Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.88 MB)

Scans (6.19 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 257]
[p. 257]

De boer.Ga naar voetnoot*
(Theokritus twintigste Landkout.)

 
Eunika lachte me uit als ik haar kussen wilde:
 
Weg, riep ze, met een stem als of zy van my grilde,
 
Weg van my, scheer u voort; gy lompert van een' vent!
 
Een boer my zoenen! foei, dat ben ik niet gewend.
 
Zoo'n mondjen laat zich maar van steedsche lipjens drukken;
 
Maar 'k raad u, droom gy nooit van diergelijke nukken!
 
Wat ziet ge er uit! Wat praat! Wat onbeschoft onthaal!
 
Wat zijt ge glad van spraak, aanvallig in uw taal!
 
Wat hebt ge een zachte kin, bezet met paardenhairen!
 
Wat borstels om uw lip! wat zwarte kreeftenscharen!
 
Gy stinkt naar 'k weet niet wat! Maak schielijk dat ge gaat,
 
En maak me maar niet vuil, gy, babok daar gy staat!
 
 
 
Zoo sprak ze, en spoog met een' tot driewerf voor zich henen,
 
Bekeek me op 't oogenblik van 't hoofd tot aan de teenen,
 
Zag me overdwarsjens aan en met een' scheeven mond,
 
Trok 't neusjen spijtig op, en schudde, daar ze stond,
 
Van lachen. 'k Voelde 't bloed straks door mijne aadren schieten,
 
En kleurde om 't hoofd van spijt, als 't roosjen van 't begieten.
 
Weg ging ze en liet my staan. Nu barste ik van den hoon,
 
Dat my een meid beschimpt die ik mijn liefde toon.
 
 
 
Zegt my de waarheid toch, gy, brave herdersknapen,
 
Ben ik niet wel gevormd? of ben ik zoo wanschapen?
 
Of heeft me een spook op eens een' ander' mensch gemaakt,
 
En 't eertijds blozend schoon van mijn gelaat geschaakt,
 
Dat, als het veil den stam, mijn' frisschen baard versierde,
 
Daar 't hair me als golvende eppe om beî mijn slapen zwierde
[pagina 258]
[p. 258]
 
En 't heldre voorhoofd blonk by 's wenkbraauws sierlijk git?
 
Mijn oog had sterker vuur dan Pallas oog bezit:
 
Mijn mond was enkle room, en vloeide van een reden,
 
Die loutre honig was, en harten wist te kneden.
 
Behaaglijk is mijn zang, 't zij ik de herderspijp,
 
Of fluit, of veldschalmei, 't zij ik de dwarsfluit grijp;
 
En 'k heb den naam van schoon by al de bergboerinnen,
 
En alle zeggen zy en toonen my te minnen.
 
Maar 't steedsche ding loopt weg en gunt my niet een' zoen,
 
Om dat ik 't land bebouwe en 't nuttig vee moet hoên.
 
Zy weet van Bacchus niet en van zijn herdersleven,
 
En hoe hy meê door 't dal de runders heeft gedreven;
 
Noch dat Cythere-zelve op 't Frygiaansch gebergt'
 
Een' herder heeft bemind en tot haar min gevergd.
 
Zelfs vond ze Adoon in 't woud, in 't woud, waar ze om hem treurde;
 
En hy, wien zelv de Maan heur gunsten waardig keurde,
 
Endymion, wie was 't? een veeman, anders niet,
 
Om wien ze als veeman blaakte en 's hemels trans verliet
 
Met wien ze op Latmos top de teêrste lusten deelde!
 
En, Rhea, waart gy 't niet, die ook een' herder streelde?
 
Ja gy, gy-zelf, Jupyn, der goden opperhoofd!
 
Hebt ge op een arendsvlerk geen' veldknaap weggeroofd?
 
 
 
Maar neen, Eunîka niet! die schuwt een boer te minnen;
 
Is meer dan Cybelé, dan min- en jachtgodinnen!
 
Gy, Cypris, zoek nu ook waar op ge uw harte zet
 
Niet meer in berg of bosch, maar ga alleen te bed!
 
 
 
1790.
voetnoot*
Verspreide Gedichten I, 130.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken