Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.88 MB)

Scans (6.19 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 281]
[p. 281]

De visschers.Ga naar voetnoot*

 
Ἃ πενία, Διόφαντε, μόνα τὰς τέχνας ἐγείρει,
 
Αὐτὰ τῶ μόχθοιο διδάσκαλος·
 
 
 
theocritus.
 
't Is de armoê, zy-alleen, die kunst en list verwekt,
 
Zy, leermeestres der vlijt! zy duldt niet dat in 't woelen
 
Des werkmans moede hoofd zich vreedzaam nederstrekt;
 
Maar zoo de sluimring soms zijn slaaprige oogen trekt,
 
De zorgen breken ze af met rusteloos krioelen.
 
Doch armoê kan in 't leed zich toch gelukkig voelen.
 
 
 
Twee Grijzaarts, van de jeugd ter vischvangst opgebracht,
 
Die in 't gevlochten dak by stormende onweêrsnacht
 
Hun dorre legerkoets van wier en bladen spreidden,
 
En leunende aan den wand den morgenstond verbeidden,
 
Begonnen, half in slaap, dit droomig bedgesprek.
 
Rondom hen, op den grond van 't enge slaapvertrek,
 
Lag al het tuig door een, waar meê hun vlijt zich voedde,
 
Als zetkorf, schakelnet, en riet, en angelroede,
 
Met koord en garen, grom en zeegras, boei, en fuik,
 
En oude vleetschuit, lek, en niet meer van gebruik.
 
Hun hoofd rustte op een mat, een party oude huiden
 
En kleeders op het lijf, maar weinig van beduiden.
 
Dit was hun armoed; dit, geheel hun overdaad.
 
De kommer lag er t' huis en was hun trouwste maat.
 
Geen aarden pot of pan was in de kluis te vinden,
 
Geen ketel; zelfs geen klos om 't garen op te winden;
 
Slechts enkle stokken nog, ter drooging van het want,
 
En eene holtsblok voor de traanlamp als zy brandt.
[pagina 282]
[p. 282]
 
Geen buur was daaromtrent. Van 't zeeschuim overdolven,
 
Stond de arme leemen hut te schudden in de golven.
 
Wie kon er slapen in dit schriklijk zeegedruisch! -
 
Hoor, makker, zei Fileet, hoe davert heel ons huis!
 
Wat zijn toch zee en wind twee schrikkelijke dingen:
 
Ons bed (met rots met al) schijnt met ons op te springen.
 
Wat moeten torens doen met zulk een spitsen top!
 
Die steken in de lucht nog vrij wat hooger op.
 
Ik weet niet, hoe een mensch zich in zoo'n stad durft wagen.
 
battus.
 
Och, alles went men zich. Die van zijn kindsche dagen
 
Al d' onvoeg van de stad beproefd heeft, jaar aan jaar,
 
Die denkt, geloof my vrij, niet eenmaal aan 't gevaar,
 
En weet niet, hoe gerust wy in ons stulpjen leven.
 
fileet.
 
Maar, Battus, evenwel, het hart moet iemand beven
 
Wanneer 't een weinig waait: my dunkt, ik stierf van angst.
 
En dan - wat heeft men daar, dan slechts wat palingvangst?
 
battus.
 
Ja, water is er niet, dan enkle modderkreken.
 
Ik weet er van, Fileet, ik heb dat werk bekeken.
 
Neen, 't is een leven, recht ellendig, op mijn woord!
 
En, winning is er niet. De zee brengt alles voort.
 
fileet.
 
Dat 's zeker. Maar, mijn vriend, hoe wonen daar de menschen?
 
Hoe koomt het, dat zy niet naar 't frissche zeestrand wenschen?
 
Ik bleef er tot geen prijs, al wierd ik er gebracht.
 
battus.
 
Ja, daar voor houdt men ook aan alle poorten wacht.
 
fileet.
 
Wat zegt ge! houdt m' er wacht?
[pagina 283]
[p. 283]
 
battus.
 
Ja, zeker; met Soldaten.
 
Die hebben last van 't Hof om niemand door te laten,
 
Die in de stad behoort. My ook, men hield my aan;
 
Maar 'k was een Visschersknaap, men moest my laten gaan.
 
fileet.
 
Nu, dan begrijp ik 't eerst. Die arme stedelingen!
 
Zy liggen daar aan band. - Dat heet ik, menschen dwingen!
 
Ja, Battus, 't is gewis, het reizen is wat waard.
 
Het leert ons 't voorrecht zien van d' ouderlijken haard.
 
Ja, nu bevat ik 't klaar (en 't doet my groot verblijden),
 
Dat we allen hier op aard geen Visschers leven lijden:
 
De Wacht belet het, maar een ieder, stond het vrij,
 
Wou zoo gelukkig en zoo rijk wel zijn als wy.
 
 
 
1805.
voetnoot*
Nieuwe Mengelingen II, 193.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken