Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.88 MB)

Scans (6.19 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 249]
[p. 249]

Amarillis:
herderszang.Ga naar voetnoot*

 
Ik ijl naar Amaril: mijn geitjens gaan ter weide
 
In 't hangen van 't gebergte, in Lycidas geleide.
 
ô Drijf het vee ter weide, en drenk het aan den vliet,
 
Mijn waardste Lycidas, maar dat gij voor u ziet!
 
De witte springbok (hij heeft hoornen) mocht u deeren:
 
Draag toch voor alles zorg, den geilaart af te weeren.
 
 
 
Aanminnige Amaril! wat duikt ge in gindsche grot
 
Des morgens niet meer neêr, om me achter 't esschenschot
 
Met nagebootste stem van verre na te blaten,
 
Of op te wachten met een' hagel van granaten?
 
Wat haat ge mij? Wat vindt ge uw' eersten gunstgenoot
 
Thands haatlijk, schoone? ai zeg! - die haat doet mij den dood.
 
Deze appels ('t zijn er tien, en 'k breng u de andre morgen,)
 
Vereer ik u, de vrucht van zeven maanden zorgen.
 
Gij vroegt me er om, en 'k schenk ze uit volheid van mijn hart:
 
Doch geef ook aandacht aan mijn pijnigende smart!
 
ô Hemel, dat ik eens een gonzend bijtje ware,
 
En dwars door 't dichte veil en de opgeschoten vare,
 
Waar ge achter wegschuilt, in uw rustplaats dringen mocht!
 
'k Weet nu, wat Liefde zij! Een wreedaart, een gedrocht,
 
Dat met de leeuwenwelp aan de uiers heeft gelegen,
 
En van 't ongastvrij woud zijn' stuggen aart gekregen.
 
Hij blaakt me, en zit me diep in 't innigst van 't gebeent'.
[pagina 250]
[p. 250]
 
ô Schoone, in 't aanzien schoon, maar louter rotsgesteent'!
 
Aanbidlijke Amaril! ô kom me in de armen vallen,
 
Dat ik u kusjens geev bij honderdduizendtallen!
 
Een bloote, een ijdle kus heeft toch een zoetheid in.
 
Dit kransjen breidde ik u, ô stookster van mijn min,
 
Van eiloof, met melisse en riekend thijm doorvlochten:
 
En ach! daar ligt het nu aan flarden in de krochten! -
 
Ai mij! wat lijde ik! en gij hoort niet naar mijn leed!
 
Kom, neme ik in den vloed mijn toevlucht! weg dit kleed!
 
In 't grondelooze diep, waar Olpis de thonijnen
 
Door 't visschers net verschalkt, zij de eindpaal van mijn pijnen!
 
En sterve ik, 't zal voor 't minst u lief zijn, wreede maagd!
 
Voor lang reeds bleek mij 't wel, wat hart ge voor mij draagt,
 
Wanneer, als ik aan 't lot beproefde of gij mij minde,
 
't Papaverblad niet knapte als bij een welgezinde,
 
Maar in mijn hand van zelfs tot slappe vezels wierd:
 
En grijze Anaxo ook heeft zeker 't niet verzierd,
 
(Dat wijf, dat uit haar zeef geheimen weet te tijgen,
 
Als zij de korens door de gaten heen ziet zijgen!)
 
Hoe ik verteere, en gij den spot drijft met mijn vlam. -
 
En nog beware ik u dit hagelblanke lam,
 
Daar Mermnons bruine telg en Mermnon-zelf me om baden,
 
En ach! licht krijgt zij 't nog: gij zult het toch versmaden.
 
Hoe knipt mij 't rechter oog! Zoude ik mijn schoone zien?
 
Wat voorboô van geluk! Aan dezen den misschien:
 
Kom, vlije ik mij daar neêr om op haar komst te wachten!
 
Zij heeft toch ook gevoel voor mij, en voor mijn klachten:
 
Ze is in haar binnenst toch niet gants van diamant.
 
Hippomanes, wanneer hij blaakte om Atalant',
 
Volbracht den wedloop wel, en de onvèrbidbre joffer,
 
Zoo zij hem zag, ontvlamde, en viel de min ten offer.
 
De aanvall'ge moeder van de wijze Alfesibeê,
 
Hing Bias om den hals, en - schoone Cythereê! -
 
Wist niet Adonis haar in zulk een drift te ontsteken,
 
Dat zij zijn klamme lijk niet uit haar' arm liet breken?
 
Benijdenswaardig in zijn' onverbreekbren slaap!
 
Endymion! en gij, volzaalge koningsknaap,
 
Die lusten smaakt, voor geen verstand van ongewijden
 
Besefbaar, Jazion! hoe moet ik u benijden? -
[pagina 251]
[p. 251]
 
Ai mij! wat klopt mij 't hoofd! Maar ach, bekreunt ge u des,
 
ô Amarillis? Neen, ontrefbre minnares!
 
Hier, hier stel ik een perk aan mijn beklaaglijk zingen:
 
'k Ga heen, en scheur mij weg uit alle stervelingen:
 
Ik werp mij voor de tand der wolven neêr in 't bloed:
 
Ga, smaak dien wellust dan, geen honig is zoo zoet!
 
 
 
1783.
voetnoot*
Bloemtjens, 15.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken