Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

Scans (6.29 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 359]
[p. 359]

Zingen.Ga naar voetnoot*

Οὐδεὶς ἠδύνατο μαθεῖν τὴν ᾠδὴν εὶ μὴ αἱ ἑκατὸν τεσσαράκοντα τέσσαρες χιλιάδες, οί ἠγορασμένοι ἀπὸ τῆς γῆς.

Apocal. XIV, 3.
Apocal. XIV, 3.
 
Natuur, als zy 't geboomt' op nieuw met bladers dekt,
 
Den veldgrond met een kleed van bloemen overtrekt,
 
En 't vreugdewekkend West met weêr ontbonden vlerken
 
Een nieuwen adem blaast door wei' en wandelperken,
 
Schenkt aan 't herlevend bosch een talrijk zangrenchoor
 
Dat hart en boezem naar om hoog trekt door 't gehoor;
 
Maar schaars is ze in 't getal van menschelijke zangeren
 
Wie 't echte hemelvuur des Dichters mag bezwangeren.
 
Ach! waarom is by ons, op 't Godlijk beeld zoo fier,
 
De Dichtgaaf zoo beperkt, zoo koud en zonder vier!
 
Waar, waarom mag ons hart den echten toon niet treffen
 
Die Englen waardig is, die boezems kan verheffen?
 
Wat kruipt, wat breekt de stem die uit ons binnenst welt,
 
Wanneer het de eer van God, den hoogen Lofzang geldt?
 
Hoe valsch is 't orgel in de klanken die 't doet rijzen
 
Om de Almacht, om Zijn werk, om Zijn genâ te prijzen!
 
De dag, de nacht, 't Heelal, vloeit over van Zijn lof;
 
Gy, stervling, bloos van schaamte en duik uw hoofd in 't stof!
 
 
 
't Heelal vermeldt Zijn lof - en gy, gy zwijgt, ontaarde!
 
Of, zoo uw hand de harp tot Zijn vereering snaarde,
 
Hoe weinig stemt zy met het heilig Choormuzijk
 
Der zuivre Geesten van het vlekloos vreugderijk!
 
Ach, vruchtloos schijnt ons 't hart van hooger vuur te ontgloeien,
 
De hartetoon verstomt en weigert uit te vloeien:
[pagina 360]
[p. 360]
 
Verstommen, ja, is 't al; verstikken in 't gevoel
 
Is 't eind der poging die geen opslag waagt naar 't doel.
 
En dit is 't schepsel dat bestemd was, met Gods Engelen
 
In 's hemels melody een zuivren toon te mengelen!
 
Hoe diep vervallen, ach Gy weet het, ô mijn God,
 
Hoe laag beneden 't peil van 't hem verordend lot!
 
Wat is d' onzaalgen mensch, van 't eens zoo zalig leven
 
In de onschuld, op deze aard vol weedom nog gebleven?
 
Wat, in den jammerpoel van eindeloos beklag,
 
Van 't voorrecht over, waar zijn ziel naar dorsten mag?
 
De onnoozelheid verdween; de schat, die alle gaven
 
Omgrijpt, verviel tot niet: en, laffe zondenslaven
 
Voor Englenspeelnoots, nu als wormgebroed in 't zand,
 
De steilte ontzonken van hun eerverheven stand,
 
Verstommen we als het vee; of smooren in de klanken
 
Die 't hart nog opwelt in zijn dorstgevoel tot danken,
 
Maar die geene onschuld meer, door zonde en vloek verjaagd,
 
Op zuivre duivenvlerk door lucht en wolken draagt.
 
Wy zingen - maar helaas! waar zijn die Dichtrenstemmen
 
Die 't woest vertijgerd hart, die wolvenvraatzucht temmen?
 
Waar lokken zy het woud? waar dringen zy den steen
 
Der boezems door, verhard in 's warelds spoorloosheên?
 
Waar sust het golven, waar orkanen daar zy woelen?
 
Waar roemt het zich, in 't hart begeerte of wraak te koelen?
 
Ach, Dichters, al uw kracht, uw glorie, ging voorby,
 
Verdichting is uw naam, gewaande Poëzy!
 
Verdichting, ijdel spel van schimmen, hersenspoken,
 
Verbeeldings guichlary wanneer zy 't bloed doet koken,
 
Waar de ijdelheid omwolkt in dartelt, juicht, en lacht,
 
Maar 't hart geen deel in heeft als 't naar genieting smacht.
 
Gy, zoudt ge, ô Poëzy, gy teelt der Hemelzalen,
 
Als manna, van omhoog in snode boezems dalen?
 
In boezems die gy niet zoudt loutren door uw vlam?
 
Gy, waarheids zielsgevoel, van meer dan schepslenstam!
 
Gy, echte hemelgaaf, wat zijt ge, dan te ontblaken
 
Van heilig vuur; zich-zelv' aan aarde en stof te ontschaken
 
En op te stijgen in verrukking? - Englendom,
 
Uw wieken vraagt hy niet wien ooit die vonk ontglom!
 
Hy leeft zijn' Heiland, (niet zich-zelven,) en zijn zingen
[pagina 361]
[p. 361]
 
Is smelten van den gloed der hooger Hemelkringen
 
Waarin hy opvaart en zich d' aandrang overgeeft
 
Des ongezienen Geests die om, die door hem zweeft.
 
Dit, dit is zingen; - niet ons piepend, krijschend huilen
 
Uit donkre somberheid van nevelvolle kuilen,
 
Waarop we in wanroem ons vergasten: Tonen, de aard
 
En wie haar toebehoort, geen vrije Geesten, waard!
 
ô Goël, die ons redt van uit dees duistre kolken,
 
Ons toewenkt, tot U trekt, en boven lucht en wolken
 
Verheft, wanneer Ge Uw liefde in 's menschen boezem stort,
 
En 't sterflijk aanzijn tot vergeestlijkt leven wordt:
 
Hoe welgelukkig wie zoo zingen, lofzang zingen,
 
Dankgalmen storten mag, die 't Choor der hemelingen
 
In 't steigren opvangt en met eigen zang vermengt
 
Tot Hemelmelody die 't U ten offer brengt!
 
Dien zang gelijkt geen woud, geene aard vol nachtegalen,
 
Geen Lentefeestgeluid van duizende choralen,
 
En Gy neemt ze aan, ô God, Gy die ze in 't harte schept!
 
Geene aard die 't dichtvocht uit onzuivre bronnen lept,
 
Geen hart dan 't geen Gy-zelf in 't dorstend boezemhijgen
 
Tot U, tot 's levens wel, vergund hebt op te stijgen!
 
ô Zalig wien Gy 't schenkt! ô Dat ik 't smeeken mocht,
 
Één drop slechts, slechts één drop van dat Genadevocht!
 
 
 
1825.
voetnoot*
Navonkeling II, 15.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken