Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1 (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.63 MB)

Scans (4.59 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 1

(1856)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Yrwin en vreedebag,Ga naar eind1
of de steenrotsklip.Ga naar voetnoot*
(Laplandsche Romance.)

 
V. ‘Wat zucht ge, ô Yrwin, aan mijn borst?
 
Van wellust? Neen, van smart!
 
Wat wolkjen drijft er in uw oog
 
als ik u druk aan 't hart?
 
Ontbreekt er aan uw' heilstand iets?
 
Is u mijn min tot last?
 
Wat eischt, wat wil, wat wenscht uw ziel?
 
Wat klemt me uw arm zoo vast!’ -
[pagina 66]
[p. 66]
 
Y. ‘Geminde! neen; ik wensch niets meer;
 
uw liefde zij mijn deel!
 
Maar 'k weet niet wat voor somberheid
 
beheerscht mijn ziel geheel.
 
Ik weet niet welk een voorgevoel
 
van dreigend ongeval
 
Grijpt my in al mijn leden aan.
 
Wat of ons naken zal!’-
 
 
 
V. ‘Ons naken? Yrwin! Aan uw zij'!
 
Daar ken ik geen gevaar.
 
De hemel storte en brijzle my!
 
uw boezem is mijn baar.
 
Neen, Yrwin, neen, ons dreigt geen leed,
 
mijn ziel getuigt het my!
 
Zy huppelt in mijn smachtend hart.
 
Wat vreeze ik aan uw zij'!’ -
 
 
 
Zoo sprak de blonde Vreedebag,
 
daar ze in 't gekrulde gras
 
In de armen van heur' Bruigom zeeg,
 
en in zijne oogen las.
 
De zon, die nog een' flaauwen straal
 
door de avondkimmen schoot,
 
Verlichtte 't maagdlijk aangezicht
 
met vurig blinkend rood.
 
 
 
‘Ach, Yrwin, zie, hoe gloeit de kim
 
terwijl het daglicht zinkt!
 
Wat overheerlijke avondglans,
 
waar meê de hemel blinkt!
 
Gewis, dit stil, dit grootsch verschiet
 
heeft iets ontzettends in.
 
De nacht koomt op, de schaduw klimt;
 
kom, spoên wy naar 't gezin.’
[pagina 67]
[p. 67]
 
‘Het duister valt, de wijk is verr':
 
wy zijn hier gants alleen.
 
Ja, Yrwin, ja, ik voel het ook,
 
er waart iets om ons heen.
 
Iets gruwzaams hangt ons boven 't hoofd:
 
het klamme zweet breekt me uit:
 
Mijn boezem beeft als schuddend riet:
 
wat of dit toch beduidt?
 
 
 
Maar hoe! wat wil dit woest gelaat!
 
Ach, Yrwin, zijt gy 't wel?
 
Nog nooit heb ik u dus gezien!
 
Wat staan uw oogen fel!
 
Van waar dat gruwzaam steigrend hair?
 
Dat gapen van dien mond?
 
De loodverf die uw kaak betrekt?
 
Wat ziet ge dus in 't rond?
 
 
 
Omhels my! ken uw Vreedebag,
 
die aan uw' boezem hangt;
 
Die d' adem van uw hijgend hart
 
op hare lippen vangt!
 
Wat doet gy? Yrwin, zijt gy 't nog?
 
Zijt gy 't, mijn Yrwin! gy!
 
Is 't droom? is 't zinbedrog? is 't spook?
 
ô Hemel, sta my by!’ -
 
 
 
Zoo spreekt ze, en ijst van 't monsterdier
 
dat in heure armen gromt;
 
Valt, ijslijk gillend, ruglings neêr,
 
en blijft van schrik verstomd.
 
Geen Yrwin, neen, een Winterbeer,
 
als zy zich wedervond,
 
Snoof met een vreesselijke snuit
 
om haren boezem rond.
[pagina 68]
[p. 68]
 
Zy gilt, zy schreeuwt, zy vlucht, zy vliegt,
 
en voelt geen' grond in 't vliên!
 
Reeds is zy in heurs Vaders stulp,
 
maar waagt niet, óm te zien.
 
Zy zit, zy zwijgt. Men vraagt vergeefs:
 
geen andwoord (wat men vraagt),
 
Wat haar, wat Yrwin is gebeurd,
 
verkrijgt men van de Maagd. -
 
 
 
Daar brengt men Yrwins opperkleed,
 
zijn spriet en leêren hoed:
 
Dees door eens wolven tand gescheurd;
 
en 't eerste, rood van bloed.
 
Nu twijfelt niemand aan zijn' dood:
 
Gewis, hy is geweest!
 
Voorzeker werd hy tot den prooi
 
van eenig grimmig beest! -
 
 
 
Nu gist men de oorzaak van heur' rouw;
 
heeft deernis met heur' staat;
 
Neemt troost en teedre oplettendheên,
 
en zorg en kunst te baat.
 
Men vond haars Minnaars sabelpels,
 
zijn walvischbeenen spriet,
 
En zoekt zijn overschot langs 't strand;
 
maar beenders vindt men niet.
 
 
 
Men werpt nogthands een' aardhoop op,
 
en richt, zijn' naam ter eer',
 
Den dennehouten staak daar naast,
 
en plant er zijn geweer.
 
De schoone ziet het zwijgende aan;
 
en met een' woesten blik,
 
Dien niemand van heur huis verstaat,
 
verraadt zy niets dan schrik.
[pagina 69]
[p. 69]
 
Dus zit zy twintig weken lang,
 
geeft spraak noch spraakgeluid,
 
En smelt in stomme tranen weg,
 
en treedt de hut niet uit.
 
Op 't laatst, daar niets vermogend is
 
tot stilling van haar wee,
 
Voert haar heurs grijzen Vaders zorg
 
naar d' oever van de zee.
 
 
 
Nu koomt zy aan haars Vaders hand
 
by 't dorre strandgevaart',
 
Waar ThorGa naar eind2 d' ontzachbren mokerstaf
 
met staal en vuursteen paart.
 
Zy siddren op den drempelsteen,
 
die voor den ingang ligt,
 
En heffen de oogen trillende op
 
naar 't vormloos aangezicht.
 
 
 
De Priester leidt hen voor 't altaar;
 
daar knielen zy in 't zand:
 
Hy vat de grove tooverbom,Ga naar eind3
 
beschilderd door zijn hand.
 
Hy rommelt, draait haar over 't hoofd,
 
en zuist den God in 't oor,
 
En smeekt hem voor de kranke Maagd
 
genaderijk gehoor.
 
 
 
De vuurslag klinkt, de vonk springt af,
 
de Godheid hoort gebeên.
 
Hy strekt zich op de borst in 't stof
 
met uitgebreide leên.
 
De trommel rinkelt op zijn rug:
 
't ontzag der Godheid groeit!
 
't Wordt aaklig in den tempelkring,
 
en 's Wichlaars borst ontgloeit.
[pagina 70]
[p. 70]
 
‘De misdaad (bromt hy) treft het huis,
 
dat d' onmensch schuilplaats gaf.
 
Heur wraak vervolgt en u en hem
 
tot in de nacht van 't graf.
 
Het euvel beef voor 's Hemels roê,
 
waar 't op de zwakheid woedt.
 
Heur zaak is aller Goden zaak:
 
zy vordren - menschenbloed.’ -
 
 
 
De Wichlaar zwijgt: de tempel dreunt
 
van 't gonzen van de trom;
 
En 't heilig woord van d' Offeraar
 
bant elk van 't heiligdom.
 
Daar gaat de droeve Vader heen
 
met zijn onredbaar kind:
 
Nu, beide, spraak- en wezenloos,
 
en in hun misdaad blind.
 
 
 
De Vader vouwt zijn handen saam,
 
en slaat het oog om hoog;
 
Ziet nu zijn droeve Dochter aan,
 
en dan, des hemels boog.
 
‘Ach, Hemel (zegt hy) neem dit hoofd!
 
mijn bloed verzoen' de schuld,
 
De bloedschuld, die mijn huis bevlekt,
 
zoo dit uw wraak vervult!
 
 
 
Mijn hart, mijn hand, zijn vrij van 't kwaad;
 
mijne oogen, rein daar van;
 
Mijn eenvoud kent bedrog noch list,
 
die iemand schaden kan.
 
En gy, mijn kroost! en, Yrwin, gy!
 
Waar zijn uw euveldaân?
 
Gy immers voelt u even rein?
 
of, wat hebt gy begaan!’ -
[pagina 71]
[p. 71]
 
Hy sprak, en kust zijn Dochters wang,
 
van tranen thands doorgroefd:
 
En zet haar aan een' heuvel neêr,
 
meer zinloos dan bedroefd.
 
Hy loopt verbijsterd om en om,
 
maar zonder oogmerk om;
 
Nu, vloekende op zijn schuldloosheid,
 
en dan op 't Godendom.
 
 
 
Een grimmige IJsbeer heft het hoofd
 
van uit het bonzend meer;
 
Schiet toe, en valt op 't oeverzand
 
aan 's meisjens voeten neêr.
 
De Grijzaart schrikt: het walvischbeen
 
blinkt ijlings in zijn hand
 
Snort weg, en boort door 't borstlig hair
 
in 's ondiers ingewand.
 
 
 
Hy schreeuwt, treedt toe; en 't monster huilt
 
en wentelt in zijn bloed.
 
Hy nadert, met de vreugde in 't hart,
 
dat hy zijn telg behoedt.
 
Hy trekt het wapen uit de wond;
 
maar, eer hy weder treft,
 
ô Wonder! 't dier verliest zijn' schijn,
 
terwijl hy d' arm verheft.
 
 
 
Zijn muil, die gapend scheen naar moord,
 
zijn breede snuit, versmalt:
 
Zijn borstels worden menschlijk hair,
 
dat op zijn schoften valt:
 
Zijn klaauwen, armen, strekt hy uit,
 
en toont eens Jonglings borst.
 
't Is Yrwin (hemel!) die daar ligt,
 
en 't hoofd nog opwaarts torscht.
[pagina 72]
[p. 72]
 
't Is Yrwin (hemel!) die daar ligt,
 
en in zijn' bloedstroom zwemt!
 
Die nog met machtelooze hand
 
des Grijzaarts handen klemt!
 
‘Ach (zegt hy)! 'k heb aan 't lot voldaan;
 
mijn onheil was verdiend.
 
Ik had de menschheid uitgeschud,
 
'k verried een' boezemvriend.’ -
 
 
 
Zoo zegt hy; richt het hoofd nog op;
 
bezwaarlijk! stort en sneeft.
 
Den Grijzaart knikt het lijf; verstijfd,
 
niet wetende of hy leeft.
 
Zijn Dochter bleef versteend van schrik;
 
hy-zelf, hy werd een klip;
 
En beide strekken thands ten baak
 
aan 't golvenklievend schip.
 
 
 
De zee bespoelde sints hunn' voet,
 
en sneed hen af van 't land;
 
Maar sedert waagt geen misdaad ooit
 
zich zoo naby aan 't strand.
 
En sedert blijft de Vriendentrouw
 
by 't menschdom ongeschend:
 
Want Yrwin en de Steenrotsklip
 
zijn al wat leeft, bekend.
 
 
 
1788.

eind1
De naam is Friddabag: dit is, in 't Yslandsch, juweel der vrouwen. Men zou eigenlijk Vrijdebag of Vrijbag moeten zeggen, gelijk wy Vrij-dag zeggen van het zelfde Fridda: doch dit luidt te hard. Yrwin is schutter.
voetnoot*
Nieuwe Mengelingen II. 99. Uitg. 1817.
eind2
Thor is de opperste Godheid der Laplanderen. Een bloote boomtronk gants van takken ontbloot, en met een ruw zweemsel van een menschlijk gelaat daar in uitgehakt, stelt hem voor. Aan dezen tronk zijn, als onderscheidende kenmerken dezer Godheid, een moker met een steen en vuurstaal opgehangen, waar door tevens de Donderaar en de Schepper des Lichts in hem beteekend worden.
eind3
De Tooverbom dient den Wichlaar ter bezweering van Goden en Geesten, op dat zy hem het verborgene ontdekken en instorten. Door heur zuizing en gonzing bedwelmd, strekt hy zich voor over op den grond, en vervalt in een mijmering, waar uit hy oprijst om zijne uitspraken te doen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken