De dichtwerken van vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk. Deel 3
(1860)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– AuteursrechtvrijAan mijnen egade,
| |
[pagina 271]
| |
Mijn Egâ, zoo dit hooggetij',
Zoo 't u een troostende uchtend zij,
Die thands ter kim is opgerezen,
Zoo ze u een zweem verschaft van troost,
Uw leed één oogenblik verpoost,
Dan moet ze my gezegend wezen!
Ach, wat ik ooit den Hemel bad,
Van dat ik 't eerst bewustzijn had,
(Gy weet het, Vader aller menschen!)
Nooit ander heil smeekte U mijn ziel,
Dan 't geen me in de Echt te beurte viel;
En zy vereenigde al mijn wenschen.
Geen denkbeeld had ik van genot,
Geen denkbeeld van een hooger lot,
Dan wat me Uw goedheid heeft geschonken.
Ik vond op 't ijdel wareldrond
Een hart dat mijn gevoel verstond -
Dat reine liefde mocht ontvonken.
Wat zoude ik klagen, dierbre Gâ?
Dit immers is, wat Gods genâ
Zijn' hoogsten gunsteling kon geven.
ô Zalig, zalig duizendmaal,
Die met den tedersten gemaal
De smart en vreugde deelt van 't leven!
Ik mor niet, mijn Geliefde! neen:
't Is God bekend, en God-alleen,
Wat leed wy met elkander droegen.
Maar (Hy getuig', die alles kent!)
Met u vereend, draag ik de ellend
In 't nijpendst lijden, met genoegen.
| |
[pagina 272]
| |
Dan, weinig zegt het, wat my treff;
Geduld verzacht het smartbesef:
Maar ach, ons kroost te hooren klagen!
Hier faalt de moed aan 't zwakke hart!
God! leer my die ontzetbre smart
Ook zonder wederstreven dragen.
Dit, ja, mijn Gâ, 'k ontveins het niet,
Is overmaat van zielsverdriet!
Wat moeder droeg dit ooit gelaten?
Alle andre smart vindt ergens troost;
Maar 't geen wy lijden in ons kroost, -
Daar mag noch moed noch kracht voor baten!
God echter leeft, mijn Echtgenoot!
Zijn liefde en wijsheid, even groot,
Bestemmen 't peil van onze jammeren!
De trouwe Herder die ons hoedt,
Zal, eer de nood bezwijken doet,
Ter redding spoeden van zijn lammeren!
Mijn Gade, in ieder harteklop
Beurt my op nieuw uw teêrheid op.
In liefde is moed en kracht vereenigd!
Ach, 't leven vall' my nog zoo zuur;
Het geen ik aan uw zij' verduur,
Wordt door ons Echtgeluk gelenigd!
't Is liefde die me in 't kalm gemoed,
In 't wrangste van den tegenspoed,
Een zoete rust door 't hart doet stroomen. -
Zy schenkt dat innig vreêgenot,
Dat my berusten doet in 't lot,
En aardsche wenschen leert betoomen!
| |
[pagina 273]
| |
Wie ooit op moed en krachten roem',
Zich boven 't leed verheven noem',
Om met den schijn van groot te schitteren;
'k Verbloem my-zelv mijn zwakheid niet,
Maar, zoo mijn oog een traan ontschiet,
Ik stort er geen die 't leed verbitteren.
By elken zucht, mijn borst ontperst,
Gevoel ik dat me uw liefde rest,
En dank Gods goedheid voor dien zegen!
Ach, tot dien prijs, geliefde Gâ,
Is zelfs in 's noodlots ongenâ
Een onbesefbaar heil gelegen. -
Ofschoon ook alles tegen loop',
Ons bloeit de schoone vrucht der hoop,
In 't tweetal dierbre liefdeloten!
Ach, kust ons soms 't onschuldig wicht
De tranen van het aangezicht,
Wie heeft ooit zoeter lust genoten? -
We ontwaren Gods weldadigheid,
Op 't droevig levenspad verspreid, -
Zijn zegen in de zwaarste slagen; -
En 'k dank Hem, die dien zegen geeft,
Dat my zijn gunst verkoren heeft
Om 's levens ramp met u te dragen.
1814.
|
|