Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3 (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
Afbeelding van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (6.83 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3

(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Englenwacht.Ga naar voetnoot*

 
Is het waar, dat hooger Geesten
 
Ons omweemlen, ongezien,
 
En de aan 't stof verbonden stervling
 
Broederlijken bystand bien?
 
 
 
Dat zy op bevel des Hoogsten,
 
En gewapend met Zijn macht,
 
De ongevallen die hun dreigen
 
Weeren op hun vleuglenschacht!
 
 
 
Dat de Heiland op Zijne armen
 
't Hulploos wichtjen heeft getorscht
 
En, als lievling van Zijn Vader,
 
Heeft verwelkomd aan Zijn borst?
[pagina 266]
[p. 266]
 
ô Waar zouden dan Zijne Englen
 
Toeven met een hooger lust
 
Dan by 't zachtgedrukte peuluw
 
Waar des zuiglings hoofd op rust!
 
 
 
Zeekrer dan de lijfstaffieren,
 
Die in 't marmren hofgesticht
 
't Prachtig slaapsalet bewaken
 
Van het vorstlijk troetelwicht: -
 
 
 
Zeekrer dan metalen muren
 
Door der helden bloem bezet,
 
Is de wacht van 's hemels Geesten
 
Om des wichtjens zorgloos bed.
 
 
 
Rekke 't op satijnen kussens
 
Of op 't halmenstroo zijn leên,
 
Nimmer sluimerende hoeders
 
Waren om zijn leger heen!
 
 
 
Aan de moederborst gewiegeld
 
Of op vreemde knie gesust,
 
Immer is des wichtjens hoede
 
d' Englen zoete hartelust!
 
 
 
Ach, ontelbre doodsgevaren
 
Grijnzen 't hulploos kindtjen aan,
 
Die geen moeder af kan weeren,
 
Ja, haar oog niet gadeslaan!
 
 
 
Van zijn eersten adem halen,
 
Ja, nog worstlend in haar schoot,
 
Waart verwoesting aan zijn zijde,
 
Dreigt elk oogenblik de dood.
[pagina 267]
[p. 267]
 
Maar gy waakt, onzichtbre scharen,
 
Zelfs voor 't onvolvormde wicht
 
Dat, in 's moeders leven levend,
 
Onder 't hart verborgen ligt.
 
 
 
Maar gy waakt, getrouwe wachters,
 
Als de luchtstroom 't vrije bloed,
 
Nu geweld uit eigen harte,
 
Door zijne aders vloeien doet.
 
 
 
ô Vertroostende bewustheid!
 
Balsem voor des Christens smart,
 
Uitgegoten door Gods goedheid
 
Op het zorglijk moederhart!
 
 
 
Algenoegzaam zijt Ge, ô Vader,
 
't Is uw wenk die 't al gebiedt;
 
Maar Gy wraakt, al ware 't dwaling,
 
Dezen zoeten troostgrond niet!
 
 
 
Ja, Gy hebt geen dienaars noodig,
 
Wat uw wijsheid ook beveelt;
 
En uw nooitvolprezene almacht
 
Wordt geen schepslen meêgedeeld.
 
 
 
Dan, Gy kent den zwakken stervling,
 
Die uw grootheid niet beseft,
 
Zich geen voorwerp voor kan stellen,
 
Dan het geen zijn zintuig treft.
 
 
 
Daarom, God van louter goedheid,
 
Staat der Englen hulp ons by,
 
Toont Gy ons door hun bewaking
 
Wat uw liefde en almacht zij!
[pagina 268]
[p. 268]
 
ô, Hoe zien wy ze in verbeelding
 
Scharen om ons dierbaar kroost, -
 
Het ontscheuren aan gevaren!
 
En, wat zegen heeft die troost!
 
 
 
Zag ik soms mijn dierbre wichtjens
 
Worstlend met een wreede dood,
 
'k Dacht me een Engel nederdalend,
 
Die hen hemelbystand bood!
 
 
 
Ach! wat doet my 't wee verduren
 
Dat het afzijn in zich vat
 
Van den lievling onzer harten,
 
Zwervende op het golvend nat?
 
 
 
Gy, ô gy, de wacht der hemelen,
 
Die op 's Hoogsten wenken zweeft,
 
Zult zijn zijde niet begeven
 
Waar hy door de baren streeft!
 
 
 
Mocht de stormwind om hem woeden,
 
Gy, gy torscht hem over 't meir:
 
Gy, gy voert hem op uw wieken
 
In onze ouderarmen weêr!
 
 
 
Waakt, ô waakt gy op zijn harte!
 
Stort hem deugd en braafheid in,
 
Dat hy met geen booswicht dwale,
 
Maar verleidings kracht verwinn'.
 
 
 
ô Mijn vroeg verstorven wichtjens,
 
Zoo gy deel neemt in ons lot,
 
Vouwt uw lieve cherubhandtjens
 
Biddend voor den throon van God.
[pagina 269]
[p. 269]
 
Doorgeworsteld hebt gy 't lijden,
 
Eeuwig zij Gods goedheid lof!
 
Maar hecht kommer, smart, en tranen,
 
Onafscheidbaar vast aan 't stof;
 
 
 
ô Zoo laat uw invloed troosten,
 
Als die traan der smarte vliet;
 
En vergeet in Edens vreugde,
 
Uw verlaten broedren niet!
 
 
 
By uw lijden en verscheien
 
Sloop de dood my in het hart,
 
En, kon droefheid plotsling moorden,
 
'k Waar bezweken in de smart!
 
 
 
Doch haar onverpoosde knaging,
 
Die des levens krachten sloopt,
 
Zal die morgenstond vervroegen,
 
Waar geheel mijn ziel op hoopt.
 
 
 
ô, Wanneer die stem zal klinken,
 
Die my toeroept: ‘Keer tot stof!’
 
Zult gy 't sterven my verzachten,
 
Telgjens van den hemelhof!
 
 
 
Ja, wanneer die stem zal klinken
 
Die my toeroept: ‘Ga ter rust!’
 
Worde ik op mijn stervenssponde,
 
Door uw hallels ingesust!
 
 
 
Hoe veel vaster bond de keten
 
Die mijn hart aan 't leven snoert,
 
Had niet God mijn zestal spruitjens
 
Reeds Zijn hemel ingevoerd.
[pagina 270]
[p. 270]
 
Ach, dit oord van wee en jammer
 
Is niet waard te zijn beweend;
 
En benijdbaar is de doodsnik,
 
Die ons eens by God hereent!
 
 
 
Pandtjes, die ik mocht behouden;
 
Dierst geschenk dat de Almacht gaf!
 
Gy, wier aanblik by mijn sterven
 
My zou beven doen voor 't graf:
 
 
 
'k Zal u, in die veege stonden,
 
Als my de aardsche nevel breekt,
 
Op der Englen arm zien torschen,
 
Aan hunn' boezem zien gekweekt!
 
 
 
'k Zal u welgemoed verlaten,
 
Zonder kommer voor uw lot.
 
Onbedrieglijk is mijn uitzicht,
 
Want mijn hoop berust in God!
 
 
 
1814.

voetnoot*
Wit en Rood I, 151.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken