eens Vaders smart!
 
ô Kom, en laat ons samen snikken,
 
Kom bloeden aan dit bloedend hart!
 
Gy weet, gy voelt, hoe veel 't wil zeggen
 
Zijn wellust in het graf te leggen!
 
Gy wraakt eens Moeders tranen niet!
 
ô Was 't niet om voor u te leven,
 
Hoe gaarne wilde ik de aard begeven,
 
Om met ons Telgjen heen te zweven,
 
Daar, waar geen zucht meer 't hart, geen traan het oog ontschiet!
 
 
 
Maar voor u leven, Teêrstgeliefde!
 
Met u te zuchten, - blij te zijn; -
 
Het lot te deelen dat u griefde; -
 
Dit 's wellust voor een hart als 't mijn!
 
Dit denkbeeld neemt dit hart het scherpste van zijn pijn.
 
ô Waardste, wend die sombre blikken,
[pagina 201]
[p. 201]
 
Geef vrijen uittocht aan uw smart.
 
Kom, laat ons samen schreien, snikken,
 
Kom bloeden aan dit bloedend hart!
 
Dees stilte doet my beven, schrikken;
 
Ze is 't voorspook van een storm die nooit bezworen werdt!
 
 
 
Kom, Dierbre, reik me uw hand, kom, dat wy 't Wichtjen naderen,
 
Kom drukken wy 't aan 't hart, ô nog één enklen keer,
 
Dan zij hy heel aan God! - ô Vader aller Vaderen,
 
ô Schenk ons voor uw throon dien dierbren lievling weêr!
 
ô Laat ons niet te veel dit vroeg gemis betreuren.
 
Wie was het die 't ons nam? Wie anders, dan die 't gaf!
 
Uw liefde gaf hem ons, en deed hem ons ontscheuren!
 
Dit zal mijn troostspreuk zijn, Vrijmachtbre! by zijn graf.
 
Kom troosten we ons dees slag! - God heeft ons veel gegeven,
 
Hy liet ons 't grootste deel van wat ons zalig maakt!
 
Ach, dat Hy 't telgjen spaar' in wien wy beiden leven!
 
Het eerste pand der min die ons voor eeuwig blaakt!
 
ô Zie ik hier uw oog geen vreugdetranen plengen?
 
Vond hier uw hart geen lucht, heraâmt het hier niet weêr?
 
Kom, laat ons voor het laatst dees tranen 't Wichtjen brengen!
 
Ach, minden wy het niet, zoo eindloos, eindloos teêr!
 
Zijn schepper heeft hem aan dit jammeroord onttogen,
 
En nam hem, onbeproefd door 's Warelds vreugde of pijn.
 
ô Trof ons 's Hoogsten hand, zy trof uit mededoogen,
 
En, wie bestemt, wat hier zijn lot geweest zou zijn?
 
 
 
Mijn Waarde, lijden wy, ô lijden wy geduldig;
 
Ook voor dees hartewond zijn we immers danken schuldig!
 
Ze is van Gods goedheên 't onderpand!
 
ô Hemel, leer ons diep gevoelen,
 
Dat, wat wy menschen ooit bedoelen,
 
Ons lot het veiligst is in Uw vrijmachtbre hand!
 
 
 
1800.
voetnoot*
Poëzy (van Mr. w.b.) III, 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken