Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.88 MB)

Scans (6.19 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Minnekozing:
veldkout.Ga naar voetnoot*

 
dafnis, en een meisjen.
 
Een andre herdersknaap heeft Helena geschaakt,
 
Maar nooit de kusjens van mijn Helena gesmaakt!
 
't meisjen.
 
Wat pocht ge, stoute boef? wat zegt een nietig kusjen?
 
dafnis.
 
In 't nietig kusjen steekt een hartdoordringend lustjen.
 
't meisjen.
 
Ik wisch mijn' mond slechts af, en - ft! daar gaat uw zoen!
 
dafnis.
 
Ja, wisch uw lipjens af, ik zal het voort herdoen.
[pagina 252]
[p. 252]
 
't meisjen.
 
Zoen koeien; maar geen maagd, te jong om nog te paren.
 
dafnis.
 
Zoo preuts niet! och, die jeugd zal als een droom vervaren.
 
Hoe dort het roosjen niet! hoe droogt de muskadel!
 
Ga meê, dat ik u daar een sprookjen van vertell'.
 
't meisjen.
 
Vooral niet: 'k liet mij eens door uw gefleem bekoren.
 
dafnis.
 
Kom dan in 't olmenbosch mijn herdersfluitj' eens hooren.
 
't meisjen.
 
Vermaak u-zelv' daar meê! mij lust geen nabeklag.
 
dafnis.
 
Sus, meisjen! denkt ge wel wat Venus wraak vermag?
 
't meisjen.
 
Wat Venus! zoo Diaan mij slechts haar gunst doet blijken!
 
dafnis.
 
Zwijg stil: ze zou u 't net licht over de ooren strijken.
 
't meisjen.
 
Ja, laat zij wat ze wil, mits Febe mij bewaar!
 
Maar geen gezabber meer, en weg die handen daar!
 
dafnis.
 
Och! Schuw de liefde niet! Geen maagd wist ze ooit te ontspringen!
 
't meisjen.
 
Ja, 'k schuw dat juk, bij Pan! zie 't andren op te dringen.
 
dafnis.
 
Ik vrees, een slechter knaap gaat nog eens met u heen.
[pagina 253]
[p. 253]
 
't meisjen.
 
Veel denken er om mij, maar ik nog om geen' een.
 
dafnis.
 
En ik, uit al dien hoop, ik bied u hand en harte.
 
't meisjen.
 
Wat zal ik doen, mijn vriend? de trouw is vol van smarte.
 
dafnis.
 
Neen, de echt heeft smart noch rouw, maar enkel honigzoet.
 
't meisjen.
 
Ja, net of voor den man de vrouw niet siddren moet.
 
dafnis.
 
Veel eerder heerschen zij: waar zou een vrouw voor vrezen!
 
't meisjen.
 
Ik ducht voor 't barenswee: 't moet overijslijk wezen!
 
dafnis.
 
Diane, uw Schutsgodin, zal daar u niet ontstaan.
 
't meisjen.
 
Maar 't kraambed baart mij schrik: daar mocht mijn kleur vergaan.
 
dafnis.
 
Dan ziet gij ze op 't gelaat van lieve kinders zweven.
 
't meisjen.
 
En, 'k ware eensd waas genoeg, watzoudt ge aan bruidschat geven?
 
dafnis.
 
Mijn gantsche runderkudde, en weide, en al mijn woud.
 
't meisjen.
 
En zweert ge, dat ge mij dan nooit verlaten zoudt?
[pagina 254]
[p. 254]
 
dafnis.
 
Zoo waarlijk help' mij Pan! woudt gij slechts met mij leven.
 
't meisjen.
 
Zult gij me uw echtkoets dan, uw huis, en stalling geven?
 
dafnis.
 
Ja! met die schoone drift, die ik daar weide in 't dal.
 
't meisjen.
 
Maar 'k weet niet, wat ik aan mijn' vader zeggen zal.
 
dafnis.
 
Als hij mijn' naam maar hoort, hij zal uw' echt niet wraken.
 
't meisjen.
 
Hoe heet gij dan? een naam kan dikwijls heel veel maken.
 
dafnis.
 
'k Heet Dafnis, Mykons zoon: mijn moeder, Meriam.
 
't meisjen.
 
Een braaf geslacht, dat 's wis! maar 'k heb geen minder stam.
 
dafnis.
 
Ook niet van hooger stand: Menalkas is uw vader.
 
't meisjen.
 
Waar staat uw woning, zeg? beschrijf me uw doen wat nader.
 
dafnis.
 
Kom, zie met een', hoe schoon mijn hofcypressen staan.
 
't meisjen.
 
'k Ga Dafnis goed bezien, mijn geitjens; weidt vast aan.
 
dafnis.
 
Ik laat mijn boschj' eens zien, mijn osjens; graast ter degen.
[pagina 255]
[p. 255]
 
't meisjen.
 
Weg, stoutaart, van mijn borst! Hier geen geweld te plegen!
 
dafnis.
 
Hoe malsch is 't zwellend ooft, dat deze riem omspant!
 
't meisjen.
 
Om Gods wil! 'k ril van schrik! neem weg, neem weg die hand.
 
dafnis.
 
Mijn schoone, wees gerust, 'k zal u geen leed verwekken.
 
't meisjen.
 
Och, gooi me niet in 't nat, gij zult mijn kleêren vlekken!
 
dafnis.
 
Neen; zie, dit zachte vel gooi ik er onder heen.
 
't meisjen.
 
Och! wring mijn' riem zoo niet; ge maakt hem los: och neen!
 
dafnis.
 
Dees eerstling, Cythereê, had ik aan u beschoren!
 
't meisjen.
 
St! och, straks komt hier volk: 'k verbeeld mij iets te hooren.
 
dafnis.
 
't Is 't boomloof, dat in 't rond uw huwlijk vast vertelt.
 
't meisjen.
 
Gij hebt mijn kleed gescheurd: wat ben ik toegesteld!
 
dafnis.
 
'k Beloof u voor 't gescheurde een beter kleed te geven.
 
't meisjen.
 
Ja, alles! haast misschien geen brood om van te leven.
[pagina 256]
[p. 256]
 
dafnis.
 
Neen, 'k wenschte u heel mijn ziel te storten in den schoot.
 
't meisjen.
 
Diane, ach! straf mij niet, dat ik uw' dienst verstoot!
 
dafnis.
 
'k Zal Venus thands een' varr', de liefde een vaerz' vereeren.
 
't meisjen.
 
Maagd trad ik in dit bosch, om vrouw weêrom te keeren.
 
dafnis.
 
Ja, voor een meisj' een vrouw, en, zoo me op 't harte ligt,
 
Haast, blijde moeder van een minlijk troetelwicht.
 
 
 
Dus fluisterden dees twee, beide in den bloei der dagen,
 
En rezen van de koets, der sluiksche min gespreid.
 
Zij drijft haar geitjens voort, met de oogen neêrgeslagen,
 
Maar 't hupplend hart vervuld van stille vrolijkheid:
 
Hij keert naar 't rundervee in somber zelfbehagen,
 
Daar telkens nog zijn geest in mingenuchten weidt.
 
 
 
1783.

voetnoot*
Bloemptjens, 19.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken