Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.26 MB)

Scans (7.74 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

Ware kennis.Ga naar voetnoot*

 
Praesenti illusus, damnabitur ille perenni
 
Judicio, quisquis vetitum cognoscere tentat.
 
 
 
avitus.
 
Ik ben voor de Oudheid, ja, toen Godsdienst, plicht en zeden,
 
De plaats van dom gezag, geweld, en dwang, bekleedden,
 
Toen elk by stil genot van 't voedend broodgewin
 
Geheel zijn wareld vond in 't zedig huisgezin,
 
En liefde 't zegel was van 's Hemels duursten zegen;
 
Geen drift naar hooger staat in 's burgers hart gestegen
 
't Gevoel verbitterde dier aardsche zaligheid
 
Die door 't bevredigd hart een Hemelvreugd verspreidt;
 
En ach! waar 't my vergund, door 't offer van mijn leven
 
Aan 't lijdend Vaderland dat heil weêrom te geven!
 
Ja, 'k vloek die dolle zucht die naar gelijkheid tracht,
 
Den bloei verwelken doet, geheel den Staat verkracht,
 
Vermeetle domheid met verwarde wan beseffen
 
Zich schaamtloos in den rang van Staatsliên doet verheffen,
 
En 't volk ten prooi geeft aan 't misleidend onverstand
 
Van dagbladschrijvers, thands beheerschers van elk land,
 
En Godspraak voor 't Heelal, die, boven God verheven,
 
Zijn Evangeliestem van 't hart heeft uitgedreven,
 
En 't volk waar Hy Zijn kerk door wondren heeft gevest,
 
Door Hel en dnivlendienst in 't rijzend kroost verpest.
 
 
 
Ja, dit erken ik, dit belijde ik: dit te staven
 
In spijt van 't woest gebrul der dolle Duivlenslaven
 
Is balsem voor mijn hart, en (koste 't ook mijn bloed,)
 
Dit is my 't menschlijk recht en vrijheid van gemoed.
 
Vergaan die nieuwigheên van Filozoofsche vonden,
 
Dat vloekbre Heidendom in zedeschijn omwonden,
 
Die opgedrongen waarde eens stervlings, stof en asch,
 
Die noch het morgen kent, noch 't geeu hy gistren was,
 
En, brallend tegen God op ingebeelde rechten
[pagina 117]
[p. 117]
 
In Satans ketenklem zijn Schepper durft bevechten!
 
Vergaan ze! en wee het hart, dat met dien waan gestreeld,
 
Ter goeder trouw misleid in die begoochling deelt!
 
 
 
Maar verr', maar eindloos verr', van immer voor 't beproeven
 
Van waarheid, waar zy schijnt, den boezem toe te schroeven,
 
En, vijand van gezwets en ijdel roemgeklap,
 
Is elke ontdekking in het veld van wetenschap
 
My dierbaar. 'k Doe hem recht, wiens onvermoeibaar pogen
 
Een waarheid blinken doet in nog verduisterde oogen.
 
De Waarheid is my waard; maar 'k wil geen ijdlen schijn,
 
Geen blikk'ring zonder licht, en die by 't licht verdwijn'.
 
Geen ongelfakkelschijn, die, by 't onrein geflonker
 
Het licht des hemels in heur nevelwalm verdonker'.
 
k Eisch zuiver hemellicht dat doordringt tot in 't hart,
 
En 't door geen damp verstikt waar 't meê omtogen werd;
 
Geen stikgas met zich voert, dat hoogmoed brengt aan 't gisten,
 
Maar God bewondren doet met d' eerbied van een Christen;
 
Geen spooksel van 't verward, zich-zelf verwildrend hoofd;
 
Geen voor 't begeerig hart bedrieglijk Sodomsooft,
 
By huichelende blos, voor lavingvol verkwikken,
 
Vervuld met giftige asch die long en borst doet stikken.
 
 
 
Rampzaalgen, ach, wat is het weinig dat gy weet?
 
Een schittring door een scheur van 't dekkend overkleed
 
Waar God zijn schepping mede omhuldde voor uwe oogen,
 
Getarnd door 't waanverstand, doch nimmer weggetogen.
 
Ach! minder nog dan dit. Een glimp en wederlicht
 
Van 't geen niet vatbaar is voor 't menschlijk zwak gezicht,
 
Zijn stralen buigt en breekt, en 't geen gy waant te ontdekken
 
Verstrooit, ontstelt, misvormt, in onvereenbre vlekken
 
Waarin u 't oog verdoolt, zich blind ziet, en 't begrip
 
Verbijstert van dat Al, waar elke onzichtbre stip
 
In toebrengt, en Gods werk zich in elkander spiegelt,
 
Terwijl ge in d' ijdlen droom van valsche kennis wiegelt,
 
En 't schemerschepsel van uw hersens houdt voor licht,
 
En God en schepping naar uw nietigheid verdicht.
 
Is 't mooglijk? kan uw ziel een oogenblik vergeten
 
Dat zin- of denktuig hier geen middel is tot weten,
[pagina 118]
[p. 118]
 
Het weten ons te hoog, veel te onbereikbaar hoog,
 
En 't onbeneveld licht verblindend is voor 't oog,
 
Het brein aan 't duizlen brengt, en 't lichaam neêr doet ploffen,
 
Als van een bliksemstraal in 't barstend hart getroffen?
 
God temperde ons het licht naar onze vatbaarheên;
 
Niet strafloos tracht de trots zijn perken te overschreên:
 
De schittring van Zijn glans met oogen aan te staren
 
Vermag geen schepslendom, ja, geen der Englenscharen. -
 
En echter, zoo ge in 't stof omwroetend met uw geest,
 
Een flaauwen lettertrek der Godlijke almacht leest,
 
Vermeet ge u, Zijn geheim, Zijn Wezen, in te dringen,
 
En sluit Zijn waarheid op in de u genaakbre kringen,
 
Verdeelt Zijn deugden en ontscheurt haar aan 't verband,
 
Vermenschlijkt ze en versmelt ze in 't menschlijk onverstand,
 
Scheidt Zijn rechtvaardig- en barmhartigheid, Zijn goedheid
 
Van wijs- en heiligheid, hervormt ze in aardsche vroedheid,
 
En bindt Zijne Almacht aan uw wil en onwil. Dwaas!
 
Wat maakt ge u-zelf tot God in 't ijdle windgeblaas
 
Waarvan uw boezem zwelt. Gy, kind van weinige uren,
 
Dat zelfs uw aadrenslag niet strafloos kunt verduren,
 
Maar, levende in dit vleesch door 't leven-zelf vergaat,
 
En 't eigen maaksel van uw denkvorm niet verstaat!
 
Neen, waan niet wijs te zijn om God' de wet te stellen;
 
Zoek wijsheid, maar geen waan die hoogmoed op doet zwellen:
 
Zoek ze in haar bron, by Hem die door zich-zelf bestaat,
 
En in de schaduw niet waarop ge u dwaas verlaat:
 
Leer opzien tot dien God in plichtig zelfmistrouwen
 
By 't geen ge in staat zijt of u inbeeldt aan te schouwen,
 
En schep u in Natuur of blinde Werkingskracht
 
Geen ingebeelden God of onderstelde macht;
 
Noch schrijf uw zwakheên zelfs en tegenstrijdigheden
 
Den God der Waarheid toe naar menschelijke Reden.
 
Erken en eer den God door wien gy zijt en aâmt,
 
In volle afhanklijkheid als aan uw stand betaamt,
 
En zij 't vervalscht besef van onvolkomen kennis
 
Geen opstand tegen God, geen doembre heiligschennis;
 
Zoo zal ze u vruchtbaar zijn, en 't nevelvol gezicht
 
Ontwolken in 't gevoel van 't Heilgenadelicht.
 
 
 
1827.
voetnoot*
De voet in 't graf, 65.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken