Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.88 MB)

Scans (6.19 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 347]
[p. 347]

Fyllis aan Demofoön.Ga naar voetnoot*
(Naar het oud Engelsch van Chaucer.)

 
Zy, die Demofoön aan huis en disch vergastte,
 
Ja meer, die hart en bed hem argloos overgaf,
 
Beklaagt zich over u, meineedige, onstandvaste;
 
Smeet ge in uw trouwloosheid de schaamte-zelf niet af!
 
Gy weet het, Strymons ree' moest reeds uw hulk ontfangen
 
Eer 't bleeke -Hemellicht van nieuwen luister gloor;
 
Doch viermaal keerde 't weêr met opgevulde wangen,
 
En immer stelt uw kiel mijn hopend hart te loor.
 
ô Mocht ge 't traag verloop van dag en nachten tellen,
 
Als die u vurig mint en de uren gadeslaat;
 
Uw bruischend ongeduld deed hart en zeilen zwellen,
 
En 'k zag niet vruchtloos uit by elken dageraad.
 
Doch heilige belofte is slechts vermomde logen,
 
En 't is my-zelve alleen dat ik uw ontrouw wijt'.
 
Mijn liefde heeft uw hart, uw wensch, vooruitgevlogen,
 
En 't geen uw mond my zwoer, was met dat hart in strijd.
 
En echter zwoert gy by de Goden, en....wat eeden!
 
En zy, zy wreken my noch hun gehoonde macht!
 
Wat haalt ge u op den hals, wat vloed van ijslijkheden!
 
Zoo zelf de hemel niet met minnaars eeden lacht.
 
Maar 'k zwijg van eeden, 'k zwijg van woorden, ijdle klanken;
 
Ik heb uw tranen-zelv zien vlieten uit het oog.
 
Zijn tranen meê een deel der valsche minneranken,
 
Waar aangeleerde kunst de onnoozle meê bedroog?
 
't Spande alles, alles dan voor één verleider samen
 
Op 't ongewapend hart van ééne zwakke maagd!
 
Zijn dit de heldendaân die 't koningsbloed betamen?
 
Is dit de lauwerkrans die Theseus nazaat draagt?
[pagina 348]
[p. 348]
 
Welaan dan! dat dit schrift uw beeldtnis onderscheide
 
Wanneer u 't grootsch Atheen by zoo veel Helden toont:
 
‘Dees is het, die een maagd door valsche min verleidde,
 
En gastrecht, liefde, en trouw, met ontrouw heeft beloond.’
 
Doch neen, uw vader gaf u 't voorbeeld in 't verlaten
 
Dier Maagd, wier teedre gloed hem 't leven had gered:
 
Dat weldoen leed verdient, en liefde doodlijk haten,
 
Was, zelfs eer Theseus wierd, een vastgestelde wet.
 
'k Heb onrecht! - 't Moest zoo zijn; ik moet mijn misdrijf dragen,
 
En de onschuld van mijn ziel was uw verachting waard.
 
Ziet, Maagden, op mijn lot! wat zoude ik my beklagen,
 
Ziet daar de dartle min, en Jongelingen aart!
 
Neen, 'k wil geen wuften wind met zuchten meer vermoeien,
 
Noch grifflen ijdle klacht in 't onmeêdoogend wasch:
 
Geen strand, waar langs ik zwerf, met tranen meer besproeien,
 
Of menglen ze aan het schuim van d' even wuften plasch.
 
Neen, daar, van waar uw hulk mijn' oogen is ontvaren,
 
(Dat altijd van mijn oog nog nagestaarde doel!)
 
Daar, wreedaart, stort ik my wanhopig in de baren;
 
Licht dat die zelfde zee my aan uw kusten spoel'.
 
Dan, als de golf mijn lijk u onder 't oog zal voeren,
 
Wordt mooglijk in Atheen mijn liefde nog beweend:
 
Doch, zoo 't misvormde rif een teder hart mag roeren,
 
Op 't uwe hoop ik niet: uw boezem is versteend.
 
 
 
1822.
 
Uit chaucers Legend of good Women.
voetnoot*
Krekelzangen I, 9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken